Nederlandsch Museum. Jaargang 5(1878)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 360] [p. 360] De dichter spreekt, de dichter zingt. Den dichter Emanuel Hiel. I. De dichter spreekt, de dichter zingt; Het is nog duister nacht, Maar uit zijn woord en toon ontspringt Een wonderbare kracht. En bosch en veld, Het rept zich al. Uit stulp en hut, uit poort en wal, Komt 't volk tot hem gesneld. Hij trekt vooruit, hij baant den weg, En zingt zijn lied daarbij; En hooger schalt, langs stege en heg, Zijn toovermelodij; En 't duister zwicht, En 't Oosten straalt, En honderdvoudig wordt herhaald: ‘Naar Vrijheid, liefde en licht.’ ‘Ja, Vrijheid is ons have en goed, Die m' ons betwisten dorst; En broederliefde blaakt in 't bloed, Dat stroomt door onze borst; En waar de plicht Zijn wet verbreidt Voor allen zonder onderscheid, Daar moet voor allen licht.’ Zoo bruist en golft, gelijk een vloed, Langsover 't Dietsch gebied, De kalme grootsche reuzenstoet, Het krachtig, prachtig lied. [pagina 361] [p. 361] De dichter sprak, De dichter zong, Terwijl ons oog het daglicht dronk, Terwijl ons kluister brak. II. Gij damt den breeden vloed niet meer, Die golft met macht, met macht; Gij breekt den grooten stoet niet meer, Die ons de Vrijheid bracht. Gij dooft den Dietschen zang niet meer, Die galmt met kracht, met kracht; Ons Dietsch, het ducht uw dwang niet meer; Hoezee! het volk is macht. Want binnen 't recht, daar wonen wij, Een sterke burcht is 't Recht; Wij zijn der Kerels zonen, wij, Een Kerel wordt geen knecht. Een vrije zoon in 't vrije land, Dat moet en zal elkeen; Wij hebben voor 't gemeene pand Gewerkt, gestreên, geleên. Wij hebben lang vergeefs gesmeekt; Uw oor bleef doof en bot; Nu glanst de dag, die 't onrecht wreekt, En vrij zijn wordt ons lot. En eigen taal bij eigen haard, Gelijk voor wet en recht, Dat is de taaie Vlaming waard; De Vlaming is geen knecht. En vraagt gij wie dit al verricht, Gesticht, gewonnen heeft, Dat heeft ons lied, ons Vlaamsch gedicht, Waar 't Vlaamsche hart in leeft. Halle bij Brussel, 23 April 1878. G. Antheunis. Vorige Volgende