| |
| |
| |
Staatkundig overzicht.
Liberale Dagbladen voor het Platteland.
De kiezingen van 1878 hebben aan de clericale partij in België eenen des te gevoeligeren slag toegebracht, daar deze nederlaag onze tegenstrevers heeft getroffen juist op het oogenblik, waarop zij, wanende dat hunne heerschappij vast genoeg geankerd was, alle omzichtigheid hadden laten varen, en maar openlijk tegen den Staat en de burgerlijke instellingen in verzet waren gekomen. Zooveel overmoedigheid schudde het liberalisme wakker; het kreeg het besef van het dreigende gevaar: met meer eendrachtigheid, met meer beradenheid wapende men zich tot den strijd, en ditmaal met den duidelijk uitgedrukten wil, zoo door doctrinairen als progressisten, om de zege te behalen, niet bloot meer voor l'honneur du drapeau, maar om, na de behaalde zege, het verstrooide vijandelijke leger onbarmhartig te vervolgen, en bovenal om door verstandige en ingrijpende middelen de heropkomst onmogelijk te maken van hen, die reeds zooveel kwaad aan ons land hadden berokkend, en ons fataal nog veel ergers te wachten lieten.
Het clericale leger werd dan ook op den 11den Juni ver- | |
| |
strooid; maar, dat het voor goed verslagen werd, zouden wij niet durven zeggen. De geschiedenis gewaagt immers op menige bladzijde van zulke en zelfs ergere nederlagen, wat niet belet, dat, na eenen strijd van drie eeuwen, het zwarte spook nog immer in zijne volle akeligheid heroprijst, en met gelijke taaiheid, met onafleerbare boosaardigheid weder den weg verspert aan hen, die hem met de spade der beschaving en de fakkel der wetenschap tot heil van het menschdom zoeken te verbreeden en te verlichten.
De openbare geest schijnt nu beter van deze waarheid doordrongen, dat liberalisme en ultramontanisme strijden als water en vuur, dat Kerk en Staat tegenover elkander werden gesteld als twee onverzoenlijke vijanden. Na eene halve eeuw - 't is beter laat dan nooit - komt men tot het duidelijk besef van de sulachtigheid der Belgische Liberalen, die in 1830 het fameus bestand met de Roomschen sloten, hetwelk den val van 't heerlijke koninkrijk der Nederlanden voor onmiddellijk gevolg had, en die met zoo aandoenlijke naïveteit een handje toestaken om het verraderlijk zaadje in den Zuidnederlandschen bodem te planten, waaruit op onze dagen de giftige ultramontaansche boom zou opgroeien, wiens reusachtige wortels, als zooveel struikelblokken, ons zoo deerlijk den gang belemmeren.
Wie thans nog van een liberaal-katholiek vergelijk mocht spreken, zou dadelijk tot eenen verrader worden uitgekreten; de leus is: voorwaarts! Ons liberaal ministerie - zijne eerste daden bewijzen zulks - is met den besten geest bezield, en opdat zooveel goede inzichten niet eerlang zouden gedwarsboomd worden, is het hoofdzaak te zorgen, dat niet alleen de parlementaire meerderheid ons niet ontsnappe, maar zelfs dat zij bij de volgende verkiezingen worde versterkt.
| |
| |
***
Hoewel de jongste kieshervorming eene tastbare verbetering in den toestand heeft gebracht, doordien zij den kiezer meer zekerheid over het geheim zijner stemming verschafte, mag men niet al te lichtvaardig daaruit opmaken, dat alle gevaar voor het liberalisme hier te lande geweken is. Meer dan ooit moet het op zijne hoede wezen; want de kiesmacht zijner tegenstrevers is ontzaglijk: van de 85,000 stemmen, op den 11den Juni uitgebracht, bekwamen de Katholieken er 44,000, de Liberalen enkel 41,000. Mogen wij ons nu verheugen in de zedelijke beteekenis van den triomf dezer laatsten, doordien zij de groote steden op hunne zijde hadden, dan toch is daartegen te stellen, dat de liberale meerderheid in Antwerpen en in Brugge zeer gering was; enkel Gent, met zijn zeshonderdtal stemmen meerderheid, mocht zijnen triomf eenen grootschen heeten.
