| |
| |
| |
De nieuwe wet tot regeling van het lager onderwijs in het Koninkrijk der Nederlanden.
Het vraagstuk van de herziening der wet van 1842 op het lager onderwijs is aan de orde van den dag. Iedereen zegt er zijne meening over, en sedert maanden houden er zich onze dagbladen en tijdschriften gestadig mede bezig. Wij achten het wenschelijk, dat, aleer deze moeielijke, maar hoogst belangrijke zaak bepaald wordt geregeld, men eens naga, wat er bij onze naburen zoo al bestaat, en stellen ons daarom voor eenen vluchtigen oogopslag te werpen op de voornaamste schikkingen der wet, die nog dit jaar door de Staten-Generaal in Noord-Nederland werd aangenomen.
De nieuwe Wet tot regeling van het lager onderwijs in het Koninkrijk der Nederlanden is samengesteld uit zeven titels. Titel I bevat algemeene bepalingen.
Eerst wordt gezegd, hoe het lager onderwijs wordt
| |
| |
verdeeld: lager onderwijs kan, volgens de Noordnederlandsche wet, huis- of schoolonderwijs zijn. Door huisonderwijs, verstaat zij onderwijs gegeven aan kinderen van ten hoogste drie gezinnen gezamenlijk in de woning van het hoofd dier gezinnen, en ieder ander onderwijs beschouwt zij als schoolonderwijs.
Daarna worden in de wet de verschillende vakken opgegeven, die onder lager onderwijs worden begrepen, en die zijn het lezen, het schrijven, het rekenen, de beginselen der vormleer, die der Nederlandsche taal, die der vaderlandsche geschiedenis, die der aardrijkskunde, die van de kennis der natuur, het zingen, en, voor meisjes, de nuttige handwerken. Men moet zich echter bij deze vakken niet bepalen: aan lagere scholen kan bovendien onderwijs worden gegeven in de beginselen der Fransche taal, die der Hoogduitsche taal, die der Engelsche taal, die der algemeene geschiedenis, die der wiskunde, het handteekenen, de beginselen der landbouwkunde, de gymnastiek, en, voor meisjes, de fraaie handwerken.
De wet stelt verder vast, wat openbare, en wat bijzondere scholen zijn. Lagere scholen, waarvan de kosten geheel of gedeeltelijk door de gemeenten of het Rijk worden gedragen, zijn openbare, alle andere zijn bijzondere scholen.
De bouw en de inrichting der schoollokalen worden door het Staatsbestuur in het belang van de gezondheid en het onderwijs geregeld, alsook het aantal kinderen, dat daarin mag worden toegelaten, vastgesteld. De inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht kan de schoollokalen, welke hij als schadelijk voor de gezondheid beschouwt, afkeuren. Tegen die afkeuring kan echter bij Gedeputeerde Staten - onze bestendige Deputatie van den provincialen Raad - in hooger beroep worden
| |
| |
gegaan door den districts-schoolopziener, het hoofd der school, den eigenaar of bruiker van het lokaal, of de ouders of verzorgers van schoolgaande kinderen. Doch van het oogenblik, dat aan het afgekeurde lokaal, de noodige verbeteringen zijn toegebracht, kan, nadat de inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht die heeft goedgekeurd, het onderwijs in het verbeterde lokaal worden hervat.
Wij treffen verder in Titel I de volgende, zeer wijze bepalingen aan: Niemand mag lager onderwijs geven, die niet in bezit is der bij deze wet gevorderde bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid. Vreemdelingen be hoeven bovendien de vergunning des Konings. Doch deze bepalingen zijn niet toepasselijk op hen, die uitsluitend aan kinderen van één gezin lager huisonderwijs geven, noch op hen, die van het geven van lager onderwijs geen beroep maken, en zich zonder geldelijke belooning daartoe bereid verklaren. In de twee laatste gevallen nochtans moet men van den Koning tot het geven van lager onderwijs vergunning hebben gekregen. Hoe gansch anders is het in België geschapen! Iedereen mag hier als onderwijzer optreden: zoomin een losgelaten dief of schriftvervalscher als een zoogenaamd broerken, dat van de onschuld der aan zijne zorg toevertrouwde kleinen een schandelijk misbruik heeft gemaakt, en uit dien hoofde door onze rechtbanken tot eenige jaren gevangenzitting werd veroordeeld, is bij ons van het recht om lager onderwijs te geven verstoken!
Jongelieden van beide kunnen mogen als hulponderwijzers of hulponderwijzeressen in de scholen worden gebruikt, zonder in bezit te wezen van bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid; doch daartoe wordt de goedkeuring van den arrondissements-schoolopziener
| |
| |
vereischt, en de jongelieden moeten hun vijftiende jaar zijn ingetreden, en mogen hun negentiende jaar niet hebben volbracht; zij mogen daarenboven tot geene werkzaamheden in de school gebezigd worden, dan tot zoodanige, welke zij onder het rechtstreeksch toezicht en onder de leiding van eenen bevoegde verrichten, en zij moeten, na drie maanden als kweekeling geplaatst te zijn geweest, in het bezit zijn van een bewijs, niet ouder dan een jaar en onderteekend door het hoofd der school, waarin zij tijdens de afgift waren toegelaten, dat hun zedelijk gedrag en hunne vorderingen voldoende zijn.
