Nederlandsch Museum. Jaargang 5(1878)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] Uit ‘Levenslust’ Fragment. ............. Hij wierp het dagblad neer op 't mos, En neuriënd toog hij voort in 't bosch. IX. Alweer een prins of graaf, Verloofd per telegraaf; Alweer een koningskind, Dat trouwt en niet bemint..... Men heeft niet mij gewiegd op hermelijn; Mijn levensstaf zal nooit een schepter zijn; Doch geene, geene zal de mijne wezen, Dan zij, die trilt in hart en stem, Als ik haar poezelig handje klem, En in wier oog ik gansch de ziel kan lezen! Wat zijn mij kroon en troon! Mijn vrouw zij lief en schoon, Haar boezem malsch en warm, En koen en sterk mijn arm! [pagina 97] [p. 97] Wie trouwt om rang, het ga hem goed en wel: Ik trouw uit liefde, en wil in huis geen hel. Mij zal geen boei omknellen noch omkronkelen, - Geen andere dan de lokken haar, Die dartelen om heur schouderenpaar, En waar door heen hare oogen op mij vonkelen! ................ XIV. ‘Zij zoo rijk, en ik zoo..... God! Wie verbindt ons beider lot?’ ............... Die schier nooit gebeden had, Herman blikte omhoog en bad: Heere, daar Gij alles kunt, Worde mij door U vergund, Op dien bergrug, naast dat bosch, Slechts een kluis van veil en mos; Ook een boomgaard, ook een bron, Met wat lommer, met wat zon. Laat de bron gedurig stroomen; Tooi met vruchten steeds de boomen; En dewijl Gij goed zijt, Heer, Wees nog milder, doe nog meer: Wone Zij, o! wone Zij Immer in die kluis met mij! Laat op 't gras een groep van kinders Tuimelen, huppelen achter vlinders; Plukke Zij voor 't lieve kroost 't Ooft, dat in de takken bloost! J. de Geyter. Vorige Volgende