Nederlandsch Museum. Jaargang 3
(1876)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 332]
| |
De nieuwe wet tot regeling van het hooger onderwijs in Noord-Nederland.Toen verleden jaar hier te lande eene nieuwe wet op de toekenning der academische graden werd gestemd, hield men zich in de Noordnederlandsche Kamers insgelijks met het hooger onderwijs bezig. Onze dagbladen, zoowel die in het Nederlandsch zijn geschreven als die in het Fransch zijn opgesteld, laten geene gelegenheid ontsnappen, om ons het minste schandaaltje, waarover in Parijs wordt gesproken, in zijne kleinste bijzonderheid mede te deelen: zij repten, zooals gewoonlijk, geen enkel woord over hetgene er bij onze noorderbroeders verhandeld werd. Wij meenen het onzen plicht dit verzuim eenigszins te herstellen met onze lezers een beknopt overzicht te geven van de voornaamste punten der nieuwe Wet tot regeling van het hooger onderwijs, die vóór eenigen tijd in Noord-Nederland werd uitgevaardigd.
Deze wet heeft vier titels. Titel I bevat de algemeene bepalingen. Het hooger onderwijs, zoo luidt het aldaar, omvat de vorming en voorbereiding tot zelfstandige beoefening der wetenschappen en tot het bekleeden van maatschappelijke betrekkingen, waarvoor eene wetenschappelijke opleiding vereischt wordt. De wet verdeelt | |
[pagina 333]
| |
de scholen van hooger onderwijs in openbare en bijzondere scholen. Openbare scholen zijn die opgericht en onderhouden door gemeenten en het Rijk, afzonderlijk of gezamenlijk; de overige zijn bijzondere scholen. Niet iedereen mag hooger onderwijs geven aan gemeentelijke of bijzondere scholen: daartoe wordt voor vreemdelingen 's Konings vergunning vereischt.
Titel II handelt over het openbaar hooger onderwijs. In België worden de Latijnsche scholen, die bij ons den naam van athenaea of colleges dragen, niet onder de gestichten van hooger onderwijs gerekend: in Noord-Nederland behooren daartoe zoowel de gymnasia (onze athenaea en colleges), als het athenaeum illustre te Amsterdam en de universiteiten. De gymnasia, waarvan in Hoofdstuk I, Titel II, spraak is, zijn, evenals onze athenaea en colleges, instellingen, voorbereidend tot universitair onderwijs. Aan die gymnasia wordt onderwijs gegeven in de Grieksche taal en letterkunde, de Latijnsche taal en letterkunde, de Nederlandsche taal en letterkunde, de Fransche taal, de Hoogduitsche taal, de Engelsche taal, de geschiedenis, de aardrijkskunde, de wiskunde, de natuurkunde, de scheikunde, de natuurlijke historie. Daarenboven kan er ook onderwijs gegeven worden in het Hebreeuwsch en in de gymnastiek. Het getal der Noordnederlandsche gymnasia zal grooter wezen dan bij ons het getal athenaea. In elke gemeente, waar de bevolking twintig duizend zielen te boven gaat, wordt door het gemeentebestuur een gymnasium opgegericht of naar de voorschriften dezer wet ingericht en in stand gehouden. Zelfs in andere gemeenten kan een gymnasium opgericht worden. | |
[pagina 334]
| |
Het onderwijs aan de gymnasia omvat zes jaren, en wordt gegeven in overeenstemming met een door het Staatsbestuur vastgesteld leerplan. Na het vijfde jaar laat dit leerplan splitsing toe tusschen de leerlingen, die zich hoofdzakelijk op de letterkunde en die zich hoofdzakelijk op de wis- en natuurkundige vakken willen toeleggen. Het staat echter vrij aan de besturen van gemeenten, waar de bevolking minder dan twintig duizend zielen bedraagt, en met toestemming van 't Staatsbestuur aan die van meer dan twintig duizend zielen, den zesjarigen cursus met twee jaren te verminderen. De gymnasia met aldus verkorten cursus dragen den naam van pro-gymnasia. Aan de gemeenten kan ten behoeve van hare gymnasia eene toelage uit 's Rijks kas worden verleend. Niet iedereen, die zich aanbiedt, wordt aan een gymnasium als leerling toegelaten: een examen betreffende het lezen, schrijven, rekenen, de beginselen der Nederlandsche taal, der aardrijkskunde en der geschiedenis