Laten wij niet na hier aan te stippen, dat het bekomen van een grooter getal stemmen door de Katholieken, hieruit voortspruit, dat in vele arrondissementen geen strijd werd aangegaan. Indien, van den eenen kant, de Katholieken uit machteloosheid gedwongen zijn ons zes arrondissementen over te laten, van eenen anderen kant maken zij in zestien andere den strijd voor de Liberalen onmogelijk. En die zestien arrondissementen, welke wij in hunne macht moeten laten, zenden naar het Parlement 16 senators en 26 volksvertegenwoordigers, allen Katholieken! De kiezers dier arrondissementen bestaan uit bewoners van de kleine steden en het platteland, immers uit die onder alle opzichten door ons verwaarloosde bevolking, die tot heden door de geestelijkheid en ook door een deel der aristocratie in het juk wordt gehouden.
| |
| |
Al zijn enkele Waalsche arrondissementen, benevens die van Luxemburg, in de macht der Clericalen, dan toch is het in de Vlaamsche provinciën, dat de ultramontaansche partij zich het stevigst heeft geworteld. Het zal een reuzenwerk zijn om al het kwaad uit te roeien, dat het liberalisme, met eene laakbare lankmoedigheid, er gedurende eene halve eeuw door zijne tegenstrevers liet stichten. En echter heeft het aan geene waarschuwingen ontbroken: dag aan dag werd er gewezen op de onvoorzichtigheid van niet te zorgen voor geestesvoedsel voor die onterfden, op de noodzakelijkheid om het Vlaamsche volk in zijne taal te onderwijzen en te verlichten, op het nut, dat het verspreiden van nuttige Vlaamsche schriften op den buiten vooral zou stichten, als de geschiktste middelen ter tegenwerking van den noodlottigen invloed, die weldra onze landlieden geheel en al tot gedweeë werktuigen in handen der apostels van bijgeloof en onwetendheid zou kneden.
En dat zijn zij geworden. Maar hoe kon het anders?
De geestelijkheid en hare handlangers uit den adelstand hebben met machiavelische sluwheid hun werk van verdrukking berekend, en maar al te wel hun doel bereikt: de landheer weigert of ontneemt zijne landen aan hem, die verdacht wordt niet voor de Clericalen te stemmen; de geestelijkheid weigert onbarmhartig de sacramenten, bedreigt met verderf en verdoemenis al wie zich met de liberale zonde durft besmetten; immers, de ongelukkige landman leeft in gestadigen angst voor zijn bestaan, voor zijne familie, voor zijne toekomst: de eene bedreigt hem in zijn brood, de andere bedreigt hem in zijne ziel!
Nog verder reikt de vervolging: onze rederijkerskringen, die men vroeger op bijna elk dorp aantrof,
| |
| |
werden, als gevaarlijke instellingen, door dezelfde macht bijna een voor een uiteengedreven; zoo ook, en om dezelfde redenen, de meeste zang- en muziekgenootschappen; thans, wel is waar, mogen onze dorpsbewoners, met kerkelijke goedkeuring, zich andere uitspanningen veroorloven: duivenmelkerij en bedevaarten; gaaischietingen en rozenkransoefeningen in de congregatiën, bolpartijen en wandelingen naar de Lourdes-grotten, en andere soortgelijke vermakelijkheden zijn de gewone geestverheffende uitspanningen van het eentonige landleven geworden.
Maar wat als het allerverderfelijkste door de Clericalen op den buiten werd geweerd, dat zijn de liberale dagbladen; - op deze wijze, is de geestelijkheid wel overtuigd, dat haar woord alléén zal worden geloofd, omdat het niemand meer komt tegenspreken. Zoo is een nieuwe Chineesche muur in de Vlaamsche gewesten tusschen stad en dorp opgetrokken, en zoo, door zijne vesting omsloten, eigent de pastoor zich het monopolie der waarheid toe, noemt zich de vertegenwoordiger van den onfeilbare, en onze landslieden, niets anders te hooren of te zien krijgende, hebben geëindigd met het woord des pastoors voor het onfeilbare zelf te beschouwen.
