Nederlandsch Museum. Jaargang 6
(1879)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het hoofdgebrek van ons Middelbaar Onderwijs.Eindelijk waait de wind eens vlak, en, laat ons hopen, voorgoed, uit den hoek der hervorming, voor ons Belgisch officieel onderwijs. Eerstdaags, ja wellicht nog vóor deze regelen het licht zien, zullen onze lagere scholen, van de inconstitutioneele overheersching des priesters verlost, ongehinderd den weg der echt-vaderlandsche ontwikkeling en der paedagogische volmaking op kunnen wandelen; en, eens dit groote werk verricht, zoo komt natuurlijk ook de hervorming van ons Middelbaar Onderwijs aan de beurt. Doch hier zal de arbeid van gansch anderen aard zijn, dan bij de lagere scholen. Geen vijand van buiten, geene overheersching der geestelijkheid moet hier nog bekampt, of binnen de palen, door de Grondwet gesteld, teruggedreven worden. Sinds 1850 is daar voor gezorgd. Maar in den schoot van dit onderwijs zelf, op het zuiver paedagogisch gebied van leerstof en methode, gaat er eene taak te verrichten vallen, die, al wekt zij dan ook geene opschudding in den lande, toch hare eigene, niet min zware moeielijkheden met zich zal voeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reeds heeft het Ministerie van openbaar onderwijs eene Commissie gelast met de voorloopige studie der hervormingen, welke in onze middelbare scholen zouden dienen aangebracht te worden. Zelfs werden de verschillende vraagpunten, aan deze Commissie ter oplossing voorgelegd, openbaar door de dagbladen afgekondigd. Wil men, zoo doende, buiten het officieel onderzoek, ook nog de officieuse medewerking inroepen van al wie over deze vraagpunten eenig licht meent te kunnen aanbrengen? - Ik weet het niet; doch, om het even: mijn vriend Heremans verlangt, dat er in het Nederlandsch Museum ook een Vlaamsch woord over deze quaestie mee gesproken worde, en hij vraagt, dat ik mij met deze taak zou gelasten. Gaerne voldoe ik aan zijn verzoek. Mijn voornemen is echter niet al de vragen, door het Ministerie aan de Commissie gesteld, in behandeling te nemen: ik wil mij bij de bespreking van een enkel punt bepalen; een punt, waar al het overige mee in verband staat, en dat dan ook mag aanzien worden als het hoofdgebrek van ons Middelbaar Onderwijs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Dit hoofdgebrek is....... Doch laat mij toe het in eene, misschien wel wat zonderlinge, maar, in mijne oogen ten minste, volkomen juiste vergelijking te omschrijven. Gedurende de dertig jaren, dat ik als schoolman dienst doe, is 't mij natuurlijk menigmaal gebeurd over de inrichting, waarbij ik werkzaam ben, na te denken; en, zoo dikwijls ik bij mij zelven overwoog, hoe het getimmerte van ons Middelbaar Onderwijs ineenzit, en draait en zwaait, verrees daarbij onwillekeurig de herinnering aan mijn ouderlijk huis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu, dit huis, waar ik gewonnen en geboren werd en tot mijn twintigste jaar opgroeide, was een dier overblijfsels uit den Spaanschen tijd, zooals men er te Antwerpen aan den Scheldekant nog ettelijke aantreft, en die wij, oude Sinjoors, met den niet onaardigen naam van ‘remmel’ bestempelen. Ruim was het genoeg, daar het op drie straten te gelijk uitzicht had, doch ongerieflijk zonder weerga. De huiskamer schepte slechts dag langs een tweede licht, zoodat de lamp er 's winters amper op de middaguren kon worden uitgedraaid; in de keuken rookte het, zoo dikwijls de wind een beetje stijf in 't westen stond; op den trap, waar men zich langs een glimmend touw moest omhoog werken, zaagt ge geene hand voor uwe oogen, en de boven, overal trap-op en trap-af, kruip-in en kruip-uit, was eenen echten doolhof gelijk. Aan zulk eene woning viel natuurlijk veel te verbeteren. Ook was mijne goede moeder (vader werd ons, toen ik pas drie maanden oud was, ontnomen) met eene echte bouw-, of liever, kleuterziekte behept. Er heugt me geen jaar, dat wij den metser, den smid, of den timmerman, of alle drie te gaar niet over den vloer hadden. En toch, - ondanks dit eindeloos kloppen en kleuteren, plekken en pleisteren, was en bleef ons huis nagenoeg dezelfde remmel, die het was. Eindelijk werden moeders verdere verbeteringsplannen door de dood voorgoed opgeschorst, en ons huis werd verkocht. Het eerste wat de nieuwe eigenaar deed, was den ganschen boel af te slaan en uit den grond herop te bouwen. Thans is onze oude woning niet alleen het gerieflijkste, maar tevens het sierlijkste huis uit heel de buurt. Wien springt de gelijkenis tusschen ons Middelbaar Onderwijs en mijne oude woning niet dadelijk in het oog? - Ieder jaar, zoo lang het mij heugt, hoor ik van verbe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tering en immer nog van verbetering gewagen. Maar waarop komt meestal die verbetering neer? - Zij gaat nooit dieper dan de oppervlakte. - Men schrabt een beetje rechts, plakpleistert een beetje links, krimpt wat in, breidt wat uit; men kleutert, men peutert; maar... 't blijft rookerig hier, schemerdonker daar, stikdonker ginder, - ouwerwetsch en onhebbelijk overal........ Waarom? - Omdat men niet doordringt tot het gebrek, dat binnen in 't getimmerte zelf zit; omdat (want het wordt tijd zonder figuren te spreken) omdat de eenvoudigste, de allerelementairste grondregels der methode, - de regels, welke men de natuurwetten van 't onderwijs heeten mag, - er 'tzij geheel, 'tzij gedeeltelijk bij verwaarloosd worden of miskend. Dus: krenking der methode, - zonde tegen de natuurwet, - zoo noem ik het hoofdgebrek van ons Middelbaar Onderwijs. Ik zie, mij dunkt, vele mijner collega's en overheden groote, ja, wellicht, verontwaerdigde oogen opzetten, bij het lezen dezer stelling. En toch acht ik mij verplicht hun te zeggen, dat er in 't vak van methode, voor ons Middelbaar Onderwijs althans, oneindig veel, en grondig, te verbeteren valt. En zulks is geen wonder, bij de eenzijdige opleiding, welke aan degenen, die zich tot het leeraarsambt voorbereiden, gegeven wordt. Zelden is 't mij gebeurd er tusschen mijne collega's aan te treffen, die van methode iets anders kenden, dan wat er in Frankrijk wordt over geleerd. Van al den arbeid, op dit gebied in andere landen, en vooral in Duitschland verricht, weten ze nagenoeg niets; ja, wat sterker is, menige eenvoudige schoolmeester uit ons Kempenland zou hun in dit vak misschien hoogstnuttige wenken kunnen geven. Hoe dit komt, wil ik met een enkel woordje verklaren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen ik, nu ongeveer dertig jaar geleden, tot leeraar bij de Normale School van Lier werd benoemd, stond het met de methode bij het Lager al omtrent op dezelfde wijze geschapen, als thans nog het geval is bij het Middelbaar Onderwijs. Eene massa oppervlakkige beschouwingen en regels in de lucht, zooals: ‘ga altoos van het bekende naar het onbekende over,’ en andere dergelijke, werden den kweekelingen voorgeorgeld. Maar eenen logisch-geordenden leergang, zoowel naar den aard der te onderwijzen stof, als naar de eigenschappen en werkzaamheid der jeugdige geesten, wien die stof moest worden meegedeeld, berekend, - eenen leergang, waar de onderwijzer, bij elken stap, dien hij voorwaarts zet, eenen stelligen en stevigen houvast, eenen onfaalbaren leiddraad in vinden kan, - daarvan was geene sprake. Na volbrachte studiën, trokken de jonge gediplomeerden de waereld in, en volgden bij de scholen, waar zij aanlandden, den ouden slenter; of, zoo zij daaraan al iets trachtten te wijzigen of beter te maken, dan was 't niet naar de hun voorgehouden methodeleer, die ze weldra als nutteloozen ballast over boord smeten, maar naar de ingevingen van hun eigen gezond verstand. Wij, leeraars en bestuurder der Liersche school, voelden wel dat er in dit vak iets deerlijk haperde; wij zochten en werkten wat wij konden om het te verhelpen; maar den rechten weg, die tot grondige hervorming leiden moest, vonden wij niet. Doch, nu gebeurde 't zekeren dag, dat de toenmalige Inspecteur der Normale Scholen, André van Hasselt, een wroeter en zoeker van belang, met een paar Duitsche werken onder den arm tot ons kwam. Het was, namelijk, Benecke's Psychologie en Paedagogie, welke hij ons ter lezing en studie aanbeval. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar ging ons plotselings het licht op, dat wij zochten! - Hier hadden wij thans, van den eenen kant, een logisch stelsel, dat niet meer met spreuken in de lucht, maar met vaste, practische, uit de natuur zelve afgeleide voorschriften aanwees, hoe de te onderwijzen stof moest verdeeld en toegediend worden; van den anderen, eene heldere ontleding van hetgeen er bij 't ontvangen dier stof in den geest des leerlings omgaat, van de wetten volgens welke zijn kenvermogen de toegediende spijs opneemt, tot vast eigendom verwerkt en doet gedijen: hier hadden wij, in éen woord, de methodeleer op de zielkunde gegrond! De Liersche Normale School mocht zich destijds verheugen in het bezit van eenen Bestuurder, die, ofschoon tot den geestelijken stand behoorende, toch met hart en ziel aan zijne taak van paedagoog was verknocht. Met onvermoeibare vlijt zette hij zich aan het werk, met het doel, om, ‘door dit nieuwe stelsel voorgelicht, de methodeleer streng van eenige eenvoudige grondstellingen af te leiden, even gelijk de meetkunst van eenige axiomata afgeleid is’Ga naar voetnoot(1). Eerst sloeg hij de hand aan de leergangen van opvoedkunde en methodeleer, om ze naar de grondregels van Benecke's werken herin te richten; dan kwam de hervorming van het reken- en daarna die van het leesonderricht aan te beurt. Het was onder zijne meesleepende leiding en zijn aanstekelijk voorbeeld, tusschen meesters en leerlingen, een geestdrift van belang; ja, de heilzame invloed der hervorming, op het gebied der onderwijsmethoden door de Coster ingevoerd, deed zich weldra gevoelen in bijna al de scholen van het Vlaamsche land. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jammer maar, dat 's Mans hoogere geestelijke overheid goed vond hem plotselings, vóor dat hij zijne zoo nuttige taak geheel voltooid had, aan zijne geliefde school en aan zijne paedagogische werkzaamheden te ontrukken, om hem, voor 't overige zijns levens, te begraven in eene pastorij! Nog meer jammer is het, dat er van hetgeen op het terrein van geestesleven en verstandsontwikkeling in ons Vlaamsch landje en in onze Vlaamsche taal wordt gepoogd en gedaan, tot hier toe zoo weinig notitie werd gehouden in hoogere kringen en in onze Franschsprekende gewesten. Anders zou het goede, hier verricht, daar ook wel meer weerklank gevonden hebben, en zouden onze Waalsche Normale Scholen, bij hun onderwijs, thans nog niet blijven voortsukkelen met werken zooals de Pédagogie van Braun, bij voorbeeld, een echte hutsepot van oppervlakkige regels en voorschriften, uit allerlei, soms elkaar tegensprekende schrijvers, bijeengeflanst, en waar zoo weinig degelijks en practisch voor den aankomenden schoolman valt uit te rapen. - Anders zou wellicht sinds lang een of ander bevoegd man op het denkbeeld gekomen zijn, om voor het Middelbaar Onderwijs te doen wat men hier voor het Lager gepoogd heeft, namelijk Benecke, benevens andere groote buitenlandsche paedagogen, eens ernstig in studie te nemen, de methode op de zielkunde te gronden, en het onderwijs in ieder vak op die basis logisch te ontleden en te regelen. Doch hieraan heeft men tot heden toe niet gedacht; en ik herhaal dus mijne stelling: Krenking der methode, - zonde tegen de natuurwet, - is het hoofdgebrek van ons Middelbaar onderwijs. Veelvuldig