Het is den wetgever ernst met al de voorgaande bepalingen: hij, die zonder daartoe bevoegd te zijn, lager onderwijs geeft, of in strijd met de voorschriften der wet, schoolonderwijs geeft in een afgekeurd lokaal, of die, als hoofd der school, daarin kweekelingen toelaat anders dan op den voet bij de wet bepaald, wordt gestraft met eene geldboete van vijf en twintig tot vijftig gulden voor de eerste maal; bij herhaling met eene boete van vijftig tot honderd gulden en gevangenisstraf van acht tot veertien dagen, te zamen of afzonderlijk, en vervolgens telkens met gevangenisstraf van eene maand tot een jaar. Tegen hem, die buiten de grenzen zijner bevoegdheid lager onderwijs geeft, wordt de helft dezer straffen uitgesproken.
Mag iedereen in ons land eene school openen, dat is volstrekt het geval niet in Noord-Nederland. Aan hem, die veroordeeld werd wegens misdaad, diefstal, oplichting, meineed, misbruik van vertrouwen of aantasting der zeden, wordt door de wet de bevoegdheid tot het geven van lager onderwijs ontzegd.
Dezelfde Titel handelt over het oprichten van kweekscholen voor onderwijzers door den Staat. De gemeenten kunnen echter ook dergelijke kweekscholen stichten,
| |
| |
en dan kan haar uit 's Rijks kas eene bijdrage worden verleend; doch die bijdrage mag niet hooger zijn dan de helft der kosten, die voor de oprichting en het onderhoud der door de gemeenten ingerichte kweekschool worden gevergd, en de school moet aan al de vereischten voldoen, welke voor 's Rijks kweekscholen worden gesteld. Behalve deze kweekscholen voor onderwijzers, door het Rijk en de gemeenten ingericht en onderhouden, kan de Staat nog in gemeenten, waar hiertoe gelegenheid bestaat, normaallessen tot opleiding van onderwijzers instellen.
Titel II luidt van het openbaar onderwijs, en bevat drie paragrafen: § 1 handelt over de scholen, § 2 over de onderwijzers, en § 3 over de hosten van het onderwijs.
Veel macht, zooals men zien zal, wordt aan Gedeputeerde Staten toegekend, die in België in deze zaak bijna niets te zeggen hebben.
De wet bepaalt eerst, dat in elke gemeente voldoend lager onderwijs zal worden gegeven in een genoegzaam aantal scholen, welke voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid toegankelijk zijn.
De vakken, waarin onderwijs moet worden gegeven, zijn - wij hebben ze reeds hooger opgenoemd - het lezen, het schrijven, het rekenen, de beginselen der vormleer, die der Nederlandsche taal, die der vaderlandsche geschiedenis, die der aardrijkskunde, die van de kennis der natuur, het zingen, en, voor meisjes, de nuttige handwerken, en daar waar genoegzame behoefte aan uitbreiding bestaat, een of meer of wel al de volgende vakken: de beginselen der Fransche taal, die der Hoogduitsche
| |
| |
taal, die der Engelsche taal, die der algemeene geschiedenis, die der wiskunde, het handteekenen, de beginselen der landbouwkunde, de gymnastiek, en, voor meisjes, de fraaie handwerken.
Naburige gemeenten kunnen zich vereenigen tot het oprichten van gemeenschappelijke scholen.
Behalve gewone scholen, bestaan er herhaling scholen, die men met onze avond- en zondagscholen voor volwassenen - écoles d'adultes - kan gelijk stellen.
De Gemeenteraad bepaalt het getal der scholen en duidt de vakken aan, die er zullen onderwezen worden. Vinden Gedeputeerde Staten echter, dat dit getal of de omvang van het in de scholen gegeven onderwijs onvoldoende is, dan kunnen zij vermeerdering bevelen, na voorop het gevoelen des inspecteurs te hebben ingewonnen. Niet alleenlijk kunnen Gedeputeerde Staten tusschenbeide komen, wat het bepalen van het getal der scholen en der te onderwijzen vakken aangaat; maar aan hunne goedkeuring worden mede onderworpen de besluiten van den Gemeenteraad betreffende de plaats, waar een schoollokaal zal worden gevestigd, de vermindering van het getal scholen of van den omvang van het onderwijs, de vereeniging eener school met of hare vervanging door andere, de sluiting eener school of de schorsing van het onderwijs aan eene school, het verleenen van eene subsidie aan zekere bijzondere scholen, en zij kunnen zelfs voor eenen bepaalden tijd eene school doen sluiten. Zeker zou het niet raadzaam wezen in ons land aan de bestendige Deputatiën onzer provinciale Raden, waarvan er eenige uitsluitend uit Ultramontanen zijn samengesteld, zooveel macht toe te kennen: zij mochten er licht misbruik van maken, daar zij het onderwijs, wanneer het niet door de geestelijkheid wordt gegeven, geen goed harte toedragen.
| |
| |
De regeling van de schooltijden en vacantiën, de vaststelling van het leerplan, en de bij het onderwijs te gebruiken boeken, en de verdeeling der school in klassen geschieden door het hoofd der school, en zoo de regeling voor meerdere scholen gelijkelijk werkt, door de hoofden der scholen gezamenlijk, onder goedkeuring van Burgemeester en Wethouders en van den districts-schoolopziener.