wordt gevorderd. Ook voor het overgaan tot een hooger studiejaar wordt een examen vereischt. Deze examens worden door de leeraren, onder toezicht der curatoren van het gymnasium, gehouden. De leerlingen, die tot het einde toe den zesjarigen cursus hebben gevolgd, kunnen, na een openbaar mondeling en een schriftelijk examen, afgelegd voor de leeraren van het gymnasium en eenen of meer door den Minister aangewezen gecommitteerden, een getuigschrift verkrijgen, dat zij bekwaam zijn tot de studie aan eene universiteit over te gaan, in de faculteit in het getuigschrift vermeld. Ook alle anderen kunnen, na een gelijk examen, dergelijk getuigschrift bekomen. Dit getuigschrift heeft eenige | |
[pagina 335]
| |
overeenkomst met ons diploma van élève universitaire of gradué en lettres, dat te kwader ure door de wet van 20 Mei 1876 werd afgeschaft. De Noordnederlandsche student wordt echter niet over al de leervakken van 't gymnasium ondervraagd, maar alleenlijk over de leervakken, die met de faculteit betrekking hebben, waarvan hij de lessen volgen wil. De onderwijzers aan de gymnasia dragen den titel van leeraar. Aan het hoofd van elk gymnasium is een leeraar geplaatst, die den titel van rector voert. Een leeraar, conrector genoemd, vervangt den rector bij verhindering. De gemeenteraad stelt het getal der leeraren en het bedrag hunner jaarwedde vast. De besluiten dienaangaande worden echter aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten of van den Minister van Binnenlandsche Zaken onderworpen. Niet iedereen kan tot leeraar aan een gymnasium worden benoemd: er wordt gevorderd, behalve een getuigschrift van goed zedelijk gedrag door de bevoegde overheid afgeleverd: a. voor de Grieksche en Latijnsche talen en letterkunde, de graad van doctor in de classieke letterkunde; b. voor de Nederlandsche taal en letterkunde, de graad van doctor in de Nederlandsche letterkunde; c. voor de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche talen, het bezit eener akte van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs in die vakken; d. voor de geschiedenis, de graad van doctor in de classieke letterkunde of die van doctor in de Nederlandsche letterkunde; e. voor de aardrijkskunde, de graad van doctor in de Nederlandsche letterkunde of die van doctor in de wis- en natuurkunde; f. voor de wiskunde en de natuurkunde, de graad van doctor in de wis- en sterrenkunde of die van doctor in de wis- en natuurkunde; g. voor de scheikunde, de graad | |
[pagina 336]
| |
van doctor in de scheikunde; h. voor de natuurlijke historie, de graad van doctor in de aard- en delfstofkunde of die van doctor in de plant- en dierkunde; i. voor de Hebreenwsche taal en letterkunde, de graad van doctor in de godgeleerdheid of die van doctor in de Semitische letterkunde; tot het geven van dit onderwijs zijn ook benoembaar de Nederlandsch-Israëlietische en Portugeesch-Israëlietische godgeleerden van den eersten en tweeden rang en godsdienstonderwijzers van den hoogsten en middelsten rang; k. voor de gymnastiek, het bezit eener akte van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs in dat vak. Tot het geven van het onderwijs hierboven vermeld onder a, b, e, f, g, k en i, zijn ook benoembaar zij, die het examen, laatstelijk voorafgaande aan dat ter verkrijging van den doctoralen graad, met goed gevolg hebben afgelegd. Tot het geven van het onderwijs vermeld onder b, d, e, f, g en h, zijn ook benoembaar zij, die in het bezit zijn van akten van bekwaamheid tot het geven voor middelbaar onderwijs in die vakken aan eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus. Voor de rectoren en conrectoren wordt de graad van doctor in de classieke letterkunde gevorderd. Conrectoren van pro-gymnasia kunnen tijdelijk door het Staatsbestuur van het bezit van den doctoralen graad worden vrijgesteld. Een volgend artikel handelt over de benoeming der leeraren, welke door den gemeenteraad geschiedt, die vooraf eene aanbevelingslijst van benoembaren ontvangt, door curatoren, na verhoor van den inspecteur, wiens advies aan den gemeenteraad wordt overgelegd, opgemaakt. Hetzelfde artikel en de volgende bepalen, hoe een leeraar kan worden geschorst en ontslagen, en op welke voorwaarden hem pensioen wordt verleend. | |