zijn de bewijzen, die ik tot staving dezer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewering zou kunnen aanhalen; doch ik wil mij bij enkele, en vooral bij die, welke voor ons, Vlamingen, van 't hoogste gewicht zijn, bepalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Een regel der gezondheidsleer, welken zelfs de grootste domkop kent, al werd hij hem nooit voorgehouden of uitgelegd, luidt: eet niet meer dan ge kunt verteren! - En welk eenen sleep van ongemakken en ziekten het niet nakomen van dezen regel medebrengt, weet ook iedereen. Nu, wat die wet is voor het stoffelijk organisme, dat is zij ook voor het organisme van den geest. De geest, met te veel voedsel opgepropt, ondergaat, op zijne wijze, dezelfde krankheden als het overvoede lichaam; hij ook heeft zijne chronische indigesties, zijne wanordelijke en nadeelig werkende spijsverduwingen, hij ook wordt in 't einde met onverwinbare lusteloosheid, met onherstelbare lamheid geslagen. Of nu het grootste deel onzer studeerende jeugd aan de noodlottige gevolgen van overvoeding lijdt, - vraag het eens aan het korps der heeren professoren; gij zult een jammerkoor van ach en wee hooren opgaan, waar u de ooren zullen van tuiten. Want sinds den tijd dat wij zelven op de banken zaten, zijn de programma's der middelbare studiën op eene verbazende wijze uitgebreid geworden. Al het oude, ja, het verouderde is daarop met heiligen eerbied behouden, en hoeveel nieuws werd daar niet aan toegevoegd! En ondertusschen blijven de koppen onzer jongens immer op dezelfde wijze georganiseerd, met dezelfde verduwingskrachten bedeeld; en de tijd, binnen welken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij veroordeeld zijn al die oude en nieuwe vakken te slikken en tot gezond vleesch en bloed te verwerken, blijft (God betere 't!) ook dezelfde! Arme knapen! van acht tot twaalf uren 's morgends (met amper tien minuutjes, dat ze wat lucht scheppen, maar zelfs niet loopen of springen mogen), en van twee tot vier 's namiddags, zitten ze vastgenageld op de banken van de klas! - En mochten ze dan den overschietenden tijd maar gebruiken tot spelen en ravotten, of tot een beetje lectuur en studie naar eigen keus; maar neen! Recht uit de klas trekken ze huiswaarts, met eene heele vracht lessen, devoirs, ja soms pensums op den hoop toe, - en daaraan mogen ze gaan zitten blokken en kribbelen, wie weet hoe laat soms in den nacht! Ik acht het overbodig hier al de betreurenswaerdige gevolgen op te sommen, welke dit stelsel van overlading na zich sleept. In zijn Verslag over de hervorming van het Middelbaar Onderwijs, bij den algemeenen Raad van den Onderrichtsbond ingediend, zegt de Heer van der Kindere: ‘Chaque année, ceux qui voient arriver à l'université les jeunes gens sortis de rhétorique, constatent les plus fâcheux résultats: fort peu sont en état d'écrire correctement le français ou de lire couramment une page du latin le plus facile; quant au grec, à l'histoire, aux langues modernes, c'est à peine s'ils en possèdent les premiers éléments.’ ‘Ainsi, disproportion choquante entre les efforts tentés et les résultats acquis; ce que nos pères savaient, la jeunesse de notre temps ne parvient plus à l'apprendre; ce qu'un homme moderne doit connaître, elle ne le sait pas davantage. Sept années d'études, et pour conclusion l'ignorance, voilà certes plus qu'il n'en faut pour condamner le système actuel.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat moeten onze jongens al niet vergeten, gaandeweg laten vallen, - ik zei haast, denkende aan de chronische indigesties, waarvan ik straks gewaagde, - uitgebraakt hebben van al hetgeen hun werd ingepompt, om tot zulken ellendigen uitslag te komen! Dus, een van beide: de leerstof dient ingekort, of de studietijd uitgebreid te worden. Is het eerste mogelijk? Wèl valt er misschien op sommige vakken wat te bezuinigen. Van de wiskunde onder andere, zegt de Heer Wagener, hoogleeraar en oud-schepen van onderwijs te Gent, in zijne redevoering, op de prijsuitdeeling aan de laureaten van den algemeenen wedstrijd tusschen de staatsscholen, uitgesproken: ‘Que dans l'enseignement supérieur on étudie les mathématiques pour ellesmêmes: je n'y fais pas obstacle, mais je ne veux pas que, dans l'enseignement moyen, elles aient la prétention de se mettre au premier plan. Du moment que l'élève a compris nettement en quoi réside la rigueur du raisonnement mathématique et que, par une série d'exercices gradués, il a acquis la souplesse requise pour pouvoir, au besoin, l'appliquer, je suis d'avis que, dans l'enseignement humanitaire, le rôle des mathématiques est fini. Je crois, par conséquent, pour dire toute ma pensée, que, dans l'organisation actuelle de nos humanités, on a assigné aux mathématiques, du moins dans les classes supérieures, une place beaucoup trop importante.’ En de Heer van der Kindere, in het reeds hooger aangehaalde Verslag: ‘Nous sommes persuadés que le programme mathématique est surchargé actuellement, et nous n'hésitons pas à diminuer notablement les heures consacrées à cet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enseignement. L'arithmétique, les éléments de géométrie, et pour l'algèbre les équations du premier et du second degré, voilà tout ce que nous imposons à l'ensemble de nos élèves. - En effet, si les spécialistes ont besoin de connaissances techniques beaucoup plus approfondies, elles sont complètement inutiles pour les autres, auxquels les mathématiques doivent seulement apprendre à raisonner. Or, pour ce dernier objet l'enseignement n'a pas besoin d'être étendu, il suffit qu'il soit solide et bon.’ Ik twijfel niet, of de meening dezer beide uitstekende mannen zal door velen, met mij, worden beaamd. Alleenlijk moet ik hier nog eene enkele voorbehouding bij voegen. De studie der wiskunde leert helder redeneeren, ja; maar enkel binnen de sfeer, waar deze wetenschap zich in beweegt, dit is, alleen en uitsluitend over de betrekkingen van hoeveelheid en hoegrootheid. Daarbij, deze wetenschap redeneert nooit anders, dan rechtdoor, terwijl bij vele andere vakken, evenals in het dagelijksch leven, de besluitselen, door de menschelijke rede getrokken, zeer zelden van volstrekt mathematischen aard bevonden worden. Wel integendeel, zij zijn meestal het resultaat van menigvuldige, uit verscheiden gronden voortvloeiende en elkaar wijzigende praemissen. De alles overtreffende invloed, door de studie der wiskunde op de vorming van het verstand geoefend, en waar velen sedert jaren zoo hoog mee oploopen, is dus grootendeels een vooroordeel, en niets meerGa naar voetnoot(1). Vandaar dan ook, dat uitmuntende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mathematici zich niet zelden voordoen als onhandige redeneerders in andere vakken, ja, als botte, onpractische menschen in den handel en wandel van het dagelijksche bedrijf. Er kon dus op het programma der wiskunde zeker worden gesnoeid. En op dat van 't Latijn? Ja, ik hoor het gekerm wel: ‘Ondanks het ongelooflijk getal uren aan die taal gewijd, weten de jongens er nog zoo bitter weinig van!’ Doch, waar ligt hier de schuld? - Zijn de lesuren nog te luttel, - of is 't het onderwijs zelf, dat niet deugt? Om hierop te antwoorden, stelle men zich een tweede vraag, namelijk: Waarom leeren wij Latijn? - Is 't om die taal te kunnen spreken en schrijven, of enkel om ze te verstaan, om te kunnen genieten wat er in geschreven werd? Daar wij niet meer in de middeleeuwen leven, zal niemand, denk ik, nog het eerste durven beweren. - En toch gaat men bij 't onderwijs nog altoos te werk, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alsof Latijn schrijven de hoofdzaak ware; toch strekken de meeste oefeningen, waar men de leerlingen mee bezighoudt, nog immer naar dit doel. Nu, al wie geen volslagen vreemdeling is op het gebied der taalstudie, weet, dat de gang, dien men te volgen heeft, om zijne gedachten te leeren uitdrukken in eene taal, gansch verschillig is van dien men in acht hoeft te nemen, wanneer men enkel het leeren verstaan en genieten dier taal beoogt. Te bepalen, wat er moet gedaan of gelaten worden; wat men van de spraakleer, wat van de gebruikelijke oefeningen dient te behouden, te wijzigen, of terzijde te smijten, om dien tweeden gang, die enkel naar verstaan en genieten leidt, met vasten tred tot het einde te volgen, - dit ware toch zoo geen heksenwerk, zou ik meenen. En kon men zich daarbij nu nog innig van de waarheid doordringen, dat onze menschelijke geest zich zijn voedsel hoofdzakelijk op de wijze der herkauwende dieren aaneigent, dit is, met veelvuldigen terugkeer derzelfde stof onder gewijzigde gedaanten; kon het dus tot vasten regel worden, dat hetgeen er van vreemde talen wordt gezien, nogmaals en nogmaals, nu eens onder dezen, dan weer onder genen vorm terug zal aangeboden worden, zoo lang tot het als blijvend eigendom des geestes is gedijd; kon vooral de betere methode, die reeds ons lager onderwijs hervormde, ook hier over alles haar helder licht komen verspreiden: dan zou er, ik ben er van overtuigd, op veel minder tijd, beter en meer Latijn geleerd worden, dan tegenwoordig. Insgelijks hier zou dus tijd kunnen bezuinigd worden. Doch daarnevens zijn er weer andere vakken, voor welke sinds lang, ingezien de behoeften onzer eeuw, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene ruimere plaats op het programma der middelbare studiën wordt gevergd. Onder deze zal ik allereerst de Natuurwetenschap noemen. En dan, zou de vorming van den aesthetischen zin ook niet een veel aanzienlijker aandeel mogen vorderen? Tot hier toe wordt daarvoor alleen op het gebied der Letterkunde iets gedaan; doch het springt in 't oog, dat, vooral in een kunstland gelijk het onze, kunstkennis en smaak veelzijdiger dienden te worden ontwikkeld. Wil men dus de kwaal der overlading, waar onze studeerende jeugd zoo erg onder lijdt, ernstig en wezentlijk te keer gaan, zoo schiet er niets anders over dan den studietijd uit te breiden, gelijk dan ook door de Heeren Wagener in zijne Redevoering, en van der Kindere in zijn Verslag wordt voorgesteld. Volgaerne sluit ik mij bij hunne meening aan. Echter durf ik niet onvoorwaardelijk beweren, dat een cursus van acht, instee van zeven jaar, voldoende zal zijn; ik neem enkel aan, dat hij het kan, in zoo verre, wel te verstaan, dat de leerlingen door een degelijk lager onderwijs zijn voorbereid, om met vrucht hunne middelbare studiën te beginnen. Doch zulks is, ongelukkiglijk, tegenwoordig bij velen hoegenaamd het geval niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Nu ruim het vierde eener eeuw geleden, luidde als stelregel, bij onze Liersche Normale School, het volgende: ‘De vorming der begrippen moet door aanschouwing der zaken zelven gebeuren. ‘Kan men de zaken niet voor den zin brengen, zoo moet men zich met teekens vergenoegen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geene paedagogische voorschriften vonden zoo spoedig als deze hunnen weg in den lande. ‘Het onderwijs moet aanschouwelijk zijn!’ dit is thans overal de leus; ja, tot overdrijving toe wordt zij door enkelen gehuldigd. Ook is het een waar genoegen, inzonderheid voor iemand, die zich de naakte, huiveringwekkende scholen onzer jeugd herinnert, thans sommige lagere onderwijsgestichten binnen te treden. De gemeentescholen van Antwerpen, zoo kostelooze als betalende, mogen, wat het aanschouwelijk mobilier betreft, echte kleine museums genoemd worden.Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voeg nu nog daarbij de school wandelingen, uitstapjes en reizen, welke, met methodisch beleid ingericht, zoo veel ter stichting en ontwikkeling van gezonde begrippen en degelijke kennis kunnen bijdragen; voorts de schoolmuseums, die wij voorzeker weldra, in al onze groote steden ten minste, zullen zien verrijzen; - en gij zult bekennen, dat de grondregel: ‘wees aanschouwelijk!’ thans heel ons lager onderwijs beheerscht, en met zijnen weldadigen adem verlevendigt en doordringt. Nochtans, te midden van al dit streven naar veraanschouwelijking, schijnt ons Middelbaar Onderwijs ziende blind en hoorende doof te zijn gebleven. Terugkeerende van een uitstapje naar de Parijsche Tentoonstelling, wees mijn ambtgenoot en vriend Paul Fredericq, reeds in eene vorige aflevering van dit Tijdschrift, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op den staat van verachtering, waarin het onderwijs van zijn vak (Geschiedenis en Aardrijkskunde), tegenover dat van andere landen, in onze Belgische gestichten verkeert. Men herleze nog eens zijn merkwaerdig opstel, dat met deze woorden besluit: ‘Wat er (aan ons onderwijs in Geschiedenis en Aardrijkskunde) nog altijd ontbreekt, is dat het niet genoeg aanschouwelijk is. Men zou, gelijk in de Vereenigde Staten, goede geïllustreerde atlassen moeten invoeren; men zou historische atlassen met chronologische platen, als dat van Dr. Dozy in Noord-Nederland, moeten gebruiken; men zou eindelijk ter beschikking der leeraren groote gekleurde tabellen moeten stellen, verbeeldende de monumenten en de mannen uit de verschillende eeuwen, enz. Zonder deze onmisbare hulpmiddelen is het gesproken woord van den leeraar onmachtig; het zegt niets duidelijks aan den geest van den leerling, die dadelijk vergeet wat hij niet heeft gezien.’ Nu, gelijk het bij die vakken gesteld staat, zoo is 't bij meest al de andere. De geest onzer studenten leeft bijna uitsluitend, 'tzij in de abstracties der wetenschap, 'tzij te midden van onbekende gewesten en vreemde of lang uitgestorvene volkeren. Over de gesteldheid dier landen, de levenswijze dier volkeren, hunne tempels, monumenten, woningen, huisraad, wapens, kleederdracht, spelen, gebruiken, enz. enz. krijgen ze geen ander onderricht, dan in woorden, altijd woorden, ‘dit gebrekkigste middel’ ter vorming van begrippen en verstand. Doelmatig gekozen en geschikte platen en albums zouden bij dit alles helderheid en vastheid van opvatting, ja vermaak dienen aan te brengen; doch wat ziet men van dien aard in onze gestichten? Voor zoo verre ik weet, hier en daar eene landkaart aan den muur, soms nog vrij ouwerwetsch en verhakkeld, en daarmee uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moeder Aanschouwing, die vruchtbare en goede, smeekt sinds jaar en dag, om binnengelaten te worden bij ons Middelbaar Onderwijs: tot nog toe, helaas, was 't aan doovemansdeur dat zij klopte! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Alle organisch wezen, om gezond te leven en tot volle kracht te gedijen, moet ontwikkeld worden naar den bijzonderen aard en aanleg zijner eigene natuur. Dit is de wet voor planten en dieren; dit is ook de wet voor het hoogste organisme hier op aarde, den mensch. En op het gebied van het verstandelijke, meer nog dan op dat van het stoffelijke, wordt hij door deze wet beheerscht. Naarmate hij ze al of niet naleeft, ontwikkelt hij zich in gezondheid en kracht, of vervalt in kwijnleven en ontaarding. Wordt nu, bij de verstandelijke opvoeding van ons Belgisch volk, deze wet ook ten volle nageleefd? De natuur van dit volk is niet éene en dezelfde: de grootere helft behoort, naar geest en spraak, tot het Germaansche, de kleinere tot het Romaansche ras. De verstandelijke ontwikkeling van beiden zou dus naar dit onderscheid berekend, en verschillig moeten wezen. Doch, om het onderhouden dier natuurwet heeft men zich bij het inrichten van ons Onderwijs, vooral van het Middelbare, weinig of niet bekreund. Den toestand, sinds eeuwen en eeuwen door Moeder Natuur geschapen, heeft men met eenen enkelen pennetrek gecorrigeerd: zoowel bij de Middelbare gestichten der Vlaamsche, als bij die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Waalsche provinciën, is het Fransch tot taal van het onderwijs, tot moedertaal uitgeroepen. Dit werd, naar men beweert, gedaan onder het eenigszins verschoonbaar voorwendsel van de landseenheid te bevorderen. Jammer maar, dat de bevordering dier eenheid met eene krenking der natuurwet, met opoffering van ons eigen Vlaamsch geestesleven zelf moest worden betaald. Men heeft zich, aldus te werk gaande, eenvoudig ingebeeld, dat de taal eens volks niets anders is dan een dood werktuig, een kleed der gedachte. Maar dat is zij niet! - De taal leeft in en met ons; zij is, gelijk van der Palm het heet, ‘het zintuig onzer rede.’ Het denken, zonder den vorm der gedachte, de taal, kunt ge u even weinig voorstellen als de daad van zien zonder oog, van hooren zonder oor; even weinig als het leven, afgetrokken van het organisme, bij middel van hetwelk het zich openbaart. Gedachte is taal, en taal is gedachte, gekristalizeerde gedachte, als ik het zoo zeggen mag. De taal van een volk door eene andere vervangen willen, is dus alle eigenaardig denken, alle zelfstandigheid, is de gedachte zelve versmachten, dooden in zijne ziel; het is: zedelijken moord plegen op dit volk, het onder verstandelijk opzicht maken tot eene soort van castraat, gedoemd om, in den strijd voor 't bestaan, die tusschen volken evenals tusschen al wat leeft, gevoerd wordt, onvermijdelijk overvleugeld en van de aarde weggewischt te worden. Vroeger heb ik in den Antwerpschen Gemeenteraad (zitting van 16 Mei 1876), bij gelegenheid der inrichting van betalende Burgerscholen, reeds dit punt aangeroerd. Men vergunne mij hier een gedeelte der woorden, aldaar door mij