| |
| |
| |
Tony en Belleken.
Comedie in één bedrijf.
Personen.
tony. - belleken.
Tony, een jonkman van in de twintig jaren, gekleed als een huurkoetsier, maar zeer net en zelfs met eenige gezochtheid. |
Belleken, lief meisje wat jonger dan Tony, zedige en nette kleeding. |
Alle twee zien ze er gezond en gelukkig uit. |
Het tooneel verbeeldt eene burgerkamer, zedig maar met smaak gemeubeleerd. Rechts eene kachel en daarboven een schoorsteenblad, waarop eene pendule staat. Daar recht over een klein kastje. Zijdeur en zijvenster. Eene middendeur.
| |
| |
| |
Eerste tooneel.
(Zij komt haastig binnen, met een korfje in de hand, dat zij op de tafel plaatst).
Ziedaar!... mijne markt is gedaan!... (het deksel van de kachel oplichtend) het vuurken brandt nog?... ja!... (neemt een gepluimd duifje uit den korf). Nu met een smakelijk sausken het duifken wel toebereid!... (Het bij een der pootjes nemend). Arm beestje! nog zoo jong, en reeds.... maar het zal zoo lekker ruiken!... (Legt het neer). Ik wil altijd zorgen, als mijn Tony 's middags te huis komt, dat de kamer vervuld zij met den welriekenden geur van een keurig brokje... dit maakt eenen goeden indruk op zijn hart: dan is hij gelukkig, dan omhelst hij mij, dan noemt hij mij zijn ‘pertig engeltje!’ (lacht). Ja hij mag wel een keurig brokje, mijn Tony!... maar hij heeft gelijk, en groot gelijk: hij verdient het!... hij is de broodwinner! en daarenboven nog een man zooals er maar weinig zijn.... altijd opgeruimd, en werkzaam, en eerlijk, en beleefd.... O! beleefd, dat is hij vooral!... Door zijne beschaafde manieren heeft hij zich zoo bemind gemaakt, dat men hem in de stad versierd heeft met den zoetklinkenden bijnaam van ‘lieven koetsier!...’ Lieve koetsier! ik ben niet weinig gevleid!... (Terwijl zij het duifje kruidt en toebereidt). Ach, ik zie hem toch zoo gaarne, mijn Tony! en hij ziet mij ook wel gaarne, zeker! want als hij maar een oogenblikje vrij kan krijgen, dan....
| |
| |
| |
Tweede tooneel.
Ik knik u goeden dag, Belleken!
Juist op het oogenblik, dat ik... o!... (zij werpt haastig een servet over het duifje).
Welnu!... die verbaasde blikken?... ben ik niet welkom?...
Zoo welkom als een zendeling uit den hemel, Tony.
Waarom nemen uwe lippekens dan den vorm van een rondeken aan?... (haar nadoende) O! (Tevreden.) Ik breng u het bericht, vrouw, dat ik reeds mijne handgift heb!
(de gesloten hand omhoog houdend).
Doe uwe nieuwsgierige oogjes toe, en raad!
Vijf!... Een gewenscht begin!... Leg het in den coffre-fort onder de pendule. (Belleken gehoorzaamt. - In de handen wrijvend). Ha, ik hoop eenen goeden dag te hebben... ik heb eenen rijken kalant!...
| |
| |
Een schatrijke Braziliaan, die, - naar men vertelt, - tot over de ooren in 't goud zit...
De gelukkige!... en die spreekt van een millioen gelijk wij van eenen stuiver.
Bij den bankier hier rechtover... Ik moet hem dadelijk naar de haven brengen: hij scheept vandaag nog in naar zijn land. - Zoo, zeg me nu eindelijk eens, wat de oorzaak is van dit spijtige ‘o!’ van daar straks.
Mag ik het niet verzwijgen?
Volgens de wetten van het huwelijk, neen!... (traagzaam) ‘Eene vrouw is aan haren echtgenoot....’
Ja, ja, ik ken het wel!... Zie, lekkerbek, (het servet wegnemend) ik weet, dat uw hartje de goede dingen niet versmaadt, en ik heb....
Van vijf en twintig cents!...
(haar bij de wangen nemend).
Ach, mijn pertig engeltje!... kom hier, dat ik een bewijs van dankbaarheid op uwe blozende wangjes druk!
| |
| |
Gij bemint mij toch nog altijd, niet waar, Tony?
(haar de twee handen nemend).