§ 1 van Titel II eindigt met het volgende artikel, dat eenigen ook bij ons zouden willen gevolgd zien: ‘Bij de regeling der schooltijden wordt door het vrijgeven van uitdrukkelijk in de regeling genoemde uren gezorgd, dat de schoolgaande kinderen van de godsdienstleeraren godsdienstonderwijs kunnen genieten. Onder voorwaarden door Burgemeester en Wethouders in overleg met den districtsschoolopziener te bepalen, worden de schoollokalen, desnoodig verwarmd en verlicht, voor dit godsdienstonderwijs beschikbaar gesteld.’ De meeste onzer Liberalen vinden dit echter voor ons land nog te veel: zij willen niet alleenlijk alle macht in zake van onderwijs aan de geestelijkheid ontnemen, maar den priester geheel uit het schoollokaal verwijderen.
§ 2 van Titel II draagt voor opschrift van de onderwijzers. Aan het hoofd van elke school is een onderwijzer geplaatst, die den leeftijd van drie en twintig jaar moet volbracht hebben en den rang van hoofdonderwijzer bezitten.
Het getal onderwijzers moet in evenredigheid wezen van het getal kinderen, die de school bezoeken. Ziehier de regels, die door de wet worden voorgeschreven
| |
| |
‘Het hoofd der school wordt bijgestaan door minstens één onderwijzer, als het aantal schoolgaande kinderen meer dan dertig, door minstens twee onderwijzers, als het meer dan zeventig, door minstens drie, als het meer dan honderd en twintig, en door minstens vier, als het meer dan honderd en zeventig bedraagt. Telt eene school meer dan tweehonderd leerlingen, zoo moet minstens één onderwijzer op elk veertigtal kinderen aan de school verbonden zijn, en daarenboven nog één meer, zoodra het getal schoolgaande kinderen een zuiver veelvoud van veertig met meer dan vier en twintig overtreft. Wanneer het aantal onderwijzers, aan de school verbonden, meer dan vier bedraagt, moeten minstens twee, wanneer het meer dan acht bedraagt, minstens drie hunner den leeftijd van drie en twintig jaren volbracht hebben en den rang van hoofdonderwijzer bezitten.’ Onder de hier bedoelde onderwijzers worden niet medegerekend zij die uitsluitend onderwijs geven in een of meer der volgende vakken: het zingen, nuttige of fraaie handwerken voor meisjes, het Fransch, het Hoogduitsch, het Engelsch, de algemeene geschiedenis, de wiskunde, het handteekenen, de landbouwkunde en de gymnastiek. Doch de bevolking der school mag niet te groot zijn: onderwijs en tucht zouden er kunnen onder lijden; op geene school mogen meer dan vierhonderd kinderen gelijktijdig worden toegelaten.
Een artikel, waarop wij de aandacht inroepen van al wie in de zaak belang stelt, schrijft voor, dat, wanneer de school in verscheidene klassen verdeeld is, het onderwijs in de laagste klassen bij voorkeur aan onderwijzeressen, en dat in de hoogste klassen, behalve aan de scholen uitsluitend voor meisjes bestemd, bij voorkeur aan onderwijzers wordt opgedragen. In eenige stads- | |
| |
scholen van Gent wordt het onderwijs in de laagste klassen aan jonge knapen door onderwijzeressen, en dit met den besten uitslag, gegeven. De ondervinding heeft geleerd, dat vrouwen daartoe beter dan mannen zijn geschikt.
Een voornaam punt is de jaarwedde der onderwijzers en onderwijzeressen: wij zien niet, dat hierin door de Noordnederlandsche wet tusschen onderwijzers en onderwijzeressen eenig verschil wordt gemaakt. De jaarwedde bedraagt in geen geval min dan zevenhonderd gulden voor het hoofd der school, niet min dan zeshonderd gulden voor de onderwijzers, met rang van hoofdonderwijzer, die, volgens wij hooger hebben gezien, moeten aanwezig zijn in scholen met meer dan vier onderwijzers, en niet min dan vierhonderd gulden voor eiken anderen onderwijzer. Door den Koning kan, Gedeputeerde Staten der provincie gehoord, voor elke provincie bepaald worden, waar en tot welk bedrag het minimum van jaarwedde voor de verschillende onderwijzers aan de onderscheidene klassen van scholen hooger zijn zal dan het hierboven aangeduide bedrag. Wij vinden, dat het minimum veel hooger moest worden gesteld: de diensten door den onderwijzer aan de samenleving bewezen, en de rang, dien hij onder zijne medeburgers bekleeden moet, gebieden zulks. Behalve de vaste jaarwedde, geniet het hoofd eener school vrije woning, zoo mogelijk met een en tuin, en in geval hem geene vrije woning kan worden verschaft, ontvangt hij eene billijke vergoeding voor huishuur, waarvan het bedrag door Gedeputeerde Staten wordt vastgesteld, die ook de jaarwedden der onderwijzers, welke door den Gemeenteraad worden geregeld, behalve hooger beroep bij den Koning, goedkeuren.
