Nederlandsch Museum. Jaargang 5(1878)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 214] [p. 214] Vadersmart. mijnen vriende A. Callier, hoogleeraar te Gent. Het kleine lijkje ligt in 't wiegje daar, En in de kamer geen geluid, - noch gil, Noch zucht; maar als een graf zoo doodsch en naar... Het hangend uurwerk zelfs is stom en stil. Door angstig zorgen, waken, afgesloofd, Na wild gehuil en bitter lang geween, Zit de arme vrouw, de moeder, met het hoofd Aan 't bed geleund, en slaapt daar als een steen. Hij nevens haar, met de oogen star en stomp, Bewegingloos, het haar vergrauwd, verward, De vuist ineen getrokken tot een' klomp; Een aaklig beeld van hopelooze smart. Daar staat hij op; zijn blik wordt eensklaps zoet; Verscholen ziet hij naar zijn vrouw, En sluipt naar 't wiegje, voet voor voet, Als vreesde hij, dat 't wicht ontwaken zou; [pagina 215] [p. 215] Hij raakt en heft het wiegekleed, En langzaam schuift hij 't aan den kant; En op zijn voorhoofd perelt 't koude zweet; Hij droogt het bevend met de hand, En zucht en ademt diep.... ................... Daar lag het kleine lijk, nog schoon tot in den dood, Met half-ontloken mondje, beide de armkens bloot, En met een' glimlach op 't gelaat, alsof het sliep. Hij stak zijn hand in 't kroezelhaar, En streek het zachtjes naar omhoog, En zachter schoof hij de oogleên van elkaar... Maar blikloos en verglaasd was 't oog. Hij nam het stijve handje toen; Maar 't wou niet volgen zonder dwang, En lei het streelend op zijn wang, Gelijk het kind hem placht te doen; En rillend van het vreemd genot, Omhelsde hij den kouden mond: ‘Mijn kind! mijn kind! Och God! och God!’ En plofte loodzwaar op den grond. 9den April, 1875. G. Antheunis. Vorige Volgende