Nederlandsch Museum. Jaargang 3
(1876)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 224]
| |
Necrologie.
| |
[pagina 225]
| |
ken, die deel maken van eene goede opvoeding. Hij deed zijne humaniora aan het Lycée van Dowaai, en wijdde slechts zijne uitspanningsuren aan de toonkunst: hij leerde de viool en de violoncel, maar voelde meest smaak voor de zangkunst, waarin hij onder de leiding der beste meesters snel vorderde. In 1825 vertrok hij naar Parijs, om er de lessen der rechtsgeleerde faculteit te volgen. In Frankrijks hoofdstad kreeg hij toegang tot de salons van de Gravinnen Merlin, de Sparre en Meroni, zoodat hij in de gelegenheid werd gesteld de uitstekendste liefhebbers en toonkunstenaren van dien tijd te hooren. Hij ontving in Parijs onderwijs in de zangkunst van Pellegrini, en in de harmonie van Jérôme Payer en Reicha. Den 25 December 1830 tot licenciaat in de rechten bevorderd, keerde hij in 1831 te Dowaai terug, en studeerde het contrapunt, terwijl hij er zijne stage als advocaat deed. Omtrent dien tijd vervaardigde hij eene menigte muziek- en zangstukken, die te Belle, Hazebroek, Duinkerke en Dowaai werden uitgevoerd, doch die, ter uitzondering van een twintigtal te Parijs bij Schlesinger verschenen romances, en van twee bundels melodiën, die te Rijsel bij Bohem het licht zagen, onuitgegeven zijn gebleven. In 1836 werd hij toegevoegd vrederechter van het kanton Belle benoemd. Hij werd avoué bij het Hof van Dowaai in 1838. In 1843 keerde hij naar de Vlaamsen sprekende gewesten van Frankrijk terug; hij aanvaardde het ambt van vrederechter van het kanton Sint-Winoks-Bergen, en ging in 1845 als rechter aan de rechtbank van eersten aanleg te Hazebroek over. In 1852 werd hij rechter aan de civiele rechtbank van Duinkerke, en eindelijk in 1858 aan de civiele rechtbank van Rijsel. In 1841 trad de Coussemaker als musicoloog op met eene verhandeling over den beroemden monnik Hucbald, | |
[pagina 226]
| |
die in de IXe eeuw in het klooster van St-Amands te Elnon bij Valencijn leefde. De Coussemaker schetst ons in die verhandeling de geschiedenis der toonkunst in het westen van Europa van het begin des Christendoms tot in de Xe eeuw; daarna maakt hij ons bekend met het leven van Hucbald en ontleedt hij de werken van den uitstekenden kloosterling. Twee jaar later verscheen van de Coussemaker in de Mémoires de la société d'émulation de Cambrai eene Notice sur les collections musicales du Nord, die zeer veel licht werpt op de geschiedenis der toonkunst in de XVe en de XVIe eeuw. Beide werken werden echter geheel in de schaduw gesteld door zijne Histoire de l'harmonie au moyen-âgeGa naar voetnoot1, die bij de kenners den meesten opgang maakte. Te recht heeft men van dit meesterlijk gewrocht gezegd, dat het de kiemen bevat van al wat de Coussemaker later op het gebied der musicale archeologie heeft geleverd. Op de Histoire de l'harmonie au moyen-âge volgden de Scriptores de musicaGa naar voetnoot2 en l'Art harmonique aux XIIe et XIIIe sièclesGa naar voetnoot3. Ben zeer bevoegd toonkundige, Aug. Gevaert, spreekt over deze drie werken als volgt: ‘M. de Coussemaker, le 'premier, a abordé Part du moyen-âge sous les divers aspects et dans un esprit tout-à-fait conforme aux exigences de la science moderne. L'Histoire de l'harmonie, les Scriptores, l'Art harmonique, etc., sont et resteront encore de longtemps, l'unique guide de quiconque veut s'aventurer dans le dédale musical du moyen-âge. Grâce à M. de Coussemaker, nous ne sommes plus là dans une région tout-à-fait inconnue. On peut s'y aventurer sans trop de difficulté.’ | |
[pagina 227]
| |