| |
| |
De onderwijzers worden door den Gemeenteraad benoemd; doch om te kunnen benoemd worden, moet men in het bezit wezen van eene akte of diploom van bekwaamheid, en van een getuigschrift van zedelijk gedrag, afgegeven door den Burgemeester der gemeente of de Burgemeesters der gemeenten, waar hij, aan wien het wordt uitgereikt, in de twee laatste jaren heeft gewoond. Bij weigering van eenen der Burgemeesters, kan het getuigschrift worden verleend door den Commissaris des Konings - bij ons den Gouverneur - in de provincie. Bovendien moet de onderwijzer, die aan het hoofd eener school wil geplaatst worden, een vergelijkend examen ondergaan. De districts-schoolopziener zendt, nadat het vergelijkend examen heeft plaats gehad, aan den Gemeenteraad eene voordracht van ten minste drie, en ten hoogste vijf onderwijzers, die het vergelijkend examen hebben afgelegd, uit welke er door den Gemeenteraad een wordt gekozen. Bij ons werd tot heden hierin door den Gemeenteraad zonder tusschenkomst van wien ook beslist; doch wij weten, dat het er vaak niet te beter om ging, gelijk het overigens op blz. 83 en volgende van dit deel van het Nederlandsch Museum door den Heer Aldemar werd aangetoond.
Alle onderwijzers worden niet op dezelfde wijze benoemd: voor hen, die niet aan het hoofd eener school wenschen te worden geplaatst, geschiedt de benoeming uit eene voordracht van minstens drie bevoegden, opgemaakt door Burgemeester en Wethouders, in overleg met den arrondissements-schoolopziener, na ingenomen bericht van het hoofd der school, waaraan de benoeming geschieden moet.
Wanneer het de benoeming geldt van onderwijzers, die verbonden zijn aan scholen, uitsluitend door het
| |
| |
Rijk bekostigd, zoo wordt die door den Minister gedaan.
Gemeente-onderwijzers kunnen door den Gemeenteraad eervol of niet-eervol worden ontslagen. Het niet-eervol ontslag kan aan eenen gemeenteonderwijzer worden gegeven op voordracht van den districts-schoolopziener, indien het eenen onderwijzer betreft aan het hoofd eener school geplaatst, en op voordracht van Burgemeester en Wethouders of van den arrondissements-schoolopziener, indien het eenen onderwijzer geldt, die niet aan het hoofd eener school staat. Door Gedeputeerde Staten kan worden verklaard, dat de niet-eervol ontslagen onderwijzer de bevoegdheid tot het geven van onderwijs heeft verloren.
Behalve het niet-eervol ontslag bestaat er nog eene mindere straf voor den onderwijzer, die aan eene gemeenteschool is verbonden: hij kan ook door Burgemeester en Wethouders, op voorstel van den arrondissements-schoolopziener, voor hoogstens eene maand in zijn ambt worden geschorst, en de schorsing, evenals het ontslag, kan in zekere gevallen, op voordracht van den districts-schoolopziener door Gedeputeerde Staten worden uitgesproken.
Een volgend artikel luidt, dat het schoolonderwijs onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden wordt dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens der kinderen en aan hunne opleiding tot alle christelijke en maatschappelijke deugden. Het woord christelijk moet hier genomen worden in den breedsten zin, en de wetgever voegt er onmiddellijk bij, dat de onderwijzer zich moet onthouden van iets te leeren, te doen of toe te laten wat strijdig is met den eerbied verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden. De wet is zeer streng tegenover den onderwijzer, die zich te dien opzichte aan
| |
| |
plichtverzuim zou schuldig maken: hij kan voor hoogstens een jaar, en bij herhaling der overtreding voor onbepaalden tijd in zijne bevoegdheid tot het geven van onderwijs aan eene openbare school worden geschorst. Geene dogmen worden door den gemeenteonderwijzer onderwezen: het geven van godsdienstonderwijs blijft aan de godsdienstleeraren overgelaten.
Heeft iemand bezwaren tegen het in de school gebruik maken van bepaald aangewezen leerboeken, zoo mag hij zich tot den Minister wenden: deze onderzoekt de zaak en neemt eene beslissing, die in de Staatscourant - onzen Moniteur - wordt openbaar gemaakt. Burgemeester en Wethouders verbieden het door den Minister afgekeurde boek te gebruiken, en in geval van ongehoorzaamheid gaat men tegenover den overtredenden onderwijzer zeer streng te werk: hij krijgt zijn niet-eervol ontslag.