Of ik u nog altijd bemin... gij die in alles zonder weerga zijt, wier hoofd, en hartje, en handjes zoo behendig en liefdevol hunnen dienst verrichten!... ha! me dunkt... o! ik ben vast overtuigd, dat ik zonder u geene minuut op aarde bleef; want ik gevoel het hier (op 't hart) en hier (op 't hoofd). dat ik u noodig heb om te leven!...
Die goede Tony! en hij zegt al die dingen met zooveel oprechtheid!...
Ja, ik heb mijn hart op de lippen!... Zie, Belleken, ik zou willen rijk zijn!... Ik zou willen rijk zijn om met u een schoon leven te leiden!... Ach, had ik maar het fortuin van mijnen Braziliaan!... Jongens! jemeni! we zouden het lustig maken!... De wijn stroomde over de tafel heen, en alle dagen aten we pasteien, zoo hoog als den toren van Babel!
Welnu?... ik zie een wolkje?... wat scheelt er dan?
Die drift naar rijkdom vervult u nog altijd de ziel, Tony.
Wel, dat is geen wonder, Belleken; ge moet toch denken, dat ik in den rijkdom ben opgekweekt, dat ik in mijne jeugd niets anders gezien heb dan pracht en weelde, adeldom en grootheid!... zie eens, op mijn vijftiende
| |
| |
jaar Was ik stalknecht bij den Baron van Zuiderveen; daarna werd ik groom, pikeur, lakkei, koetsier... altijd in de eereambten en in de groote wereld!... Zoo, ge begrijpt, Belleken, als ge gedurig omringd zijt van ridders, baronnen, graven en hertogen, dat de zeden van die lieden u eigen zijn geworden; men is ook een beetje edelman, dat spreekt! en 'k zou willen rijk zijn, om te kunnen doen gelijk de edellieden!... (Met wellust.) O! de groote wereld! de groote wereld! niets dat er boven gaat! niets!...
Welnu, waarom zijt gij er dan niet in gebleven, in die groote wereld?
Waarom? wel, duivelken, omdat gij mijn hartje bij de ooren hebt gevat, toen ik eens bij toeval, - God zij gedankt! -in uwe keuken kwam!... Wat waart gij dan schoon, Belleken, - ge zijt het nog! - maar dan, het vuur, dat in uwe oogjes blonk, toen ik u de eerste maal van minnen sprak, maakte u toch zoo verleidelijk lief, bedwelmde zoodanig mijn verstand, dat ik in geene drie dagen kon eten, of drinken, of slapen.
En gij die zoo gaarne eet, drinkt, en slaapt.
O! leven zonder u ware mij een vagevuur - wat zeg ik! - ware mij eene gloeiende hel geweest!... Ook heb ik geen oogenblik geaarzeld mijne gouden galons en zilveren knoppen te laten varen, om het genoegen te hebben, het hemelsch genoegen u voor God en voor de menschen mijn vrouwtje te mogen noemen!
| |
| |
Tony, weet ge nog, wat ge me al gezegd hebt op den dag van ons huwelijk?
Gij hebt dan de plechtige belofte afgelegd mij nooit verdriet aan te doen.
En heb ik mijne belofte niet gehouden?
O! ja, als een brave jongen!... maar....
Maar?... Spreek vrij uit?
Luister, Tony: uw vurige wensch is rijk worden, die wensch vervolgt u zelfs tot in uwe droomen.... welnu, om u de oprechte waarheid te zeggen, ik heb er spijt over.
Wij zijn geene edellieden....
Wij hebben geene rijke familie....
| |
| |
Wij zullen niet veel ten erfdeel krijgen... zoo, vanwaar zou ons het fortuin dan moeten komen?
Wel... ik weet het niet....
Ik weet het ook niet, Tony.... Er zijn geene toovernimfen meer gelijk in den ouden tijd, en ach! mirakels gebeuren zoo zelden!... Er bestaat dus voor u geen ander middel om rijk te worden, dan... van den rechten weg af te gaan...
(haastig en met overtuiging).
Van den rechten weg afgaan... ik! Amen, amen, amen, vrouwken, we spreken er geen woord meer van!... We zullen ons schikken in ons lot, hoe nederig het zij!... Tony blijft koetsier... (glimlachend en haar de handen nemend) de lieve koetsier....
(zijne handen hard drukkend).
De eerlijke koetsier!....
Uwe gelukkige en fiere echtgenoote.
Mijn pertig engeltje!... Bravo! aldus gezegeld en geteekend... (hare handen kussend) Tony....