***
Wil men dus het liberaal bewind leef baar houden, dan is het volstrekt noodig, dat eerst en vooral naar maatregelen worde uitgezien, om het liberale licht vooral op het zoo verachterde Vlaamsche platteland weer te doen doordringen. De noodzakelijkheid hiervan wordt door elkeen erkend, en alsof de 11de Juni nog beter had doen inzien, welk gevaar er ligt in het langer verwaarloozen van het platteland, wordt bijna elken dag in tijdschrif- | |
| |
ten en dagbladen aangedrongen om ten deze de hand aan het werk te slaan, en met mildere hand het zaad der gezondere gedachten onder de landlieden te strooien.
Als een der doeltreffendste middelen, wordt op het kosteloos verspreiden van dagbladen gewezen. Dit middel zou, onzes inziens, goede vruchten opleveren, doch op voorwaarde dat men daarbij met omzichtigheid en bijzonder met veel tact te werk ga.
In de Revue de Belgique van den 15den Oogst vinden wij over dit onderwerp een artikel, door Dr. Godineau geleverd, dat ons belangrijk genoeg voorkomt, om er ons eenige oogenblikken bij op te houden.
Schrijver herinnert, wat al voorstellen er reeds werden gedaan, wat al pogingen beproefd om meer overeenstemming op politiek en zedelijk gebied tusschen stad en dorp tot stand te brengen; 't is reeds een heel programma: uitbreiding van het onderwijs, oprichting in elk kanton van eene school onder bescherming van den Onderwijsbond; bibliotheken, samengesteld uit nuttige boeken, en aan het onderzoek der geestelijkheid onttrokken; volksconferentiën, stichting van liberale genootschappen van nijverheids- en landbouwwerkers, onder bescherming der notabelen van de plaats, reisjes van scholieren of genootschappen, spaarkassen in de scholen voor kinderen en voor volwassenen, maatschappijen van onderlingen bijstand, enz., enz.
Met Dr. Godineau vinden wij dit alles uitmuntend als bedoeling, maar in algemeenen zin als niet onmiddellijk uitvoerbaar. Met scholen zonder scholiers, met boeken zonder lezers, met genootschappen, waar men niet heen gaat, komt men niet verre. Toetreders zal men enkel vinden bij menschen die eenig gezond zedelijk begrip hebben, die krachtig genoeg zijn opgeleid
| |
| |
om zich aan het zwarte juk te durven ontwringen, en zulken zijn bij ons op het platteland uiterst zeldzaam. Zedelijke opleiding is dus eerste behoefte, en dagbladen en schriften moeten daartoe de factors wezen.
Reeds sedert jaren had zich een kring te Brussel gevormd, met het doel om gelezen dagbladen kosteloos te zenden op adressen en in plaatsen ten plattenlande, waar zij nut konden stichten; veel Liberalen getroostten zich de moeite zelven hunne dagbladen daarheen te zenden. Maar, hoe goed de bedoeling ook was, toch bleek die poging gansch onvoldoende, vooral in de Vlaamsche provinciën, waar het er niet alleen op aankomt enkele buitenlieden de oogen te openen, maar bijna heele gemeenten te ‘bekeeren.’ 't ls alsof men een oordjeskaarsje op den Draak van het Belfort te Gent te branden had gezet, om de heele stad te verlichten!
En verders, om te bekeeren, moet men weten te overtuigen; dan, men vergete niet, dat men te doen heeft met bekrompen, angstvallige, sedert jaar en dag verstompte en verkwezelde wezens, aan welke men rusteloos heeft ingepompt, dat er tusschen eenen liberaal en eenen duivel geen hoegenaamd verschil is, tenzij ten nadeele van eerstgenoemde; en nochtans, moet men kost wat kost het vertrouwen van den buitenkiezer trachten te winnen, hem eene lectuur verschaffen, die zijne godsdienstige overtuigingen niet te hevig kwetst, die hem tevens in bedaarden trant op de hoogte der gebeurtenissen houdt, en van lieverlede tot het besef voert, welke bevrijding, welke weldaden ook voor hem de uitbreiding der liberale gedachten moeten medebrengen.
