Nederlandsch Museum. Jaargang 3(1876)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 347] [p. 347] Ik zag haar weer. Ghazele. Ik zag haar weer; het was zoo lang geleden! De zware strijd was jaren doorgestreden. Ik had als man den last des lots getorst, - Veel stil geweend - en scheen getroost, tevreden. En moedig had ik, als een stoere maat De levenszee, trots weer en wind, doorsneden; Ik was gehard en vreesde geenen storm: - Hoe ben ik als een kind geworden, heden? O eerste liefde! wie weerstaat uw kracht? Gij, gij alléén kunt zieleboeien smeden, En wie u breekt, is als de booze geest, Die alle heil verderft in 's jonglings Eden! - Ik zag haar weer, omringd van weelde en min, Door eenen braven echtgenoot aanbeden; Een geur van zacht genoegen woei door 't huis, Waar alles sprak van eer en reine zeden... Een dochtertje, der moeder evenbeeld, Kwam mij zoetlachend toegetreden: Ik wankelde achteruit en slaakte een' zucht, Een koude rilling liep me door de leden: Zij óók was diep ontroerd en zweeg.... Het kind Bood mij zijn mondje: op beide kniên gegleden, Drukte ik het aan de borst, alsof ik haar Terugvond, die voor mij is overleden! J.A. van Droogenbroeck. Vorige Volgende