(hetzelfde langs haren kant).
| |
| |
O! ze komen mij uit uwe armen rukken!... de wreedaards!... Ik mag niet langer bij u blijven, Belleken.
Doe uw werk, Tony... maar haast u weder naar huis: de tafel zal gedekt zijn.
Zoo vlug als een pijl uit eenen boog vlieg ik naar de haven, ik doe het paard in den stal, en dan ben ik weer terug bij....
Ja, ik kom! ik kom!... (tot Belleken) ik moet weg!.... (haar nogmaals de handen drukkend) ach! als ik uwe brandende oogjes zie, dan zou ik de wolken inrijden!... (haar zachtjes medetrekkend tot aan de deur) Salut! mijnen hartelij ken groet aan het duifje!... tot later!... (heengaande naar buiten). Ziedaar, ik kom, hier ben ik al!... (Af).
| |
Derde tooneel.
(Zij ziet eenen oogenblik Tony achterna, en dan komt zij haastig naar het venster geloopen).
Ik wil hem nog een luid vaarwel toeroepen!... (door het venster roepend) Tot aanstonds, Tony, tot aanstonds!... Hij werpt mij een vriendelijk lachje toe!... (met de hand groetend) Bonjour!... (gelukkig) Ha, zie hem
| |
| |
daar in vollen draf over de straat rijden!... met de fierheid in 't oog en den glimlach van vreugde op de lippen.... hij trekt aller aandacht!... de vrouwen staan hem gapend na te zien!... Kijk, kijk, met welke bevalligheid hij de zweep slingert!... O! het voorwerp van algemeene bewondering is hij, mijn Tony!... (Van het venster weggaande.) Kom, ik wil geenen tijd verliezen met opgetogen over hem te spreken.... ik ga liever eenen goeden maaltijd voor hem gereed maken!... Eenen goeden maaltijd beschouw ik als een onfeilbaar middeltje tegen de verkoeling van 't hart!... (Het duifje op het vuur zettend.) Daar!... een lief muziekje... en een lekkere geur!... Niet dat ik vrees, dat mijn Tony mij ooit... o! neen, ik heb de overtuiging dat hij mij innig aanbidt... ja, ja, aanbidt!... en.... dat is zoo een wonder niet (zich spiegelend, terwijl zij zoo wat het haar en het mutseken schikt) ik mag me toch ook met welgevallen in den spiegel bekijken!.... Maar wat me werkelijk leed doet, is de ongelukkige ziekte, die hem plaagt... die razende drift naar rijkdom!... Zie, dat is nu iets, waar ik nooit van gedroomd heb!... ach stellig niet! want het is maar al te zeker, dat schatten geen geluk baren!.. Ik heb ook in de groote wereld gediend, ik heb dat leventje van nabij gezien, en 't is in 't geheel zoo vermakelijk niet als het onze!... O! verre van daar!... veel complimenten, beleefde buigingen en schoone woorden... maar de liefde, het geluk, de vreugde... och die liggen al gauw in de vergetelheid gedompeld!... - Neen, neen, laat ons arm blijven! beter is het, op eene houten bank gezeten, elkaar verheugd te mogen toelachen, dan zich uit te strekken op zijden kussens, met den rug naar elkander gekeerd!.. (Het duifje van 't vuur nemend.) Het dîner is klaar!...
| |
| |
| |
Vierde tooneel.
(hij ziet er bleek en ontsteld uit).
En ge komt te rechter tijd!... (Tony beziende, verschrikt.) Ach God! wat hebt ge!... ge ziet erg bleek, Tony... gevoelt ge u niet wel?
Ja toch, ja toch, Belleken, integendeel...
Maar ge ziet zoo bleek als een doode... (hem de hand nemend) O! en ge beeft!... (hem strak beziende) Tony, ik lees uit uwe oogen, dat er u een onheil is overgekomen?... iets aan 't paard?... aan het rijtuig?
Neen, neen, hoegenaamd niets ergs, Belleken.
(ook een klein weinig glimlachend).
Maar waar is dan uw opgeruimd gelaat? (wat ernstiger) Spreek! ge jaagt me den dood aan! (Tony gaat de deur dicht maken, en ziet ongerust in 't ronde).
(de handen in elkaar slaande, ongeduldig, smeekend).
Och, geef me toch wat goeds te hopen!
(terug bij Belleken komend, halfluid).
Ik wil niet langer koetsier blijven...