Het allerminst geschikt tot deze taak zijn de bestaande, schier uitsluitend voor stedelingen geschreven liberale dagbladen. Hun strijdzuchtige trant, hunne hoekige
| |
| |
polemiek zou de geloovige en schroomvallige buitenlieden eerder van ons afkeeren, dan ze op onzen kant halen. Dr. Godineau is van ons gevoelen, waar hij zegt, dat die dagbladen ‘zich te rechte verontwaardigen over den overmoed der geestelijkheid, over hare dweepzucht, over eene ongerijmde, wandrochtelijke religie, die haren tijd heeft gehad en verdwijnen moet. Maar moet de manier, waarop die gedachten uitgedrukt worden voor een belezen, verstandigen en reeds liberalen burger, dezelfde zijn als voor eenen onbelezen, katholieken en door zijnen pastoor beheerschten boer? Wat uitwerksel zal de lezing van zulke afschuwelijkheden op den boer hebben? Hij zal in zijne gevoelens gekrenkt zijn en alles als godslastering beschouwen. Al de gedachten, die een gansch leven van onderworpenheid en verslaafdheid aan het clericalisme in zijn bekrompen brein zal hebben opgestapeld, zal hij met eens onder de voeten zien treden en vervangen door datgene wat hij beschouwt als de omverrewerping van alle maatschappelijke en kerkelijke orde; zulk dagblad zal hem afschrikken, en hij zal het andermaal niet lezen.’
Onzes inziens, zijn onze meeste liberale dagbladen voor het bijzonder doel, dat wij beoogen - namelijk de langzame, trapsgewijze politieke en zedelijke opvoeding onzer buitenlieden - niet berekend. Hunne vinnige polemiek is voedsel voor reeds in den strijd verharden; matigheid en omzichtigheid worden vereischt om schuchteren en onwetenden te overreden.
***
Het is dus noodig een of meer dagbladen te stichten, opzettelijk voor de liberale propaganda ten plattenlande
| |
| |
geschreven. Dr. Godineau schetst heel goed, wat zulke bladen zouden moeten doen en laten: ‘Ons blad zal oorlog voeren tegen den Roomschen eeredienst, maar zorg dragen al de onverdraagzaamheid van het catholicisme, vooral in deze laatste tijden, te doen uitkomen, en tevens hulde brengen aan de verzedelijkende en gelijkmakende leer van Jezus. In stede van het godsdienstig gevoel der boeren aan te randen, zal men het integendeel ophemelen, doch trachten het te reinigen. Immer zal men herinneren, dat, zoo de hoop op een toekomend leven, zoo de zekerheid eener te verwachten billijke vergelding voor de kwellingen der aarde voor vele menschen iets troostends kunnen aanbrengen, die troost vooral zoet is voor die arme schepsels, wier leven van den eersten tot den laatsten dag maar eene schakel van arbeid, smarten en beroovingen uitmaakt, en die misschien met begeerigen blik boven hen die bevoorrechten naoogen, welke op de zonnige baan van de luiheid en het vermaak in teugelloozen ren voortijlen.’
Een woord nu over de middelen van uitvoering:
De eerste voorwaarde is natuurlijk, dat er een fonds verzameld worde tot het dekken der kosten; de te Brussel bestaande Kring ter ondersteuning van de liberale drukpers zou zich zeer wel met deze taak kunnen gelasten.
In de Waalsche provinciën is er minder behoefte aan speciale dagbladen voor 't platteland, dewijl, te oordeelen naar den uitslag der kiezingen, de invloed en de drukking der geestelijkheid er min groot zijn dan in de Vlaamsche gewesten. Hier is het, dat de vijand zijne sterkste stellingen heeft ingenomen; hier gevolgelijk moeten dan ook de krachtigste pogingen tot den aanval worden aangewend.
| |
| |
Dr. Godineau stelt voor een weekblad uit te geven, van groot formaat, dat den buitenlieden ‘veel dingen zou moeten leeren, en in twee editiën zou verschijnen, in 't Vlaamsch en in 't Fransch;’ zelfs zou hij het met platen willen versierd zien. Wij vreezen sterk, dat zulk plan niet de voordeelen zou opleveren, dat Schrijver er van verwacht.