De gemeente-onderwijzer moet zich uitsluitend aan zijn ambt wijden: hem wordt verboden handelte drijven of eenige nering of beroep uit te oefenen, ambten of bedieningen te bekleeden; zelfs mag te zijnen huize noch handel of nering worden gedreven, noch eenig beroep door de leden van zijn gezin worden uitgeoefend.
Pensioen kan na volbrachten vijf-en-zestigjarigen leeftijd en eervol bekomen ontslag worden verkregen, evenals, na tienjarigen diensttijd, uit hoofde van ziels- of lichaamsgebreken. Dit pensioen beloopt voor elk jaar dienst een zestigste deel van de in de twaalf laatste maanden genoten jaarwedde. Als bijdrage voor pensioen wordt door den onderwijzer twee ten honderd zijner jaarwedde betaald, met inbegrip van hetgene hij in het vrij gebruik van woning en tuin geniet, indien hij aan 't hoofd eener school staat.
| |
| |
Men ziet het, de onderwijzer wordt ten opzichte van het verleende pensioen na langen en lastigen dienst, evenals ten opzichte van zijne jaarwedde, in Noord-Nederland gelijk bij ons met al te veel karigheid behandeld.
In § 3 van Titel II wordt gesproken van de kosten van het onderwijs. Die kosten, waarin iedere gemeente moet voorzien, zijn: de jaarwedden der onderwijzers, de vergoeding aan onderwijzers, aan het hoofd van scholen staande, wegens gemis van vrije woning, de toelagen en bijdragen tot opleiding van onderwijzers, de uitgaven ten behoeve van het herhalingsonderwijs, die voor het stichten en in stand houden of voor het huren der schoollokalen en onderwijzerswoningen, die voor het aanschaffen en onderhouden der schoolmeubelen en schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoeften, die voor verlichting en verwarming en het schoonhouden der schoollokalen, die van het plaatselijk schooltoezicht en de vergelijkende examens, en eindelijk die voor de schoolbibliotheken, belooningen en eereblijken. Het Rijk echter vergoedt aan de gemeenten dertig ten honderd van het bedrag. Bovendien kan, ter gemoetkoming in de kosten, die ter rekening der gemeente blijven, van ieder schoolgaand kind eene bijdrage worden geheven. Doch de bedeelden - dat is die door het armenbestuur worden ondersteund - zijn niet, en de onvermogenden ofschoon niet bedeelden, niet of slechts voor een gedeelte aan de heffing van schoolgeld onderworpen.
Het gemeentebestuur is gehouden zooveel mogelijk
| |
| |
het schoolgaan der kinderen van bedeelden, onvermogenden en min vermogenden te bevorderen. Eene vermindering van schoolgeld wordt voor twee of meer kinderen uit één gezin, die gelijktijdig ter school gaan, toegestaan.
Zijn de middelen der gemeente niet in verhouding met de kosten voor het behoorlijk inrichten van 't lager onderwijs, zoo kan de Staat een hulpgeld verleenen.
De bestekken voor den bouw en verbouw van scholen en onderwijzerswoningen worden aan de goedkeuring van den districts-schoolopziener onderworpen.
In Titel III wordt gezegd, wat de wet aangaande het bijzonder onderwijs voorschrijft.
Men weet, dat in België, krachtens de door onze Grondwet verleende vrijheid van onderwijs, de Regeering zich niet met het bijzonder onderwijs bemoeit. Dit is het geval niet in Noord-Nederland. Bij ons mag onderwijzen wie wil: bij onze Noorderbroeders wordt tot het geven van bijzonder onderwijs het bezit vereischt van eene akte of diploom van bekwaamheid en van een getuigschrift van zedelijk gedrag, afgegeven door den Burgemeester der gemeente, of de Burgemeesters der gemeenten, waar de onderwijzer, aan wien het wordt uitgereikt, in de twee laatste jaren heeft gewoond; beide stukken moeten bovendien door Burgemeester en Wethouders der gemeente, waar het onderwijs zal worden gegeven, zijn gezien en in orde bevonden.
Zou het voorschrijven van dergelijke maatregelen in België zoo volstrekt met onze Grondwet strijdig wezen?
De onderwijzer eener bijzondere school, ja de huis- | |
| |
onderwijzer is ook niet geheel vrij in zijn onderwijs; de Noordnederlandsche wet luidt, dat de onderwijzer, die bij het geven van bijzonder school- of huisonderwijs leeringen verspreidt, strijdig met de goede zeden of aansporende tot ongehoorzaamheid aan de wetten des Lands, op voordracht van Burgemeester en Wethouders, of van den districts-schoolopziener, door Gedeputeerde Staten kan worden verklaard zijne bevoegdheid tot het geven van onderwijs verloren te hebben. Deze bepaling is ook toepasselijk op den onderwijzer, die zich aan een ergerlijk levensgedrag schuldig maakt. Bestond dergelijke bepaling in de Belgische wet, hoeveel scholen, waar Syllabus en Encycliek boven de Grondwet worden gesteld, en hoeveel zoogenaamde broerkens zouden er niet door getroffen worden?