Ons fortuin is gemaakt...
| |
| |
(werktuiglijk die woorden herhalend).
Ja... een onverwacht geluk... dat we feestelijk moeten vieren... (hij neemt het vijffrankstuk, en tracht wat kalmer te zijn). Ziedaar... we gaan samen een fleschje kraken... loop haastig... naar den eersten winkel den besten... ik wil wijn vandaag.
Ja, vrouw... ja, wijn... wijn om op uwe gezondheid te drinken... en die van ons nieuw fortuin... haast u, vrouwken... (Belleken blijft onbeweegbaar staan) haast u!
Ge moet me toch eerst verhalen...
Later... we zullen straks den tijd hebben om... gauw! ik stik van dorst...
(Tony nog altijd strak beziende).
Er is niets goeds in uwe oogen!
(een weinig ongeduldig, maar zacht).
Welaan, ik bid het u... volvoer mijnen wensch, zooals het eene brave vrouw betaamt.
(blijft nog altijd staan).
O! dat is zonderling!... en de Braziliaan?...
De Braziliaan! hij is vertrokken... het schip lag zeilree in de haven... (haar naar de deur brengend) bekommer
| |
| |
u om niets... en haast u toch... ik wil wijn hebben...
| |
Vijfde tooneel.
(Hij doet de deur toe, en nadert dan traag den voorgrond; hij plaats zijnen hoed op de tafel, en wrijft met zijn zakdoek over hoofd en aangezicht. - Hij spreekt halfluid en is zeer onrustig).
Dat vragen en zagen wordt eindelijk vervelend... Belleken is ja wel een lief vrouwtje; maar ze heeft soms oogenblikken dat... (Na eene poos). Kom, een mensch is maar een mensch!... (wat zachter) God! ik beef toch!... ik heb het warm en koud te gelijk!... (na zorgvuldig te hebben rondgekeken, neemt hij eene brieventasch uit zijnen binnenzak; - zeer zacht). Laat ons nu zien, wat het is... (doet bevend de brieventasch open) allen van duizend... (Te gelijk verheugd en bevreesd.) O! dat gaat mijne verwachting te boven!... (doet de brieventasch toe). 't Is veel... zeer veel... Ik dacht niet, dat het zooveel was... en ik weet niet, of ik durf... (Met valschen moed.) Ba! men moet de gelegenheid waarnemen!... Het werken steekt me niet tegen; doch ik vond het eenen vermoeienden last alleenlijk voor een andermans plezier te moeten rijden!... ik mag ook wel eens mijne beurt hebben!... (Na eene poos.) Als de vrouw er maar in bewilligt... ( met verveling) de vrouw?... ze moet er in bewilligen... het is belachelijk voor mij, dat ik me altijd aan hare preeken onderwerp... 't is uit! geene lage toegevendheid meer!... (een weinig de stem ver heffend)
| |
| |
mijn besluit staat vast... ik wil rijk zijn!... (Verschrikkend, veel zachter). Stil!... (nog zachter) stil, onvoorzichtige!... (in het rond kijkend) stil!... (Na een oogenblik.) We gaan naar een middel uitzien (op de brieventasch) om dit weg te stoppen... ( Nogmaals het zweet af vegend.) 't Is een zeer warme dag... en zonderling, bijwijlen heb ik kou als in 't putje van den winter... (Hij wil de brieventasch onder de pendule steken). Hier?... (die terug trekkend) neen... niet goed... in de kast?... ook niet... ze sluit niet dicht... (rondziende) waar moet ik ze dan verbergen?... wij hebben hier geene veilige plaats voor zooveel geld.... (Na eene poos.) Ik geloof, dat ik uit het huis niet meer zal durven gaan... dat ik niet meer zal durven slapen... Ha! eene gedachte!... indien ik het gedurig op mij droeg?... ja, dat is best!... - Och neen, het zou eens kunnen uitkomen... en men zou me aanranden... vermoorden misschien!... (Hij laat zich op eenen stoel nedervallen). Ik wenschte, dat Belleken reeds terugware... ik ben bang alleen... (Na een oogenblik). 't Is toch aardig, vroeger schrikte ik voor niets, en nu gevoel ik, dat de vrees me overweldigt!... (Opstaande). Welaan, trachten we ons goed te houden... (gaat wankelend naar 't venster toe) ik wil zien, of de vrouw nog niet met den wijn terugkomt... (ziet door het venster; eensklaps achteruitspringend) Ach Hemel! het akelig gezicht van de dievenkar!... (Meer en meer ontroerd en verbrijzeld). Ja, ik
word gewaar, dat eene misdaad me op het geweten drukt... want dit ding, dat me altijd onverschillig liet, jaagt me thans eene rilling door de aderen!... (Met haast de brieventasch in den binnenzak stekend). O! Heere! indien men eens... (langzaam, terug op den stoel vallend). O! het is niet uit te houden van de warmte... (brengt de handen voor het aan-
| |
| |
gezicht) en die ellendige dievenkar komt me gedurig voor den geest... (koortsig) maar er is toch niemand, die het gezien heeft... er is toch niemand, die getuigen kan, dat ik... niemand, niemand, niemand!... (de handen wringend) maar, God! waarom beef ik dan toch zoo!...