[pagina 337]
| |
Het door de leerlingen der gymnasia te betalen schoolgeld mag de 100 gulden niet te boven gaan. Wat het bestuur en het toezicht betreft, bij elk gymnasium bestaat een college van curatoren, door den gemeenteraad benoemd, dat voor de getrouwe nakoming der wet zorgt, en op vastgestelde tijdstippen aan den gemeenteraad en den inspecteur verslag doet omtrent den toestand van het onderwijs. Het oppertoezicht over de gymnasia behoort den Minister van Binnenlandsche Zaken, die het toezicht aan éénen of meer, door den Koning te benoemen inspecteurs opdraagt. Hoofdstuk II van Titel II handelt over het eigenlijk hooger onderwijs. De eerste artikels van dit Hoofdstuk worden aan het athenaeum illustre te Amsterdam toegewijd. Het athenaeum illustre te Amsterdam, zoo luidt art. 32, is eene gemeentelijke instelling van universitair onderwijs. De bepaling der vakken daar te onderwijzen, de regeling en omvang van het onderwijs, de wijze van aanstellen der docenten, benevens al hetgeen eene behoorlijke inrichting verder vereischt, worden aan het gemeentebestuur overgelaten. Doch het gemeentebestuur is niet volstrekt vrij om daarin te handelen, zooals het goedvindt: de daartoe betrekkelijke besluiten moeten aan het Staatsbestuur worden medegedeeld, en mogen niet ten uitvoer worden gelegd, vóórdat gebleken is, dat daartegen geene bedenking bestaat. Ook moet het gemeentebestuur van Amsterdam jaarlijks vóór 1 November aan den Minister van Binnenlandsche Zaken een beredeneerd verslag doen omtrent den toestand van het athenaeum illustre in het afgeloopen studiejaar. Hoofdstuk III van denzelfden Titel handelt over de universiteiten. | |
[pagina 338]
| |
Er zijn drie Rijksuniversiteiten, gevestigd te Leiden, te Utrecht en te Groningen. Volgens de nieuwe wet wordt aan de gemeente Amsterdam toegestaan het athenaeum illustre tot universiteit in te richten, en ten aanzien der te verleenen doctorale graden en af te nemen examens, gelijke rechten als aan de Rijksuniversiteiten toegekend, mits er worde voldaan aan al de eischen, krachtens de wet ten opzichte van den omvang van het onderwijs, de promotiën, de examens en de toelating daartoe, voor de Rijksuniversiteiten gesteld, en mits bovendien de benoeming der Hoogleeraren aan 's Konings bekrachtiging worde onderworpen. Een volgend artikel regelt het toezicht op de universiteit van Amsterdam, dat aan een college van vijf curatoren wordt opgedragen. De universiteiten bevatten de volgende vijf faculteiten: a. de faculteit der godgeleerdheid; b. de faculteit der rechtsgeleerdheid; c. de faculteit der geneeskunde; d. de faculteit der wis- en natuurkunde, en e. de faculteit der letteren en wijsbegeerte. Daarna wordt bepaald waarin aan elke universiteit onderwijs zal worden gegeven. 1o In de faculteit der godgeleerdheid: a. in de encyclopaedie der godgeleerdheid; b. in de geschiedenis der leer aangaande God; c. in de geschiedenis der godsdiensten in het algemeen; d. in de geschiedenis van den Israëlietischen godsdienst; e. in de geschiedenis van het Christendom; f. in de Israëlietische en oudchristelijke letterkunde; g. in de uitlegging van het Oud- en Nieuw Testament; h. in de geschiedenis der leerstellingen van den christelijken godsdienst; i. in de wijsbegeerte van den godsdienst, en k. in de zedenkunde. 2o In de faculteit der rechtsgeleerdheid: | |
[pagina 339]
| |