De onderwijzer, die aan het hoofd eener bijzondere school staat, moet een diploma van hoofdonderwijzer bezitten en den leeftijd van drie en twintig jaar hebben volbracht.
In Titel IV wordt alles geregeld wat betrekking heeft tot de akten of diplomen van bekwaamheid, die vereischt worden tot het geven van lager onderwijs.
Er zijn drieërlei akten van bekwaamheid: 1o die, waarvan het bezit de bevoegdheid verleent tot het geven van huis- en schoolonderwijs in het lezen, het schrijven, het rekenen, de beginselen der vormleer, die der Nederlandsche taal, die der vaderlandsche geschiedenis, die der aardrijkskunde, die van de kennis der natuur, het zingen, en, voor onderwijzeressen, de nuttige handwerken voor meisjes; 2o de akte, waarvan het bezit met den rang
| |
| |
van hoofdonderwijzer de bevoegdheid verleent tot het geven van huis- en schoolonderwijs niet alleen in de daar even opgenoemde vakken, maar ook in de beginselen der algemeene geschiedenis, die der wiskunde, het handteekenen, en, voor de onderwijzeressen, de fraaie handwerken voor meisjes, en 3o de akte, waarvan het bezit de bevoegdheid verleent tot huisonderwijs, of tot huis- en schoolonderwijs in bepaalde vakken.
De eerste akte kan worden verkregen na volbrachten leeftijd van achttien jaar en het afleggen van een examen voor eene door den Minister benoemde commissie, samengesteld uit den inspecteur van het lager onderwijs in de provincie en vier districts- of arrondissements-schoolopzieners. Dit examen omvat: goed lezen en schrijven; de kennis der zinsontleding, der spelregels en der eerste grondregels van de Nederlandsche taal; vaardigheid om zich, zoowel mondeling als schriftelijk, juist en gemakkelijk uit te drukken; de beginselen van de vormleer; het rekenen, zoowel met geheele getallen als met gewone en tiendeelige breuken, en kennis van de leer der evenredigheden en van het Nederlandsch stelsel van maten en gewichten; de beginselen der aardrijkskunde, inzonderheid van Nederland en zijne overzeesche bezittingen; de grondtrekken der vaderlandsche geschiedenis, de beginselen van de kennis der natuur, de theorie van het zingen, de beginselen van onderwijs en opvoeding, en eindelijk, voor onderwijzeressen, bedrevenheid in de nuttige handwerken.
Ter verkrijging van de tweede akte worden vereischt het bezit der eerste akte en een bewijs van minstens tweejarige werkzaamheid als onderwijzer aan eene of meer openbare of bijzondere scholen van lager onderwijs, afgegeven door het hoofd of de hoofden dier scholen, of een bewijs afgegeven door den bestuurder eener
| |
| |
kweekschool van onderwijzers, dat men gedurende twee jaar aan die school de lessen ter voorbereiding van dit tweede examen, na aflegging van het eerste examen, heeft gevolgd. Dit tweede examen loopt, behalve de vakken hierboven voor het eerste examen aangeduid, over de beginselen der algemeene geschiedenis, die der wiskunde en het handteekenen, en wordt ondergaan voor eene door den Minister benoemde commissie.
Behalve deze twee akten, kunnen er nog verleend worden voor het geven van huisonderwijs in enkele vakken, die voor de eerste akte worden voorgeschreven, en voor het geven van huis- en schoolonderwijs in een of meer der volgende vakken: de beginselen der Fransche taal, die der Hoogduitsche taal, die der Engelsche taal, het handteekenen, de beginselen der landbouwkunde en de gymnastiek.
In ons land bestaan geene normaalscholen, waarin de kweekelingen worden opgeleid om onderwijs in het Engelsen of Hoogduitsch te geven. Bij de normaalschool ter vorming van leeraren voor het middelbaar onderwijs van den eersten graad te Luik wordt les in de nieuwere talen - Nederlandsch, Engelsch en Hoogduitsch - gegeven; doch men weet, dat dit geschiedt, wat het Nederlandsch en het Engelsch betreft, op eene erbarmelijke wijze, en dat het examen in de nieuwere talen wordt afgelegd voor eene jury, bijna geheel samengesteld uit onbevoegde personen. Aan den toestand, waarin het onderwijs in de nieuwere talen in België verkeert, dient zoowel voor het lager als het middelbaar onderwijs verbetering te worden gebracht.
| |
| |
Titel V handelt over het toezicht op het lager onderwijs. Onder de bevelen van den Minister wordt dit toezicht uitgeoefend door 1o de inspecteurs, 2o de districts-schoolopzieners, en 3o de arrondissements-schoolopzieners. Geestelijke schoolopzieners, zooals er bij ons krachtens de wet van 1842 bestaan, kent Noord-Nederland niet, daar het godsdienstonderwijs door den onderwijzer niet wordt gegeven.