| |
Zesde tooneel.
(Belleken komt terug met de flesch, zonder door Tony gehoord te worden; zij klopt hem zachtjes op den schouder).
(misnoegd en nog altijd verschrikt).
Waarom komt gij zoo heimelijk tot mij... gij doet mij verschrikt opspringen... (geheel en al in kwade luim) die aardigheden bevallen mij niet, en ik verzoek u in 't vervolg...
(verwonderd en bedroefd).
Ik heb nooit zulke woorden van u gehoord, Tony; wat hebt gij dan toch?
Wat ik heb?... toch altijd geenen lust om te schertsen...
Zoo een opgewonden toon... Welaan, Tony, om 's hemels wil, wat is er?
(kort af, doch een weinig zachter).
Niets, Belleken, niets!... (wat meer hersteld) gij hebt wijn meegebracht.
| |
| |
(zacht, droef, eenigszins gekwetst).
Geef... (hij ontneemt haar de flesch, haljlachend zonder vreugde) 'k heb lust om die tot den bodem leeg te drinken... (plaatst die op tafel) Een glas?...
(schenkt een glas en drinkt het geheel uit).
Ik heb volstrekt geenen honger... de angst heeft gansch mijnen eetlust vernietigd... (drinkt nog een glas).
(Plaatst twee stoelen bij de tafel; zij blijft zwijgend, en bedroefd).
(Zet zich neder om 't eten, doch stoot met af keer den schotel van zich weg).
De reuk slaat mij om het hart... (rechtstaande) neen!
En ik had zoo mijn best gedaan om... (Zij begint te weenen, met den voor schoot voor de oogen).
Welaan, kom hier, kind... (leidt haar naar de tafel, terwijl zij voortweent). Kom hier... ik heb ongelijk... zet u neer nevens mij... (doet haar neerzitten) daar! we zullen samen middagmalen... (Droogt hare tranen af; met goedheid, en een weinig lachend). Laat het ophouden van regenen... ik houd veel meer van zonneschijn... ik
| |
| |
wil zeggen van eenen glimlach... die tranen bederven de schoonheid van uw gezichtje... (Zich op zijn gemak zettend). Zie zoo, dicht bij elkaar... (haar bij de kin nemend) Ik zie u gaarne, ge weet het wel.
belleken
(zeer zacht en innig gelukkig).
Ge zijt niet kwaad op mij?
Kwaad op u?... ik zou liever mijne tong afbijten dan u nog een leelijk woord te zeggen.
belleken
(aan zijnen hals vliegend).
O! ik dank u!... (omhelzing).
En nu, moeten wij het banket van Madame Tony eer aandoen.
B elleken
(geheel hersteld).
Ja, en nu ook gaat ge me vertellen, wat er eigenlijk gebeurd is.
tony
(gereed om 't eten).
Ja zeker... dit fortuin?...
tony
(de vork nederleggend).
Ha... dit fortuin?... ja... (Niet wetend, hoe beginnen). Welnu, zie... gij hebt liever, dat ik spreek zonder omwegen, niet waar?
Welnu, zie... dit fortuin... (hij zoekt naar zijne woorden, en beziet Belleken, die hem strak, met goedheid en eenige
| |
| |
onrust in de oogen kijkt). Gij zet zoo een bedenkelijk gezicht, Belleken?
belleken
(Tonys hand nemend).
Gij die gewoonlijk rechtuit alles zegt, wat u op het harte ligt, waarom hebt gij thans den moed niet om te spreken?
Heb ik den moed niet om te spreken?...
Neen, gij hebt mij zoo een gewichtig nieuws mee te deelen, en ge staat daar onbeweeglijk als een standbeeld.
tony
(ter zijde, zich moed insprekend).