a. In de encyclopaedie der rechtswetenschap; b. in de wijsbegeerte van het recht; c. in het Romeinsche recht en zijne geschiedenis; d. in het oudvaderlandsch recht en zijne geschiedenis e. in het burgerlijk en handelsrecht; f. in de burgerlijke rechtsvordering; g. in het strafrecht; h. in de strafvordering; i. in het staatsrecht; k. in het volkenrecht; l. in het administratief recht; m. in de staathuishoudkunde; n. in de statistiek, en o. in de staatkundige geschiedenis. 3o In de faculteit der geneeskunde: a. in de ontleedkunde; b. in de physiologie; c. in de ziektenkunde en de ziektenkundige ontleedkunde; d. in de geneeskunde; e. in de heelkunde; f. in de verloskunde; g. in de kennis der geneesmiddelen en de geneesmiddelleer; h. in de gezondheidsleer en de geneeskundige politie, en i. in de gerechtelijke geneeskunde. 4o In de faculteit der wis- en natuurkunde: a. in de wiskunde; b. in de mechanica; c. in de natuurkunde; d. in de sterrenkunde; e. in de physische aardrijkskunde; f. in de geologie; g. in de mineralogie; h. in de botanie; i. in de zoölogie, de vergelijkende anatomie en de physiologie; k. in de scheikunde; l. in de artsenijbereidkunde, en m. in de toxicologie. 5o In de faculteit der letteren en wijsbegeerte: a. in de Grieksche taal- en letterkunde; b. in de Latijnsche taal- en letterkunde; c. in de Hebreeuwsche taal- en letterkunde; d. in de Nederlandsche taal- en letterkunde; e. in de Israëlietische, Grieksche en Romeinsche oudheden; f. in de algemeene geschiedenis; g. in de vaderlandsche geschiedenis; h. in de politische aardrijkskunde; i. in de geschiedenis der wijsbegeerte; h. in de logica; l. in de metaphysica, en m. in de zielkunde. | |
[pagina 340]
| |
Aan minstens ééne universiteit wordt bovendien onderwijs gegeven: 1o In de faculteit der godsgeleerdheid: a. in de christelijke archaeologie. 2o In de faculteit der rechtsgeleerdheid: a. in het Mohammedaansche recht en de overige volksinstellingen en gebruiken in Nederlandsch Indië;- b. in het staatsrecht en de inrichting van 's Rijks koloniën en overzeesche bezittingen, en e. in het internationale privaatrecht. 3o In de faculteit der geneeskunde: a. in de psychiatrie; b. in de oogheelkunde; c. in de oorheelkunde, en d. in de tandheelkunde. 4o In de faculteit der wis- en natuurkunde: a. in de meteorologie. 5o In de faculteit der letteren en wijsbegeerte: a. in de archaeologie; b. in de taal- en letterkunde der Semitische volken; c. in de taal-, letter-, land- en volkenkunde van den Oostindischen Archipel; d. in de Fransche, de Engelsche en de Hoogduitsche taal- en letterkunde; e. in de aesthetiek en kunstgeschiedenis; f. in het Sanskriet en zijne letterkunde, en g. in de oude talen en letterkunde der Germaansche volken. Men ziet het, van vele vakken, die hier voor het hooger onderwijs worden voorgeschreven, is aan onze Belgische universiteiten geene spraak. Onze programma's eischen eene aanzienlijke uitbreiding, willen wij bij onze naburen niet ten achter staan. De Noordnederlandsche wetgever gaat echter nog verder, en bepaalt, dat aan eene of meer der universiteiten nog andere leerstoelen kunnen worden gesticht, wanneer het Staatsbestuur het noodig oordeelt. De lessen worden gegeven in het Latijn of in het Ne- | |
[pagina 341]
| |
derlandsch; met vergunning van curatoren ook in andere talen. De vacantiën komen niet geheel met de onze overeen. Er zijn drie vacantiën: eene van den tweeden Zaterdag der maand Juli tot den derden Dinsdag der maand September; eene van den laatsten Zaterdag vóór Kerstmis tot den derden Dinsdag daaraanvolgende, en eene van tien dagen, beginnende den laatsten Woensdag vóór Paschen. Elk jaar worden, beurtelings aan iedere universiteit tien prijsvragen uitgeschreven, twee in elke faculteit, en aan den bekroonden leerling een gouden eerepenning toegekend. In België bestaan er tachtig beurzen van 400 fr., die van Rijkswege worden verleend, ter ondersteuning van min vermogende studenten, die zich door buitengewonen aanleg onderscheiden: in Noord-Nederland zijn er slechts zes; maar iedere beurs is van 800 gulden. De hoogleeraren worden, evenals in België, door den Koning benoemd en ontslagen; doch die benoeming geschiedt