Groot was de werkzaamheid van de Coussemaker: terwijl hij het helderste licht over de geschiedenis der toonkunst in de middeleeuwen deed opgaan, werd bij hem het verlangen steeds sterker, om het zijne bij te dragen ter handhaving van de aloude taal van Vlaanderen in de gewesten, die vroeger tot de Nederlanden hadden behoord, maar vóór twee eeuwen door noodlottige oorlogen tusschen Frankrijk en Spanje van het moederland waren afgescheurd geworden. Hij wilde de aandacht der geleerden vestigen op hetgene in den westhoek van het vroegere graafschap op het gebied van letteren en kunst nog was bewaard gebleven. Hij wist den edelen ijver voor de beoefening der oude Dietsche spraak en de liefde voor den geboortegrond bij eenige andere landgenooten op te wekken, en met A. Ricourt, R. de Bertrand, H. Bernaert, P. Menebo en L. de Baecker, stichtte hij het Vlaamsch Comiteit van Frankrijk, dat tot kenspreuk aannam Moedertaal en Vaderland, en te Duinkerke, de geboortestad van den uitmuntenden Vlaamschen dichter M. de Swaen, zijnen zetel vestigde. De eerste artikels der statuten van die wetenschappelijke vereeniging, die Jacob Grimm tot haren eere-voorzitter en de Coussemaker tot haren voorzitter verkoos, luiden als volgt: ‘Il est formé à Dunkerque une association sous le nom de Comité flamand de France. Le Comité a pour objet létude de la littérature flamande, la recherche et la conservation des documents historiques et littéraires en langue flamande. Les membres du Comité prennent l'engagement de recueillir et de lui faire connaître tous les renseignements et les documents flamands sur les sciences, l'histoire, les lettres et les arts; le droit féodal, les juridictions seigneuriales et les coutumes; les institutions littéraires telles que | |
[pagina 228]
| |
chambres de rhétorique, confréries théâtraies etc.; les légendes et chants populaires, les traditions, les usages et les coutumes; les croyances populaires; les saints du pays et ceux qui y sont particulièrement honorés; les miracles, les processions et autres cérémonies religieuses particulières au pays; les corporations et métiers; les proverbes et les maximes populaires; les sociétés d'archers; les noms d'hommes et de choses; les inscriptions tumulaires et autres; la biographie et la bibliographie des Flamands de France.’ Men ziet het, het doel, dat het Vlaamasch Comiteit van Frankrijk zich voorstelde, was grootsch en veel omvattend. Het zette zich, onder de leiding van zijnen kundigen en onvermoeibaren voorzitter onverpoosd aan den arbeid, en gaf eene reeks van Annales en Bulletins uit, waarin eene menigte bijdragen van literarischen, historischen en ethnographischen aard, die wij aan de Coussemaker verschuldigd zijn, bewijzen, dat hij voor de taak, die hij op zich had genomen, ten volle berekend was. Eerst zou de statistiek worden opgemaakt van den toestand der Vlaamschsprekende bevolking in het tegenwoordige Frankrijk. Daartoe betrekkelijk zijn de artikels: Instructions relatives aux dialectes flamands et à la délimitation du français et du flamand dans le nord de la FranceGa naar voetnoot1, Délimitation du flamand et du français dans le nord de la FranceGa naar voetnoot2, en Quelques recherches sur le dialecte flamand de France. Het artikel Délimitations du flamand et du français dans le nord de la France, waarin ons zeer nauwkeurige opgaven worden verstrekt over onze taalbroeders in Frankrijk, werd in het Nederlandsch overgebracht door | |
[pagina 229]
| |
Baron Jules de St-Genois. Die vertaling voorafgegaan van eene zeer merkwaardige inleiding, werd in het vijfde deel van het Gentsche Leesmuseum opgenomen.