Allô, Tony, kloek er op los, jongen! moed!... (Luid.) Ziehier in 't kort de zaak: de Braziliaan is vertrokken... men wachtte op hem om het anker te lichten... hij is al wijd van hier.... in volle zee... men kan hem niet achternaloopen...
(eenigszins verwonderd, hem in de rede vallend).
Hebt gij noodig hem achterna te loopen?
Neen... of ja... gelijk men het nemen wil... Sa! laat mij spreken!
Hij is vertrokken, zeg ik, dus vaarwel!... maar nu, toen ik terug kwam.... naar hier, en ik mijn paard in den stal wilde doen, keek ik als naar gewoonte in 't rijtuig....
| |
| |
Waarom valt gij mij altijd in de rede?
(aanhoudend als te voren).
Gij keekt in 't rijtuig, en....
(na rondgekeken te hebben, zacht en voorzichtig).
En ik vond er dit, zie...
Een zakboekje... met geld misschien?...
Eenige briefjes van duizend....
(met heftige beweging dadelijk).
O! die behoorden aan den Braziliaan!
Ja, hij had een aantal van die boekjes op zich, hij heeft er eentje van vergeten....
(nog altijd zeer aangedaan).
En wat wilt ge daarmee doen?
Wat zou ik er mee doen?... Niemand heeft er iets van gezien, en de Braziliaan is verdwenen zonder zijn adres te laten... dus....
Tony, als ge me werkelijk gaarne ziet, dan zult gij dit geld niet behouden... dit geld is niet van u.
Maar niemand heeft het gezien!
Het kwaad is daarom niet min groot, Tony! Kom, goede vriend, in den grond zijt gij een brave jongen, en hetgeen gij nu doen wilt, is het werk van een oneerlijk man!...
| |
| |
Wat! van een oneerlijk man!...
O ja zeker!.... en ge weet het ook wel; want in uw binnenste is er reeds eene stem, die het u verwijt!... Zie eens dezen morgen waart ge zoo gelukkig en zoo vroolijk; gij bloosdet van vreugde en fierheid!... en nu, och arme! bekijk eens in den spiegel dit bleek en ontdaan gelaat!... Gij lijdt, mijn vriend, o! ontken het niet; gij lijdt, omdat gij handelt tegen uw geweten, omdat gij in uw gemoed gevoelt, dat gij eene schuldige daad verricht!... Waarom wilt gij uw eigen beul zijn, mijn Tony? Is het rijkemansleven wel al die smarten waard?... Doe wat ik u zeg, lieve man, geef dit geld terug, en gij zult in ruiling al uwe vreugde wederkrijgen, uw open en wakker aangezicht, en uwen blijden glimlach, die u zoo goed staat!...
Geef dit geld terug is gemakkelijk gezegd: dan zou ik het moeten in zee gaan werpen, achter het schip?
Neen, Tony, neen; maar ge zoudt het bij voorbeeld kunnen bij den commissaris dragen: dat wordt zoo gedaan...
Bij den commissaris?... daar bedank ik u voor!... De commissaris, die een ijsklomp is, ge weet het, zou me zeggen, ‘'t is goed, jongen!’ en daar mee uit!... (Met meer vastheid.) Neen, honderd duizendmaal neen! ik heb het middel bij de hand om rijk te zijn, en ik zal het niet als een gek van mij wegwerpen!... (hij gaat het zakboekje onder de pendule leggen). Ziedaar, 't is het
| |
| |
mijne!... Gij, ge zult mij misschien bestormen met wat zagerijen; doch ik zeg u voorop, dat ik er niet wil mee gediend zijn! In het oog van de wereld blijf ik een eerlijk man, en dit is mij genoeg!... (Hij schenkt zich een glas wijn, drinkt het tot den bodem uit, en plaatst dan het glas luidruchtig neer op de tafel; dan gaat hij zich in eenen hoek der kamer op eenen stoel nederzetten, met de armen gekruist en de beenen over elkander).
(na een oogenblik, droef en goed).
Is het reeds zoo ver gekomen, dat gij aan u zelven alle achting ontzegt.... maar gij zijt u zelf niet meer, mijn arme Tony!
Neen, ik ben mij zelf niet meer: ik ben niet meer de Tony van voorheen!... de sulachtige Tony, die zich door eene eigenzinnige vrouw om den tuin liet leiden!... al wat u niet bevalt, verbiedt gij mij, en ik zou die grillen moeten involgen?... wel bedankt!... 't is tijd, dat ik me aan die slavernij ontruk, en dat ik handel naar mijn eigen goedvinden!...