Volgens ons, zou de onderneming anders moeten opgevat worden. Er ligt daar wederom eene gedachte van centralisatie in, die wij moeten bestrijden. Sticht men een enkel blad, dan is het ten eerste te voorzien, dat de Vlaamsche provinciën eene vertaling van eene ‘Fransche’ gazet zullen krijgen; - verder een enkel blad voor heel het land zou zich noodzakelijk al te veel bij algemeenheden moeten bepalen, en op politiek en op stoffelijk gebied komen er meermaals vraagstukken voor, waarover Vlamingen en Walen het op verre na niet eens zijn, en om eene enkele te noemen, zullen wij gewagen van de taalquaestie, die de Vlaamsche Liberalen in 't geheel niet voornemens zijn op te offeren.
Een enkel ‘groot blad,’ of liever eene Fransche gazet met eene Vlaamsche vertaling daarnevens, schijnt ons een onhebbelijk iets, eene doodgeboren vrucht. Wil men wezenlijk nut stichten, dan geve men, zoo noodig, een Fransch blad uit voor de Waalsche provinciën, en een ander in 't Nederlandsch, opzettelijk ter opbeuring van de Vlaamsche landbouwers geschreven. En nog, gelooven wij niet, dat dit toereikend zou wezen; inderdaad, elke provincie, om niet te zeggen elk arrondissement, heeft bijzondere eigenschappen, eigene behoeften; er zijn plaatselijke toestanden, plaatselijke belangen, bijzondere invloeden en bijzondere kiesintriges, die enkel gekend zijn door personen uit
| |
| |
die streken, en dus door hen alleen kunnen bevorderd of bestreden worden. Wij hebben mannen van hooge politieke ervarenheid wijde oogen zien opzetten bij het vernemen van hun gansch vreemd, bijna ongelooflijk voorkomende gevallen, waarmede wij hier te rekenen hadden. Hoe zou men op afstand daarover kunnen oordeelen?
In stede dus van één ‘groot’ blad, zouden wij de voorkeur geven aan het uitgeven van een klein weekblad in elke Vlaamsche provincie; - de blik van den buitenman reikt doorgaans niet ver, en met hem te onderhouden over hetgene hem onmiddellijk omringt en dus meer rechtstreeks ter harte gaat, zou men stellig spoediger en zekerder hem tot vriend maken.
Daarbij, vergete men niet, dat veel lectuur den buitenman spoedig afschrikt: een klein blad, een klein boekje zal hij nog eens lezen; eene groote gazet legt hij ter zijde, die gaat zijnen leeslust te boven.
Wat nu het plan betreft voor zulk blad, de eerste behoefte zou zijn, dat het in den eenvoudigsten trant over de minst verwikkelde onderwerpen handele. Vooreerst zou het den landman van nut moeten wezen in zijn beroep, en korte en goede artikels moeten bevatten over den landbouw en alles wat er mee in betrekking staat, als opgaaf van jaarmarkten, marktprijzen, landbouw-prijskampen, enz. Vervolgens, tijdens den wetgevenden zittijd, een kort, duidelijk en onpartijdig verslag moeten leveren over de werkzaamheden der Kamers, benevens korte uitleggingen over den aard en de strekking der hangende wetsontwerpen; nu en dan een artikeltje, onder andere, over landhuishoudkunde, gezondheidsleer, het nut van het onderwijs, immers alles wat den buitenman kan lokken op de voor hem
| |
| |
nieuwe baan, waar wij zouden willen, dat hij ons volge. En bovenal zou men hem moeten doen gevoelen, hoe schandig en onteerend het clericale juk is, waaronder hij gebogen gaat; - maar, wij herhalen het, die snaar zou met de meeste omzichtigheid moeten aangeraakt worden, en alles vermeden, wat als een rechtstreekschen aanval tegen zijnen godsdienst en zijnen pastoor zou kunnen worden beschouwd.