In 1856 gaf de Coussemaker een werk uit, van het hoogste belang voor de Nederlandsche letterkunde: Chants populaires des Flamands de France recueillis et publiés avec les mélodies originales, une traduction française et des notesGa naar voetnoot1. In de inleiding, vóór deze keurige verzameling geplaatst, zegt hij met weemoed: ‘Il était temps qu'on songeât à mettre par écrit ces chants populaires pour les sauver de l'oubli où ils sont sur le point de tomber: car la langue flamande disparaît de jour en jour du sol de notre Flandre. La langue française, la seule qu'il soit permis d'enseigner dans les écoles primaires, étend de plus en plus sa domination. Ses envahissements sont tels que, dans quelques années, les personnes sachant lire et écrire le flamand seront rares; ce qui ne laisse pas que d'être regrettable à plus d'un point de vue. Sans entrer dans les développements que ce sujet comporte, on ne saurait nier d'abord le caractère d'originalité que donnent aux diverses provinces leur langue, leurs moeurs et leurs traditions nationales. Puis, l'enseignement du flamand, n'a-t-il pas encore un avantage incontestestable, celui de donner une grande facilité à apprendre les autres langues du Nord, et le français lui-même? - Du reste, pourquoi n'enseignerait-on pas dans la Flandre la langue flamande du moins au même titre que l'anglais, l'allemand ou l'italien? Cette exclusion, dont elle est l'objet, est irréfléchie et déraisonnable; ceux qui l'ont prononcée, n'ont pas envisagé le côté utile et pratique du flamand.’ Verder | |
[pagina 230]
| |
in zijne klachten mocht de voorzitter niet gaan van eene maatschappij, die de veelbeteekende kenspreuk Moedertaal en Vaderland in hare banier had geschreven, zonder gevaar te loopen van hoog verraad jegens de Fransche natie, une et indivisible, beschuldigd te worden. De vervolging der Nederlandsche taal in Frankrijk duurt sedert twee eeuwen; doch ondanks de ordonnanties van Juni 1663 en December 1664, die nog verzwaard werden door het decreet van 2 Thermidor, jaar II, wordt er het Vlaamsen nog in 202 gemeenten gesproken. Toen de Coussemaker zijne Chants populaires des Flamands de France uitgaf, bestonden er reeds andere verzamelingen van onze volksliederen: om er slechts van twee te gewagen, Hoffmann van Fallersleben had ons vele voortreffelijke volkszangen in zijne Horae BelgicaeGa naar voetnoot1 medegedeeld, en de Oude Vlaamsche liederen van J.-F. Willems zagen van 1846 tot 1848 het licht; doch de Coussemaker heeft aan het opteekenen der melodieën zijne bijzondere zorg gewijd. Hoffmann leverde alleenlijk de woorden, en de zangwijzen bij Willems laten veel te wenschen over: vele hebben bij dezen laatste hun oorspronkelijk karakter verloren en zijn ontsierd door aanvoeging van moderne krullen. J.-F. Willems en nog meer zijnen voortzetter F.-A. Snellaert mangelde het aan de noodige kennis om het toonkundig gedeelte van hun werk op de hoogte der wetenschap van onzen tijd te brengen. Van eenen musicoloog van den eersten rang zooals de Coussemaker mocht men iets uitstekends verwachten. Die verwachting werd niet teleurgesteld. De Chants populaires des Flamands de France zijn verdeeld in kerstliederen en lofzangen, feestdag- en gods- | |
[pagina 231]
| |
dienstliederen, zedelijke en stichtelijke liederen, druïdische en Scandinaafsche herinneringen, saga's, balladen en legenden, zeevaartliederen, kluchtliedjes, kodderijen en praatjes, Sint Anna-liedjes, rei- en dansliedjes, drink- en minneliedjes, en hekel- en kinderliedjes. Bij ieder lied worden aanteekeningen gevoegd, waarin de geleerde Schrijver in bijzonderheden treedt hetzij over het lied zelf, hetzij over de zangwijze, die hij uit den mond van het volk heeft opgevangen.