Dat zou ik mogen opnemen als eene beleediging, Tony; maar...
O! ge moogt het opnemen, zooals ge 't begeert!... maar, om Gods wil! geene sermoenen meer; want die vervelen mij!... (hij wandelt gemelijk over het tooneel).
Ziedaar nu dat rijkemansleven, dat ge zoo hoog geroemd hebt... met gekruiste armen op en neer wandelen.... zonder vreugde, zonder liefde, zonder eetlust!... voor eenig genoegen eene ellendige somme gelds...
| |
| |
Het is moeielijk om den vrede te bewaren met eene vrouw zooals gij zijt!... Eene ellendige somme gelds!... Let op, dat ge niet gesmeekt wordt ze aan te nemen!...
O! ik zou ze niet aannemen ook!
Gij wilt mij dol maken!...
Ik zal niets van dit geld aanvaarden...
(meer en meer opgewonden).
Gij zult niets van dit geld aanvaarden?...
Neen, omdat het mij onteeren zou...
Omdat het u onteeren zou?
Dit geld is niet van u, en het behouden staat gelijk met eene...
Het woord wil mij niet uit de keel!...
Staat gelijk met eene diefte, wilt gij zeggen, niet waar!... ik ben een dief, niet waar?
| |
| |
Welaan, zeg, dat ik een dief ben... (schudt haar geweldig den arm) ha! ongelukkige, ik wenschte, dat ik u nooit gezien had!... (hij stoot haar op den grond).
(op de knieën vallend, uitgeput).
(Op de knieën met het hoofd ten gronde).
(verschrikt over zijne daad, deinst eenige stappen achteruit, hij slaat zich zelven met de vuist op het hoofd; - wanhopig, ter zijde).
O! ellendelige die ik ben! wat heb ik gedaan!... o God! wat heb ik gedaan!... mijne arme vrouw mishandeld!... wee over mij!... ach, ik sterf van schaamte!... die vervloekte drift naar rijkdom!... had ik dat noodig... neen!... ik was gelukkig!... mijne vrouw, die een engel is, beminde mij... en nu... en nu... ach, zie, hare tranen rollen uit hare oogen op den grond... (weenend, razend.) Vermaledijde!... (Luid en zacht.) Belleken... mijn lief Belleken.... O! ze weent zoo hevig!... Neen, ik kan dat schouwspel niet langer verduren!... (Hij blijft eenige stonden onbeweeglijk, niet wetende wat doen; dan eensklaps op het geld wijzend) Ha!... ik weet wat er mij te doen staat... (zonder gerucht te maken gaat hij naar den schoorsteen, en neemt bevende het zakboekje) ja, ik weet wat er mij te doen staat!... ( hij houdt het zakboekje in de twee handen gesloten, en beziet nog eens met medelijden zijne vrouw; - dan eensklaps:) Welaan, kom, gauw, zonder dralen!... (Hij vliegt met het geld de deur uit).
| |
| |
| |
Zevende tooneel.
(alleen, zich langzaam oprichtend, zonder te weenen, zeer zacht en met goedheid).
Tony, ik vergeef u alles, vergeef mij ook mijne bittere woorden... (staat op en ziet in 't ronde) hij is weg... (ongerust) hij is heimelijk verdwenen... (zij gaat naar eene zijdeur toe) misschien is hij nog daar.... (roept in de zijkamer) Tony!... (dan naar de middendeur) Tony!.. (bevend) Ach, het is maar al te zeker!... (naar den schoorsteen ziende) En het geld... (vliegt er naartoe, trillend) niets meer!... (verpletterd) O! er is geen twijfel, hij is weg!... (met tranen) ik ben een hinderpaal voor zijne eerzucht, en hij laat me alleen op de wereld!... (Wanhopig.) Wat zal ik nu doen, och God, wat zal ik nu doen!... (diep gekwetst) Rijk zijn stelt hij boven mijne liefde.... mijn hart krimpt ineen van smarte... ach wat ik lijd gaat alle verbeelding te boven... Neen, tegen zoo eene harde beproeving zijn mijne krachten niet bestand... (Zij valt weenend op eenen stoel neder, en blijft een oogenblik met de handen voor het gezicht. - Weder opstaande). Moed gehouden... mogelijk zal hij terugkomen... welaan, als eerlijke echtgenoote heb ik mijnen plicht vervuld: ik heb mij niets te verwijten... dat is mijn eenige troost!...
| |
Achtste tooneel.
belleken, tony (juichend binnen).
| |
| |
Mag ik in uwe armen snellen?