De zoogenoemde inspecteurs hebben een ambtsgebied van ééne of meer provinciën, en kunnen dus met de Belgische provinciale inspecteurs worden vergeleken. De districts-schoolopzieners hebben een ambtsgebied van een der districten, waarin de provinciën door de Regeering worden verdeeld, terwijl elk schooldistrict verder is samengesteld uit ten minste twee arrondissementen, en in ieder arrondissement een arrondissements-schoolopziener bestaat. Allen worden door den Koning benoemd; de arrondissements-schoolopzieners worden het echter slechts voor zes jaar; maar zij zijn weder benoembaar.
De inspecteurs en de districts-schoolopzieners genieten eene vaste jaarwedde, en bovendien vergoeding voor reis- en verblijfkosten uit 's Rijks kas; zij mogen zonder 's Kouings toestemming geene andere ambten of bedieningen bekleeden. De arrondissements-schoolopzieners hebben geene vaste jaarwedde, iets dat wij niet goedkeuren, en genieten slechts vergoeding voor reis- en verblijfkosten.
Behalve deze drie klassen van ambtenaren, met het toezicht van alle scholen, zoo openbare als bijzondere, gelast, wordt het plaatselijk toezicht nog door Burgemeester en Wethouders uitgeoefend, en kan de Gemeenteraad voor dit plaatselijk toezicht bijzondere schoolcom-
| |
| |
missiën instellen. Ziehier hoe de wet de rechten en plichten van de inspecteurs en schoolopzieners en van de plaatselijke schoolcommissiën voorschrijft:
‘Voor leden van het college van Burgemeester en Wethouders, voor de voorzitters en leden der plaatselijke commissiën van toezicht, voor de arrondissements-schoolopzieners, voor de districts-schoolopzieners en voor de inspecteurs, ieder binnen de grenzen van zijn ambtsgebied, moeten alle scholen, waar lager onderwijs wordt gegeven, zoo openbare als bijzondere, steeds toegankelijk zijn. De hoofden dier scholen en de overige onderwijzers zijn gehouden aan hen of aan onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, de verlangde inlichtingen omtrent de school en het onderwijs te geven. Zij zijn hiertoe verplicht in elken vorm, waarin die inlichtingen gevraagd worden, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, en zoowel bij gelegenheid van het schoolbezoek als op andere tijdstippen. Weigering in deze wordt gestraft met eene boet van vijf en twintig gulden en gevangenisstraf van drie dagen te zamen of afzonderlijk. Bij herhaling en vervolgens worden telkens beide straffen te zamen opgelegd.’
Welk verschil met hetgeen in ons land gebeurt! Onze wereldlijke schoolopzieners mogen den voet in de bijzondere scholen niet zetten, en weten volstrekt niet, wat er in de gestichten, door paters of nonnen, priesters of broerkens bestuurd, geschiedt!
De wet zegt verder: ‘De plaatselijke commissiën houden een nauwkeurig toezicht op alle scholen in de gemeente, waar lager onderwijs gegeven wordt; bezoeken die ten minste tweemaal 's jaars, hetzij gezamenlijk, hetzij door commissiën uit haar midden; zorgen, dat de verordeningen op het lager onderwijs stipt na- | |
| |
geleefd worden; houden aanteekening van het onderwijzend personeel, van het getal leerlingen en van den staat van liet onderwijs; doen jaarlijks vóór 1 Maart aan den Gemeenteraad een beredeneerd verslag van den toestand van het onderwijs in de gemeente, en zenden daarvan afschrift aan den arrondissements-schoolopziener; deelen aan dezen de belangrijke veranderingen mede, die het schoolwezen heeft ondergaan; geven hem den districts-schoolopziener en den provincialen inspecteur alle inlichtingen, die deze verlangen; verleenen den onderwijzers, die hare voorlichting, hulp of medewerking vragen, bijstand, en beijveren zich den bloei van het onderwijs naar vermogen te behartigen.’
De volgende artikelen betreffen inzonderheid de schoolopzieners en inspecteurs: ‘De arrondissements-schoolopzieners zorgen voortdurend bekend te blijven met den toestand van het schoolwezen in hun arrondissement, bezoeken tweemaal 's jaars alle daarbinnen gelegen scholen, waar lager onderwijs wordt gegeven, en houden van dat schoolbezoek nauwkeurig aanteekening; maken, dat de verordeningen op het lager onderwijs stipt nageleefd worden, treden in overleg met de plaatselijke schoolcommissiën en de gemeentebesturen; doen zoowel aan dezen als aan de districts-schoolopzieners de voorstellen, die zij in het belang van het onderwijs achten; doen aan den districts-schoolopziener na verloop van elke drie maanden opgave van de door hen gedurende dat tijdvak bezochte scholen; geven hem kennis van al hetgeen hun bij het schoolbezoek belangrijk is voorgekomen, en verstrekken hem alle inlichtingen, die hij verlangt, behartigen de belangen der onderwijzers, bevorderen hunne bijeenkomsten en wonen die zooveel mogelijk bij.
| |
| |
‘De districts-schoolopzieners zorgen, zoo door schoolbezoek als door mondeling en schriftelijk overleg met de arrondissements-schoolopzieners, plaatselijke commissiën en gemeentebesturen, voortdurend bekend te blijven met den toestand van het lager schoolwezen in hun district, en de verbetering en den bloei daarvan te bevorderen; zij oefenen het hun opgedragen toezicht met nauwlettendheid uit, en waken, dat de verordeningen op het lager onderwijs stipt worden nageleefd; zij doen aan den inspecteur de voorstellen, die zij in het belang van het onderwijs achten, en geven hem alle inlichtingen, die hij verlangt. Elk hunner doet jaarlijks vóór primo Mei een beredeneerd verslag van den toestand van het onderwijs in zijn district aan den inspecteur toekomen, en zendt daarvan afschrift aan Gedeputeerde Staten der provincie.