niet op dezelfde wijze. Wanneer eene plaats moet worden vervuld, wordt aan den Minister van Binnenlandsche Zaken door curatoren, de faculteit gehoord, eene met reden omkleede aanbevelingslijst aangeboden. Het minimum der jaarwedde der hoogleeraren is 4000 gulden. Het maximum wordt door de wet niet bepaald. De volgende artikels handelen over de vakken, waarmede een hoogleeraar kan worden belast. Hij wordt benoemd tot het onderwijs in bepaalde vakken, en tegen zijnen wil kan men hem het onderwijs in andere niet opleggen. Hij mag, met goedkeuring van curatoren, aan de hoogeschool nog andere lessen dan de hem opgedragene geven, en met eenen anderen hoogleeraar de hem opgedragene vakken verwisselen. | |
[pagina 342]
| |
In België mag een hoogleeraar tot eene Rijksuniversiteit behoorende, geen lid zijn van de wetgevende Kamers. Leuven zendt er echter zijne professors heen, die er de belangen van het Ultramontaansch onderwijs gaan verdedigen. In Noord-Nederland zijn de hoogleeraren niet uit de Staten-Generaal gesloten, en wanneer zij het lidmaatschap van eene der beide Kamers aanvaarden, blijven zij, zoolang hun lidmaatschap duurt, in het genot der helft van hunne jaarwedde als verloftractement. Wat de hoogleeraren van de faculteiten der geneeskunde en der rechtsgeleerdheid betreft, behoudens kostelooze behandeling van lijders in ziekeninrichtingen aan hunne zorg toevertrouwd en in hunne woningen, het uitoefenen van consultatieve medische praktijk en het geven van rechtgeleerde adviezen, oefenen zij noch medische, noch rechtspraktijk uit. Op zeventigjarigen ouderdom wordt aan hoogleeraren ontslag verleend. Evenals de hoogleeraren worden de lectoren door den Koning benoemd en ontslagen. Ook doctoren kunnen als privaatdocenten tot het geven van onderwijs toegelaten, en hunne lessen op het programma worden aangekondigd. De volgende paragraaf van Titel II handelt over de studenten. Zij betalen, uitgezonderd degenen, aan wie eene Rijksbeurs is toegekend, jaarlijks eene somme van 200 gulden, en hebben daardoor toegang tot alle lessen der hoogleeraren en lectoren, en tot de inrichtingen en verzamelingen der universiteit. Wanneer men slechts enkele, hoogstens vier leergangen van hoogleeraren of lectoren wenscht te volgen, betaalt men voor elken leergang 30 gulden, en zoo de leergang in eenen semester wordt gegeven, 15 gulden. Hier te lande worden de college- | |
[pagina 343]
| |
gelden onder de professors van iedere faculteit verdeeld, in evenredigheid van het getal uren les door iederen hoogleeraar gegeven. Volgens de Noordnederlandsche wet worden ze in 's Rijks schatkist gestort. Het toezicht over eene Rijksuniversiteit, dat bij ons aan eenen administraleur inspecteur is opgedragen, wordt in Noord-Nederland uitgeoefend door een college van curatoren, bestaande uit minstens drie, en hoogstens vijf leden, die door den Koning worden benoemd en ontslagen, en van welke één om de twee jaren aftreedt en weder benoembaar is. De curatoren worden bijgestaan door eenen bezoldigden secretaris: zij zelven genieten geene jaarwedde. De curatoren waken voor de getrouwe naleving der wet, en nemen de noodige maatregelen van spoedeischenden aard, wanneer hoogleeraren, lectoren of beambten bij de universiteit zich aan plichtverzuim of wangedrag schuldig maken, en doen aan den Minister in dit geval de noodige voorstellen. Zij zenden jaarlijks aan den Minister een uitvoerig verslag over den staat der hoogeschool, en onderwerpen hem de begrooting der uitgaven voor het volgend burgerlijk jaar. De gezamenlijke hoogleeraren vormen den senaat der universiteit, die wordt voorgezeten door eenen hoogleeraar, welke den naam van rector magnificus draagt. In België wordt de rector eener hoogeschool voor drie jaren door den Koning benoemd, zonder tusschenkomst van den academischen raad, en is de aftredende weder benoembaar. Dit is niet het geval in Noord-Nederland: de rector magnificus wordt er benoemd voor elk studiejaar door den Koning, maar uit eene door den academischen senaat opgemaakte voordracht van drie hoogleeraren, waarbij de aftredende rector magnificus buiten aanmerking blijft. | |