O! meer welkom dan ooit zijt gij aan mijn hart! (omhelzing).
(met Belleken in de armen).
Wat gij wenschtet is volbracht... (haar loslatend) Het geld is bij den commissaris.
(de handen afwis schend).
Ja 'k ben er van ontslagen, en, hemelsche deugd! ik betreur het niet!... ik ben naar den commissaris geloopen... ik liep er naar toe gelijk een gek.... met de handen voor 't gezicht, uit vrees dat het soms op mijn voorhoofd zou geschreven zijn wat ik.... Ach! Belleken, de foltering, die ik geleden heb, kind, vermag geen mond uit te spreken!...
(verheugd en nieuwsgierig).
Arme Tony!... maar vertel voort....
Welnu, ik kwam bij den commissaris...- we schelden hem hier voor eenen ijsklomp, niet waar? maar 't is, suikerbommekens! een warme goede vent!... - Ik zeg hem! ‘Mijnheer de Commissaris, excuus! ik heb dit zakboekje in mijn rijtuig gevonden: neem het om 's hemels wil zeer spoedig aan; want het brandt mij de vingeren!... Hij nam het, deed het open, en toen hij de bankbiljetten zag... greep hij mij zoo de twee handen, zie, Belleken, zoo... (neemt haar de twee handen bij den pols) “Tony, sprak hij, gij zijt het ware toon-
| |
| |
beeld van den eerlijken, braven werkman, die liever heeft zijn brood te verdienen in het zweet van zijn aanschijn, dan wel den rijkaard te spelen met het geld van een ander!...” En de tranen stonden in zijne oogen!... (Insgelijks van aandoening weenend.) “Ja, ging hij voort, ik ben maar een koude kerel, een ijsklomp zeggen de menschen, en 't is waar;... maar ik behoud mijne warmte om hulde te brengen aan eene grootheid zooals de uwe, Tony!... Ik zal het overal verkondigen, en ik zal maken, dat de naam van den eervollen koetsier door al de brave lieden met eene eerbiedige bewondering worde uitgesproken!...” Dan omhelsde hij mij op de twee wangen, geleidde mij als eenen prins tot aan de deur, en daar nog eens op mijnen schouder kloppend: 'ge hebt mijn harte deugd gedaan!’ zegde hij, en hij groette me met den vriendelijksten glimlach. Belleken, dat die woorden tot in mijne ziel drongen, hoef ik niet te zeggen; ik vond in eens al mijn geluk weer. Het scheen mij toe, dat ik de rijkste man van de wereld was!... en meer dansend dan loopend ben ik naar huis gekomen.
Och, mijn Tony, mijn lieve, goede, brave Tony, ik kan u niet uitdrukken, wat ik gevoel van vreugde, van zaligheid... niets was mij duurbaarder dan de vrouw te zijn van een eerlijk man... (aan zijn hals vliegend) ik bemin u... (Met het hoofd aan zijne borst.) Ach! laat mij weenen, Tony, het is van liefde, dat ik ween!
(haar hoofd in zijne handen nemend).
Mijn pertig engeltje, aan u ben ik alles verschuldigd!... Gij zijt het, die de goede gevoelens in mijn hart hebt
| |
| |
opgewekt!... ik was het slachtoffer van eenen dwazen hartstocht... eenen hartstocht, die mijne zinnen benevelde en alle eergevoel in mij verstompte... dank aan u koos ik den edelsten weg, en geniet ik thans een zoo eervol vertrouwen!... En ik heb u zoo erg beleedigd, mijn arm schaap.... Schelm, die ik ben!... maar kom! (lachend) laat mij u met een kusje genezen!... daar!... (lachend) Heb ik reeds mijne kleur terug, Belleken?
Ja, ge bloost als eene kriek!... (ernstig) en het is geen blos van schaamte!... (eensklaps) Och Tony!...
Het duifje gaat koud worden!
Het duifje!... (haar haastig naar de tafel brengend) we gaan het dadelijk opeten!... (zetten zich beiden aan tafel, lustig in de handen wrijvend) want, jongens! jongens! nu ben ik volop in mijnen eetlust!...
Gent, 1879.
Emiel van Goethem.
|
|