Een ander werk van de Coussemaker vond niet min bijval bij al wie zich met middeleeuwsche toonkunst en literatuur bezighoudt, dan zijne Chansons populaires des Flamands de France, namelijk zijne Drames liturgiques du moyen-âge. Men treft hier niet alleenlijk den tekst aan van twee en twintig liturgische dramata, maar de muziek der dramata wordt ons tevens medegedeeld. De Coussemaker geeft ons zeer juist het verschil op, dat er bestaat tusschen de godsdienstige dramata der Xe, XIe en XIIe eeuwen, en de mysteries, die in lateren tijd door geestelijke broederschappen en wereldlijke gilden werden vertoond. ‘Les mystères,’ zegt hij, ‘étaient représentés sur un théâtre proprement dit et par des acteurs laïques; il s'y introduisit peu à peu des choses étrangères qui les conduisirent promptement à leur complète sécularisation. Les drames liturgiques, au contraire, n'eurent pour scène que les églises et les monastères, pour acteurs, que les clercs monastiques ou séculiers. Ces jeux dramatiques n'ont jamais été composés dans un but théâtral. Les spectateurs ne venaient pas là pour s'égayer ou se livrer à des émotions mondaines ou terrestres, pour applaudir au talent des acteurs; ils y étaient pour participer à la fête | |
[pagina 232]
| |
qu'on célébrait, pour s'identifier à la cérémonie du jour dont le drame n'était que la mise en action. Ils y assistaient avec le recueillement que commande le saint lieu. Le drame liturgique était la représentation mimique, non-seulement des offices des temps et des saints, mais encore de toutes les histoires religieuses figurées sur les vitraux, sur les murs, dans les stalles, dans les niches, par la peinture et la sculpture: ce qui leur donnait une grandeur, une pompe, un éclat qui devaient agir puissamment sur l'imagination des fidèles.’
De laatste jaren van zijn werkzaam leven wijdde de Coussemaker aan het ordenen der menigvuldige bouwstoffen, die hij sedert lang had verzameld voor eene geschiedenis der godsdienstige beroerten in het Zuiden van West-Vlaanderen gedurende de tweede helft der zestiende eeuw, die door de Société d'émulation van Brugge zal worden uitgegeven. De Coussemaker bezocht zeer dikwijls Vlaamsch België, waar hij talrijke vrienden telde. Vol geestdrift, sprak hij met hen over de vroegere grootheid van Vlaanderen, toen de streek, waar hij geboren werd, er nog deel van maakte, en hij juichte bij iedere poging, die door ons werd aangewend om onzen ouden roem in kunst en letteren te heroveren. Hij was lid van het Nederlandsch taal-en letter-kundig Congres van Brugge in 1862 en van dat van Gent in 1867. Hij woonde des zomers op het buitengoed Meethof bij Broekburg, welke stad hij sedert 1852 in den Algemeenen Raad van 't Departement van 't Noorden vertegenwoordigde, en waar zijne laatste overblijfsels op den 18 Januari van dit jaar werden overgebracht en begraven. Bij deze treurige plechtigheid werden redevoeringen | |
[pagina 233]
| |
uitgesproken door de Heeren Bergerot, uit naam van den Algemeenen Raad, Ed. van Hende voorzitter der Maatschappij van letteren, landbouw en kunsten te Rijsel, en Dehaisne, uit naam van de historische Commissie en het Vlaamsch Comiteit van Frankrijk, in welke lijkredenen aan de uitstekende gaven van de Coussemaker eene laatste, welverdiende hulde werd gebracht.
J.F.J. Heremans. |
|