Nederlandsch Museum. Jaargang 3(1876)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] Gelukkige armoede. Het huisjen is van leem en hout; Het is zoo kleen, het is zoo oud! Maar eiloof, bloem en wijngaardrank Versiert en dekt er leem en plank. En binnen is het al zoo net, En alles op zijn plaats gezet. Een bloempot geurt aan 't vensterkijn; Door 't venster lacht de zonneschijn. En bij 't getiktak van 't getouw Klinkt lustig 't lied van man en vrouw; En zingend ook loopt hier en daar Een struisch en blozend kinderpaar. Daar klept de noenklok: ‘Eten, vriend! ‘De schotel is reeds opgediend!’ De spijs is lekker en gezond, De lust brengt 't water in den mond: Men eet - en door hunne open deur Dringt vrij der velden balsemgeur, Gemengd met 't lied van 't vogellijn Met biegegons en zonneschijn. [pagina 79] [p. 79] Men dankt den Heer, men is voldaan, En elk is weder opgestaan; En hij, uit harte- en levenslust, Heeft eensklaps zijne vrouw gekust. Maar beide kindren roepen luid, En steken ook hunne armkens uit; Elk wil zijn deel, elk krijgt zijn deel, En elk heeft vaders zoen geheel. Hoe dankbaar straalt haar zoet gelaat! Hij rookt een pijp; men lacht, men praat; Dan weer aan 't werk, nooit werkens moe, Hoe rijk is toch zulke arremoe! Torhout, 1875. G. Antheunis. Vorige Volgende