De inspecteurs trachten, zoo door schoolbezoek als door mondeling en schriftelijk overleg met de districts-schoolopzieners en arrondissements-schoolopzieners, plaatselijke commissiën en gemeentebesturen, de verbetering en den bloei van het lager schoolwezen te bevorderen; zij lichten onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, voor omtrent alle onderwerpen, waarover hun oordeel gevraagd wordt; zij vervaardigen uit de jaarlijksche verslagen der districts-schoolopzieners en uit hunne eigene aanteekeningen jaarlijks een beredeneerd verslag omtrent den toestand van het onderwijs in de provincie of provinciën, en zenden die vóór primo Juli aan onzen Minister voornoemd.
De inspecteurs, districts-schoolopzieners en arrondissements-schoolopzieners hebben toegang tot de vergaderingen van alle plaatselijke commissiën binnen hun ambtsgebied, en kunnen zoodanige vergadering be- | |
| |
leggen. In de vergadering hebben zij eene raadgevende stem.’
Niet overal echter treft men een genoegzaam getal geschikte personen aan om eene schoolcommissie samen te stellen: in dit geval, dat door de wet voorzien wordt, kunnen Burgemeester en Wethouders, in overleg met den arrondissements-schoolopziener, enkele personen met het doen van schoolbezoek belasten. Ook voor deze personen moeten alle scholen, waar lager onderwijs wordt gegeven, zoo openbare als bijzondere, steeds toegankelijk zijn.
Titel VI bevat eenige bepalingen, die de bevordering van het schoolbezoek ten doel hebben. Jaarlijks vóór primo Februari zenden de hoofden der openbare en bijzondere scholen, waar lager onderwijs gegeven wordt, aan Burgemeester en Wethouders der gemeente eene lijst der bij hen op primo Januari schoolgaande kinderen van boven de zes en beneden de twaalf jaren. Gelijke opgave wordt vóór gelijk tijdstip aan Burgemeester en Wethouders gedaan door de huisonderwijzers omtrent de kinderen van dien leeftijd, die van hen onderwijs genieten. Van hunnen kant maken Burgemeester en Wethouders eene lijst op der kinderen boven de zes en beneden de twaalf jaren, welke zich op primo Januari van het loopende jaar in de gemeente bevonden. Van de zoodanigen, welke niet voorkomen op de daar zoo even genoemde lijsten, en waarvan het niet bekend is, dat zij zich niet meer in de gemeente bevinden, maken zij vóór primo Maart eenen staat op. Ouders of verzorgers van op dien staat voorkomende kinderen verkrijgen geene ondersteuning, geneeskundige hulp uitgezonderd,
| |
| |
vanwege de gemeente, tenzij zij aantoonen, dat hunne kinderen ten onrechte op dien staat zijn gebracht, of het niet school gaan van dezen aan hen niet is te wijten. Deze maatregel verdient zeker goedkeuring; doch hij geldt slechts bedeelden of min vermogenden en is niet toepasselijk op ouders of verzorgers, die geene ondersteuning behoeven, en toch hunne kinderen niet ter school zenden. Wel zegt de wet, dat door het uitloven van openbare belooningen en eereblijken het trouwe schoolbezoek vanwege het gemeentebestuur kan worden aangemoedigd, en dat de Gemeenteraad verbodsbepalingen omtrent het arbeiden van kinderen beneden de twaalf jaren kan vaststellen; - dit alles schijnt ons verre van voldoende te wezen om het schoolverzuim uit te roeien: gedwongen onderwijs is daartoe het radicale, maar eenige middel.
Titel VII schrijft eenige overgangsbepalingen voor om de toepassing der wet te vergemakkelijken en te voorkomen, dat vroeger verkregen rechten worden gekrenkt.
Dit kort overzicht zal de lezers van het Nederlandsch Museum hebben getoond, dat er in de Nederlandsche wet tot regeling van het lager onderwijs verschillende punten zijn, die onze aandacht ten volle verdienen, en bij de herziening der Belgische wet van 1842 in aanmerking zouden hoeven te worden genomen. Gewoonlijk gaan onze wetgevers te veel, ja uitsluitend in Frankrijk ter school: zou van tijd tot tijd een kijkje bij onze Noorderburen hun niet aan te raden wezen, en voor de vaderlandsche belangen dikwijls niet meer nut opleveren? Wij zijn er innig van overtuigd.
J.F.J. Heremans.
|
|