Tijdens den jongsten kiesstrijd verschenen te Gent een paar nummers van de Goudmijn des Landmans, een blaadje, dat gansch naar deze gegevens werd opgesteld. Te oordeelen naar den lof, er aan toegezwaaid door liberale personen, die wel met het platteland bekend zijn, moet dit schrift onmiddellijk eenen weldoenden invloed op de kiezers hebben geoefend. Wij denken dus dit blaadje als type voor een propagandablad, ter verlichting van de buitenkiezers, te mogen aanbevelen.
***
In de onderstelling dat het eerst noodige, le nerf de la guerre, niet zal ontbreken, blijft dan nog uit te zien naar de middelen ter verspreiding. In de eerste plaats zijn het de kiezers, die het blad moeten ontvangen; wel bezit men hunne adressen, wel mag men thans op eene stipte bediening langs de post rekenen; maar toch is het te verwachten, dat reeds van bij het tweede nummer eene weigering het verdachte schrift naar den verzender zal terugbrengen. Deze eerste, onvermijdelijke moeielijkheid, waartegen wij zullen stuiten, hoeve ons niet te ontmoedigen. Hier en daar zal men op het dorp wel eene herberg vinden, waar het blad ter lezing zal liggen, en buitendien zijn er nog andere middelen van
| |
| |
verspreiding: onze kiesgenootschappen hebben bijna in elk dorp eenen afgevaardigde, meest allen overtuigde mannen, die gaarne het hunne tot het gelukken der goede zaak bijdragen; dezer tusschenkomst kan men inroepen, en met hun telkens een aantal nummers van het blad ter uitdeeling toe te zenden, zou ‘de verboden vrucht’ heel gemakkelijk en heel doeltreffend in meniger hand kunnen gestopt worden, ondanks de jacht en het verbod van Mijnheer den Pastoor.
***
Min zijn wij ingenomen met de meening van enkelen, dat het ‘Comiteit van Propaganda’ zich zou moeten bepalen bij het ondersteunen der bestaande locale weekbladen. Dit zou neerkomen op een soort van statu quo, en het moet verder gebracht worden. Niet dat wij het hooge nut betwisten van die weekbladen; wel integendeel; meest allen, door de locale politieke kringen onzer kleinere steden ondersteund, houden er den politieken geest wakker en schermen er moedig voor de gedachten van vooruitgang. Doch hun invloed is bepaald locaal, hunne polemiek vinnig, doordien zij meermaals persoonlijk wordt, en ook, niet ‘allen’ zijn geschreven met den noodigen tact, het politiek doorzicht, de indringende, maar bescheidene geloofsvastheid, waarmede de schuchtere massa's van het platteland moeten bijgehaald worden.
Mocht het ‘Comiteit van Propaganda’ over genoegzaam geldmiddelen beschikken - wat wij van harte wenschen, - dan zou het, eens de stichting der weekbladen verzekerd zijnde, nog degelijke werken van propaganda kunnen aanvangen: wij bedoelen de ver- | |
| |
spreiding van tractaatjes, brochuren over belangrijke hangende vraagstukken, almanakken en wat dies meer, die van tijd tot tijd aan de buitenkiezers kosteloos zouden toegezonden worden. Zulke propaganda zou voor de Vlaamsche provinciën heel en al in den werkkring van het Willemsfonds vallen: deze nuttige instelling is volkomen voor zulke taak berekend, en, wij zijn er van overtuigd, het liberalisme zou zich enkel te verheugen hebben over de vruchten, die het uit hare overtuigde medewerking zou plukken.
Laat ons hopen, dat zooveel goede inzichten, als zich thans van alle zijden lucht geven, niet, zooals maar al te dikwijls gebeurt, op onverschilligheid en werkeloosheid zullen uitloopen. Dat het triomfvuur van één dag niet als een smeerkaarsje uitbrande! Het geldt hier eene levensvraag voor het liberalisme: Elke gedachte van vooruitgang stuit thans op de vijandelijkheid van het leger buitenkiezers; dat machtige leger moeten wij met de stem der waarheid overreden en ons tot bondgenoot maken. De ontvoogding van het platteland bij middel eener nieuwe opvoeding, is dus de eenige redplank. De mannen van vooruitgang en goeden wil, die zich met deze taak zullen hebben gelast, zullen den grootsten aller diensten aan ons land en aan de samenleving hebben bewezen.
W. Rogghé.
|
|