gesproken te herhalen. ‘Wanneer wij nagaan,’ zoo zegde ik, ‘hoe in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de meeste officieele en niet officieele scholen het onderwijs gegeven wordt, dan bevinden wij dat aldaar, op weinige uitzonderingen na, het voornaamste doel, het ideaal is: Fransch te leeren. ‘Ik, Mijne Heeren, - en ik houd er aan u dit, zoo uitdrukkelijk als ik kan, te verklaren, - ik heb er niets tegen, dat onze Vlaamsche burgerjeugd, dat al wie ten onzent bestemd is om iets meer dan het hoogstnoodzakelijke lager onderwijs te genieten, Fransch leere; ja, het beter en degelijker leere dan thans over 't algemeen het geval is. Wij zijn een tweetalig land, en het wederzijdsch aanleeren der talen door de beide rassen, die onzen Staat uitmaken, gesproken, is het machtigste middel dat men bedenken kan, om de verbroedering, de nationale samensmelting op duurzame wijze tot stand te brengen en in de toekomst te bevestigen. ‘Maar, dat men, onder voorwendsel van ons der Fransche taal beter machtig te maken, den eigenaardigen vorm van ons denken en voelen in ons uitwischt en doodt, dat men den Vlaming verstandelijk in Waal of Franschman hervormen wil, dat noem ik eene ramp, die, zoo men ze niet intijds weet af te keeren, voor onze geestelijke ontwikkeling en beschaving, zoowel als voor ons nationaal bestaan, de beklaaglijkste gevolgen zal na zich sleepen. ‘In zijne Physiologische brieven zegt Carl Vogt: ‘De taal is een onmiddellijk voortbrengsel van den scheppenden geest eens volks, zij staat in innige betrekking met zijne wijze van denken. Ieder individu heeft eene zekere manier van zich uit te drukken, die in verband staat met zijn karakter en zijne wijze van zijn, evenals met den graad zijner verstandelijke ontwikkeling. Zoo is het ook met de volkeren. Hun karakter en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vorderingen, die zij maken, vinden hunne uitdrukking in de bijzonderheden en de vorderingen hunner taal. De volkeren, bij welke eene vreemde taal zich om zoo te zeggen op eenen verschilligen nationalen stam is komen enten, en wier karakter in tegenspraak is met de taal, zijn tot onvruchtbaarheid gedoemd. In den Elzas (bij voorbeeld), waar het Fransch en het Duitsch in worsteling zijn, wordt het Fransch door de hoogere klassen gesproken, terwijl het Duitsch de taal des volks blijft; welnu, daar kan geene oorspronkelijkheid ontstaan, omdat een der elementen het andere versmacht.’ ‘Jacob Grimm, de grootste taalgeleerde, dien onze tijd heeft voortgebracht, heeft vóor hem gezeid: “Een volk, dat de taal zijner vaderen verlaat, verliest allengs alle zelfstandigheid, en ontaardt.” En nochtans, hoevele jaren is men niet alreeds aan het werk om ons, Vlamingen, onze zelfstandigheid af te nemen, hoelang reeds worden wij aldus ontaard? Verfranschen noemt men dat misdadig werk, hetwelk met ons wordt gepleegd. Echter is dit woord onjuist. 't Is eerder degermanizeeren, ontdietschen, ontvlaamschen, wat men diende te zeggen. Want de uitslag dier bewerking is iets gansch negatiefs. Men ontneemt aan een ras zijnen eigen geest niet, om dien van een ander ras in de plaats te stellen; men schiet zijne ziel zoo maar niet uit, en trekt er eene andere aan, gelijk men doet met een kleed. De natuur maakte ons tot wat wij zijn, zooals zij paerden tot paerden en eiken tot eiken vormde. Wat de mensch ook kunstmatig knoeien en knutselen moge, het innerlijk wezen van dier of boom veranderen, kan hij niet; en even min gelukt het hem een ras van zijn geslacht in een ander ras te herscheppen. Hier, zoowel als daar, heeft de natuur hare vaste en omwrikbare | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontwikkelingswetten; en, waar die tegengewerkt of gekrenkt worden, daar wreekt zij zich, daar slaat zij het wezen, dat men aldus in een ander omscheppen wil, met onmacht, met verbastering, met verkwijning en dood. En zoo gaat het ook met ons, Vlamingen, die ons naar geest en karakter in Gallen pogen om te werken: ook op ons wreekt zich de natuur! Want het beste en edelste wat in ons is, onze eigenaardigheid, onze zelfstandigheid schieten wij bij dien tegennatuurlijken arbeid van herschepping in, de ontwikkeling onzer verstandelijke vermogens wordt er bij verlamd en gekrenkt, onze wetenschappelijke vorming belemmerd en bezwaard, en van heel ons onderwijs plukken wij, over 't algemeen, niet dan de schraalste, de armzaligste vruchten. Hoe dit alles zoo mogelijk is? vraagt gij wellicht, Mijne Heeren. Zoowel als ik weet ge waarschijnlijk, hoe ziel- en onderwijskundigen beweren, dat de menschelijke geest in de kinderjaren zijnen aanzienlijksten arbeid van opnemen en in-zich-verzamelen verricht. Als dus een knaap ter schole gezonden wordt, dan heeft hij reeds eene gansche waereld van voorstellingen, begrippen, verbindingen, aftrekkingen, oordeelen en besluiten in de voorraadskameren zijner ziel opgezameld. De taak der school is natuurlijk deze waereld voort op te bouwen, met duizendvoudige analysis en synthesis te ordenen en te voltrekken, en met toevoer van allerlei zakelijke kennis te verrijken. Maar deze waereld bestaat in zijne ziel niet anders dan innig verbonden, saamgegroeid en vereenzelvigd met de klanken, die gediend hebben om ze tot stand te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengen. Zijn verstand is éen met zijne taal, en zijne taal éen met zijn verstand. Elk kan hieruit, zonder verder betoog, opmaken, wat er wordt van de verstandelijke ontwikkeling onzer in 't Vlaamsch opgebrachte kinderen, wanneer ze worden overgeleverd aan eene school, waar alles, of nagenoeg alles, in en door het Fransch wordt onderwezen. Het is geen voortvormen, het is her- of liever misvormen wat daar wordt gedaan. Heel die verstandelijke waereld, die het kind reeds heeft opgegaard, wordt verstoord en verwoest; door al de schatten, die het verzamelde, wordt de spons gevaagd; men legt den jongen, als 't ware, op nieuw in de wieg, om, van de meet afaan, in het Fransch en op zijn Fransch herbusseld en herbakeld te worden. Ook hoeft men de oogen slechts te openen en om zich heen te blikken, om overal en in alles de wrange uitwerkselen van dit onderwijsstelsel gade te slaan. Oppervlakkigheid, middelmatigheid, onmacht, - die voorloopers en wegbereiders van wat Grimm verlies van zelfstandigheid en volksontaarding noemt, - zijn er de bijzondere kenmerken van.’ Niemand, die met de studeerende jeugd onzer Vlaamsche provinciën eenigszins van dichtebij bekend is, zal mij betwisten, dat de opgenoemde ziekelijke verschijnselen zich bij haar juist in dezelfde maat openbaren, als de ontvlaamsching dieper is ingewoekerd en zich verder heeft verbreid. De beste, ja niet zelden, de eenige goede leerlingen, zijn (bij ons Antwerpsch Athenaeum ten minste en ook, naar men mij verzekert, bij het Gentsche) in den regel die, welke uit de stedelijke Gemeentescholen afkomstig zijn, en aldaar in en door de moedertaal hunne voorvorming ontvingen. Zij, daarentegen, bij wie de Vlaamsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grondslag geheel of gedeeltelijk werd uitgewischt, onderscheiden zich gewoonlijk door onbekwaamheid tot zelfstandig nadenken, slordigheid in hun schriftelijk schoolwerk, ongeschiktheid voor al wat eenigszins afgetrokken is, en vele andere gebreken. Voor het aanleeren van Germaansche talen hebben ze weinig aanleg, en zelfs in 't Fransch, waarvoor nochtans heel hunne verstandelijke vorming werd opgeofferd, worden ze eveneens door zuivere Vlamingen, maar bij wie de eerste studie der Fransche taal aan de moederspraak werd vastgeknoopt, al spoedig overvleugeld en voorgehaald. In de hoogere klassen, waar de uitdrukking van eigen gedachten hoofdzaak wordt, zijn hunne opstellen, zoo Fransche als andere, door den band gekenmerkt door: 1o volslagen gebrek aan alle oorspronkelijkheid, 2o armoede aan zakelijke kennis; 3o alledaagschheid en kleurloosheid van stijl, en 4o zelfs bij velen, grove en onuitroeibare fouten tegen de eenvoudigste taal- en spellingregels. Kortom: naast echt-Vlaamsche jongens doen ze zich onder verstandelijk opzicht voor, alsof ze bepaald tot een min goed bewerktuigd, tot een lager menschenras behoorden. Wel is waar, nog andere oorzaken, zooals de overlading, waarvan ik hooger sprak, komen het hunne tot dien betreurenswaerdigen toestand bijdragen; maar voor het Fransch is zulks voorzeker in geenen deele het geval. Trouwens, alle vakken worden in die taal onderwezen, en wat een aantal uren zijn, door alle klassen heen, er op het programma dan nog afzonderlijk aan ingeruimd! In mijne boven aangehaalde Redevoering, beriep ik mij, tot staving mijner gezegden, op het gezag mijner | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
collega's en op mijne eigene ondervinding. Wil men nu, ten overvloede, dit alles nog door veel hoogere autoriteiten zien gestaafd: men heeft ze maar voor 't grijpen. In zijne Paedagogie, deel 2, bl. 158, zegt Benecke, de groote Duitsche wijsgeer en opvoedkundige: ‘Wat nu de ontwikkeling en de volmaaktere vorming der verstandsvermogens aangaat, deze zal bij den leerling zooveel als niets zijn, waar hij zich van eene vreemde taal bedient. De woorden, vormen, schikkingen en wendingen der moedertaal zijn ons van jongs afaan in merg en been vergroeid, en zijn ons dienvolgens tot een eigendom geworden, waarover wij in 't algemeen met zekerheid beschikken, ofschoon het ons soms niet alle oogenblikken volkomen ten dienste staat. Wij bedienen ons van die woorden, vormen, schikkingen en wendingen als bij instinct; en, al moeten wij in vele gevallen daar naar zoeken, ja soms vruchteloos zoeken, toch gaat nevens dit zoeken de innerlijke gedachtenontwikkeling ongestoord haren gang, en kan daarbij in omvang en rijkdom niet zelden aanzienlijk bijwinnen. - Doch hoe is het nu bij 't gebruiken eener vreemde taal? - Dezer woorden, vormen, schikkingen en wendingen heeft zich de leerling eerst later eigen gemaakt; hij bezit ze slechts onvolledig en onzeker; het zoeken daar naar, vooral waar hij niet vast weet of hij ze inderdaad verworven en onthouden heeft, neemt zijne opmerkzaamheid al te zeer in beslag. De innerlijke gedachtenontwikkeling wordt daardoor gestremd en te vroeg afgebroken; en deze arbeid, verre van tot hoogere volmaaktheid te leiden, zooals het in de moedertaal het geval is, sleept veeleer beperktheid en onvolkomene uitzetting der gedachten, als onvermijdelijk gevolg, na zich. Dit ondervindt men zelfs bij degenen, wier eigent- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk onderwijs voltrokken, ja, met luister voltrokken is. - En, is dit het geval bij hen, die de vreemde taal volkomen beheerschen, in zoo verre zulk een beheerschen mogelijk is; wat zal men dan van scholieren verwachten? ‘Hieruit vloeit ontegensprekelijk voort, dat de gevolgen van zulk een onderwijs juist het tegenovergestelde zijn van die men bekomt, wanneer de moedertaal als middel ter verstandsontwikkeling wordt aangewend. De gedachtenontwikkeling wordt hier niet uitgebreid, niet verrijkt, niet volkomener gemaakt, maar veeleer gestremd en verlamd, tot verdorrens toe wederhouden; zij wordt in al de moeielijkheden, die het eerste begin met zich voert, vastgekluisterd; en van die zijde mogen wij vrijelijk het spreken en schrijven in eene vreemde taal voor het onderwijs als eene minus-grootte (dus als louter schade en verlies) in rekening brengen.’ Zoo spreekt Benecke. En Göthe, wien men eens vroeg waarom hij niet in 't Fransch schreef, gaf ten antwoord: ‘Wat zou ik mij van eene vreemde taal bedienen, waarin men immer maar een mal figuur maakt, al schikt men het nog zoo goed. Men kan daarin nooit dan het algemeene, de grove trekken uitdrukken. Want wat anders onderscheidt den domkop van een geestrijk man, dan dat deze het fijne, het volkomen gepaste van de waereld rond hem snel, levendig en eigenaardig opvat en met gemak weergeeft, terwijl gene daarentegen, juist zooals wij het in vreemde talen doen, zich met geijkte, afgesleten phrases of gemeenplaatsen bij elke gelegenheid behelpen moet.’ Ook onze Franschschrijvende Vlamingen, die zich in hun eigen land bestendig achter de echte Franschen geschoven zien, en in Frankrijk slechts met minachting of spot worden bejegend, voelen wel, dat het ook aan dit zeere plekje is dat de schoen hun wringt. Zoo liet, onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anderen, mijn oude stadgenoot en vriend, Louis Hymans, die zeker wel onder de besten hunner mag gerekend worden, zich eens, in een oogenblik van openhartigheid, deze beteekenisvolle bekentenis ontvallen: ‘Il faut bien le dire, ce qui forme l'attrait principal d'une littérature, c'est le reflet sincère des moeurs et des coutumes, l'interprétation vraie du génie populaire, aidée par le puissant appui de cet autre élément primordial qu'on appelle le génie de la langue. Je me demande parfois, avec un certain découragement, si nous acquerrons jamais par l'étude et la science, cette forme gauloise, cet esprit français après lesquels nous courons un peu à l'étourdie et qui, à Paris courent les rues, les salons et les cabarets. Quelle que soit la culture intellectuelle d'un homme, il persiste à penser dans l'idiome qui berça son enfance. - Aussi de quel immense avantage il jouit, quand il lui est donné plus tard de rendre ses impressions les plus vives dans cette forme originale, qui servit de premier moule à ses pensées! Pour les oeuvres de l'imagination c'est un privilège sans égal, et l'esprit le plus vif se révèle sous un jour défavorable s'il n'exhale un parfum de terroir.’ Staat het nu zoo geschapen met de uitverkorenen, de schrijvers van beroep, hoe zal 't er dan uitzien bij den grooten hoop, die van schrijven en spreken zijn vak niet maakt? - Het ligt niet in mijn plan hier over dit punt in verdere bijzonderheden te treden; maar, wie het geestesleven bij de zoogezegd beschaafdste kringen onzer samenleving, in zijne verschillende uitingen, met onderzoekenden blik weet gade te slaan en te vergelijken met dat van andere landen, dien springt het van alle kanten in het oog, hoe zich daar de tering der ontaarding, onder hare drievoudige gedaante van ‘oppervlakkigheid, middelmatigheid, onmacht,’ overal op onrustwekkende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijze openbaart. Ja, hij had wel geheel en al geen ongelijk de befaamde Fransche schrijver en criticus, die van ons zegde: ‘De Belgen (dit is de Vlamingen) spreken enkel Fransch om te bewijzen dat zij 't niet kunnen. Ik duid hun deze onwetendheid niet ten kwade; in tegendeel, ik wenschte dat zij volkomen ware, daar het mijne innige overtuiging is, dat hunne minderheid in kunsten en wetenschappen dagteekent van den oogenblik, waarop zij in spraak en schrift de Vlaamsche taal hebben verworpen om er eene aan te nemen, die hun niet past. - In den gemeenzamen omgang spreken de Belgen meestal Vlaamsch, en 't is uit gemaaktheid en uit zucht tot naäperij dat zij in 't openbaar Fransch spreken. Maar deze dwang heeft ten laatste hunnen geest verdoofd.... De Belg denkt in 't Vlaamsch en spreekt in 't Fransch; en deze lastige inspanning, waarop hij zich van zijne geboorte af tot aan zijne dood toelegt, ontneemt hem zijne geesteskracht, versmacht zijne persoonlijkheid, ontzenuwt hem, en maakt van de Belgen eene kleurlooze massa.’ Doch keeren wij tot ons eigentlijk onderwerp, het onderwijs, terug, en laat mij ten slotte, als proef op de som, nog een argument in cijfers aanhalen uit mijne Redevoering, voor den Antwerpschen Gemeenteraad gehouden. Ik zegde namelijk: ‘Zooals gij weet, Mijne Heeren, grijpen er jaarlijks tusschen al de Middelbare scholen des lands prijskampen plaats. Voor de gestichten van tweeden graad worden telkens de hoogste klassen opgeroepen, en de wedstrijd loopt over al de vakken, zoo van wetenschap als van letterkunde, in het programma vervat. Er bestaan 40 middelbare scholen van 2en graad in de Waalsche, en 32 in de Vlaamsche provinciën. De staat der prijzen of eervolle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benoemingen, jaarlijks door beiderlei gestichten behaald, is als volgt:
‘Hierbij zal ik u doen opmerken, dat Brussel bij de Vlaamsche steden gerekend werd, hoewel hier het Waalsch of Fransch element voor een aanzienlijk gedeelte in aanwezig is; dat er onder de benoemden uit de Vlaamsche gewesten vele zijn, wier namen ontegenzeglijk eene niet Vlaamsche afkomst verraden; en dat de onderscheidingen, aan Vlamingen te beurt gevallen, zelden of nooit aan het hoofd, maar meestal achteraan, in het staertje, te vinden zijn.’ Grondt men zijne berekening op het getal leerlingen, tot de Waalsche of de Vlaamsche scholen behoorende, welke jaarlijks aan de wedstrijden deel namen (ik heb deze berekening, in zitting van 25 Juli 1876 voor den Antwerpschen Gemeenteraad, op de vijftien laatste jaren gemaakt), dan komt men tot denzelfden uitslag. Dus: de wetenschappelijke en literaire ontwikkeling, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het verstandelijk peil der Vlaamsche jeugd uit onze middelbare scholen, staat tot dat der Waalsche als 5 tot 10! Is dit doorslaande, of liever, doodslaande genoeg?... En was ik gerechtigd te zeggen: oppervlakkigheid, middelmatigheid, onmacht, - ziedaar wat de ontvlaamsching hoofdzakelijk in het geestesleven onzer Vlaamsche burgerklassen sticht?’
Jan van Beers.
(Wordt voortgezet.) |
|