[pagina 344]
| |
Evenals hier te lande is bij den senaat een secretaris; doch onze secretaris wordt te elken jare op voordracht van den academischen raad door den Koning benoemd, en in Noord-Nederland zal, volgens de nieuwe wet, elk hoogleeraar op zijne beurt, volgens eenen rooster door den senaat vast te stellen, gedurende een jaar met deze betrekking worden belast. Rector en secretaris ontvangen beide eene toelage door het Staatsbestuur te bepalen. Er bestaat, evenals bij onze hoogescholen, een college van assessoren: zij zijn evenals bij ons ten getale van vier; doch zij worden door den senaat en niet door de faculteiten benoemd. Zij treden te eiken jaar af, maar zijn herkiesbaar. De deken der faculteit draagt, volgens de nieuwe wet, den naam van voorzitter der faculteit. De voorzitter, evenals de secretaris der faculteit, wordt door de hoogleeraren van iedere faculteit uit hun midden voor vier jaar benoemd. Zij zijn niet dadelijk herkiesbaar. De handhaving der tucht onder de studenten is opgedragen aan den rector magnificus. De senaat kan in buitengewone gevallen den toegang tot de universiteit voor een tijdvak van een jaar, en hoogstens van vijf jaar ontzeggen. Hoofdstuk IV van Titel II handelt over de wetenschappelijke graden. De volgende doctoraten zijn verkrijgbaar, na vertoon van een getuigschrift van een afgelegd examen over de vakken, die in het gymnasium worden onderwezenGa naar voetnoot1, en na aflegging der voor de wetenschappelijke graden door de wet voorgeschreven examens. 1o In de faculteit der godgeleerdheid: in de godgeleerdheid. | |
[pagina 345]
| |
2o In de faculteit der rechtsgeleerdheid: a. in de rechtswetenschap, en b. in de staatswetenschap. 3o In de faculteit der geneeskunde: a. in de geneeskunde; b. in de heelkunde; c. in de verloskunde. 4o In de faculteit der wis- en natuurkunde: a. in de wis- en sterrenkunde; b. in de wis- en natuurkunde; c. in de scheikunde; d. in de aard- en delfstofkunde; e. in de plant- en dierkunde, en f. in de artsenijbereidkunde. 5o In de faculteit der letteren en wijsbegeerte: a. in de classieke letterkunde; b. in de Semitische letterkunde; c. in de Nederlandsche letterkunde; d. in de taalen letterkunde van den Oostindischen Archipel, en e. in de wijsbegeerte. Deze doctoraten worden verkregen door het afleggen van de examens en het voldoen aan de voorwaarden, bij den Koning vast te stellen bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur, na ingewonnen gezamenlijk advies van de senaten der Rijksuniversiteiten. Bij koninklijk besluit worden insgelijks de inrichting, omvang en duur der examens en promotiën, de tijdstippen, waarop zij worden gehouden en al wat verder daarop betrekking heeft, geregeld. Tot het afleggen der examens wordt ieder, onverschillig, waar hij de daarvoor vereischte kundigheden heeft opgedaan, toegelaten. Evenals het dit jaar door onze wet op de toekenning der academische graden werd bepaald, worden in Noord-Nederland alle examens aan de universiteiten door de faculteiten afgenomen. Doch het zijn alleen de hoogescholen te Leiden, te Utrecht en te Groningen en het athenaeum illustre van Amsterdam, die daartoe bevoegd zijn. | |
[pagina 346]
| |
Voor elk examen aan eene Rijksuniversiteit wordt eene som van 50 gulden betaald, welke in 's Rijks schatkist wordt gestort. De toekenning van den doctoralen graad geschiedt kosteloos door den senaat en ten overstaan van dat lichaam of van eene commissie uit zijn midden. Het doctoraat honoris causa kan, wegens zeer uitstekende verdiensten, door den Senaat op voordracht eener faculteit, aan Nederlanders of vreemdelingen worden verleend. Verder wordt bepaald, tot het uitoefenen van welke ambten en bedieningen de verschillende graden bevoegdheid geven.
