Nederlandsch Museum. Jaargang 3(1876)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] Flaminganten-begrafenis. Zóó zullen ze ook mijn lijk begeleiden naar Het verre kerkhof; zwijgend en ernstig, als De omstandigheid vereischt, geschaard om De opene groeve, den onverschillgen Grafmaker aanzien, welke de nommerplaat Vlug op de kist vasthamert, en naar den vriend Dan luistren, die, de stem in tranen Zwemmend, hetzij in gewiekten dichtvorm Of keurig proze, aan superlatieven rijk, Des nu voor eeuwig slapenden lof verkondt. Dan zullen ze, een voor een, een spâvol Aarde, van menschengebeent doormengeld, Den engen kuil inwerpen - en telkens zal Dat alleraakligst dreunen op 't harde hout... En eindlijk 't veld des doods verlatend, Zullen ze zich naar de naaste herberg Heenspoeden, waar bij 't schuimende vocht allengs De strakke weemoedsplooi van hun aangezicht Zal weggetooverd worden door een Puntig gezegde op den verzenslijper - Ex-paedagoog... misschien door een geestig woord, Mij zelven eens toevallig ontsnapt, of wel Een juist me naar den mond gezongen Vroolijk refrein uit mijn eigen liedboek. [pagina 84] [p. 84] Zóó is het goed ook. Tranen verlang ik niet. Ik heb altijd graag medegelachen, nooit Moedwillig eenig stuk gedicht, waar Iedere strophe eenen verschen zakdoek Vereischt: en zou ik, dood, u bewegen tot Smartwaterstorting, ik, die bij leven liefst Bëoogde om uwen mond den glimlach Weder te roepen of vast te kluistren? En zoudt ge zelfs, o vrienden, me heel en gansch Vergeten, mijns u nimmer gedenken bij 't Aanheffen mijner simple deuntjes - Spijts de belofte der fraaie grafreê - Alweder goed. Waar haalden we, moesten wij Verwijlen steeds met onze gepeinzen in Der dooden rijk, den moed vandaan om 't Vluchtige levensgenot te smaken?... Frans de Cort. Vorige Volgende