Titel III der nieuwe wet handelt over het bijzonder hooger onderwijs. Het staat aan iederen Nederlander, iederen vreemdeling, die 's Konings vergunning bezit, elke erkende vereeniging en ieder kerkgenootschap vrij, eene bijzondere school van hooger onderwijs te openen, onder voorwaarde dat de oprichter daarvan kennis geve aan het gemeentebestuur en aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, met overlegging van de reglementen of statuten. Worden die reglementen of statuten gewijzigd of ingetrokken, dan doet het hoofd of het bestuur der school gelijke mededeeling van de wijziging of intrekking. Tot het openen eener bijzondere school van hooger onderwijs, gesticht bij uiterste wilsbeschikking, wordt 's Konings goedkeuring vereischt. De bijzondere hoogescholen zijn aan een zeker toezicht vanwege den Staat onderworpen. De nieuwe wet bepaalt, dat het bestuur van elke bijzondere school van hooger onderwijs jaarlijks vóór 1 Maart aan het gemeentebestuur een beredeneerd verslag zal zenden omtrent den | |
[pagina 347]
| |
toestand der school in het vorige jaar, en vóór 1 November aan den Minister van Binnenlandsche Zaken gelijk verslag over het afgeloopen studiejaar. In een volgend artikel zien wij, dat de Staat het ernstig meent met de naleving dier bepaling; want het verzuim van de kennisgevingen en van het doen des verzoeks en der verslagen wordt gestraft, de eerste en tweede maal met boete, en de derde maal met sluiting der school. Eenige artikels der nieuwe wet hebben betrekking tot de bestaande kerkelijke kweekscholen en seminaria voor de opleiding van leeraren voor kerkgenootschappen of kweekelingen voor den geestelijken stand, welke in het genot blijven der subsidiën, beurzen, toelagen en verdere ondersteuningen van 's Rijks kas. Zij handelen verder over de leerstoelen of scholen van hooger onderwijs, die door het hervormde kerkgenootschap zouden kunnen worden gesticht, over het bedrag, dat daartoe van 's Rijkswege kan worden beschikbaar gesteld, over den rang der hoogleeraren der kerkgenootschappen, den toegang der leerlingen tot de verzamelingen, en instellingen, over de stichtingen van beurzen ten voordeele van studeerenden in de theologie, enz.
Wat ons, burgers van een land, waar vroeger de jury combiné bloeide, en waar thans door de wetgeving aan de zoogenoemde vrije hoogescholen het recht om diploma's te verleenen is afgestaan, bij het lezen der Noordnederlandsche wet tot regeling van het hooger onderwijs vooral treft, is hoe in Noord-Nederland bij het toekennen der academische graden niet het minste recht aan de gestichten van het bijzondere hooger onderwijs wordt toegekend. Wie een examen wil afleggen, moet het doen voor eene faculteit eener hoogeschool van den Staat. On- | |
[pagina 348]
| |
derwijzen mag ieder Nederlander, ieder vreemdeling, die daartoe 's Konings vergunning bezit, mag elke erkende vereeniging, ieder kerkgenootschap; maar de Staat alleen oordeelt door zijne professoren, of de volgelingen der lessen van de bijzondere scholen voor hooger onderwijs de door den Staat vereischte kundigheden bezitten, om op eenen wetenschappelijken titel te mogen aanspraak maken, tot de staatsambten te worden toegelaten, en de medische of rechtspraktijk uit te oefenen. De wet tot regeling van het hooger onderwijs, welke dit jaar door de Noordnederlandsche Kamers werd gestemd, is nog niet in werking getreden. Het tijdstip moet nog door den Koning worden bepaald. Men begrijpt, dat alles, wat eene voor het leven eens volks zoo belangrijke zaak betreft, niet in eenige weken behoorlijk kan worden geschikt en geordend.
December, 1876. J.F.J. Heremans. |
|