Nederlandsch Museum. Jaargang 2
(1875)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 356]
| |
Wetenschappelijk overzichtGa naar voetnoot1..De kristallens van het oog bestaat uit concentrische lagen wier brekingsexponenten van de oppervlakte naar het centrum vergrooten, terwijl de krommingsstralen verminderen. De heer Hermann, van Zurich, heeft onderzocht, welk voordeel deze schikking heeft voor het gezicht. Vooreerst is door deze inrichting de sferische afwijking tamelijk verminderd; maar daarenboven geven de lichtbundels, die schuins in het oog komen, een veel klaarder beeld dan indien de lens uit eene homogene massa van denzelfden brandpuntsafstand ware samengesteld. Wanneer een bundel stralen, uit een punt komende, op eene lens valt, komen zij naar de lichtbreking in een zelfde punt terug, alleen als de brekende oppervlakten bolvormig zijn, denzelfden krommingsstraal hebben, en de bundel van een punt der as uitgaat. In andere gevallen heeft de straalbreking voor werking het vormen van twee caustische lijnen in plaats van een enkel punt op de as, waar de stralen zich na hunne breking vereenigen. Maar indien de brekende lens eene centrale kern bevat, die meer gekromd en meer lichtbrekend is dan het overige gedeelte, dan zal deze lens voor alle stralen eene kleinere caustische ruimte, en bijgevolg duidelijker beelden geven. | |
[pagina 357]
| |
Volgens de berekening zullen deze periscopische lenzen, zooals de heer Hermann ze noemt, de beelden het klaarst doen voorkomen, als de centrale kern heel bol is, en dit is juist het geval voor ons gezichtsorgaan. Het oog is dus bijzonder ingericht voor het duidelijk zien der voorwerpen, die zich niet op de hoofdas der kristallens bevinden, en, vergeleken met de optische instrumenten, heeft het oog een veel grooter gezichtsveld.
***
Reeds sedert eenigen tijd is de aandacht van geleerde scheikundigen getrokken op den invloed van looden leibuizen op de goede hoedanigheid van het drinkwater en bijgevolg op de algemeene gezondheid. Door menigvuldige proefnemingen is bewezen, dat het gewone putwater, hetwelk eene nog al tamelijke hoeveelheid kalkzouten bevat, door lood niet wordt aangegrepen, of wel dat er zich dadelijk een onoplosbaar loodzout vormt, dat het metaal als met een vernis omgeeft, en het buiten het bereik van het water stelt. Maar zekere bronwaters zijn uitstekend zuiver, en indien zij dan dadelijk door looden buizen worden geleid, kunnen er zich vergiftige en oplosbare zouten vormen, die eenenhoogst nadeeligen invloed op de gezondheid hebben. In Engeland is het lood verwezen en wordt door getrokken ijzeren buizen vervangen. Zelfs de nauwe leipijpen, die het water van de straat in de huizen brengen, zijn in ijzer. Te Parijs zijn deze buisjes nog in lood; maar naarmate zij versleten zijn en moeten vernieuwd worden, worden zij door ijzeren buizen vervangen.
*** | |
[pagina 358]
| |
In de Revue industrielle wordt gemeld, dat sedert eenige jaren overvloedige kwikmijnen te New-Almaden in Californië worden ontgonnen. Het zijn de rijkste, die bestaan; het erts is zooals gewoonlijk cinaber of solferkwik: men verhit het in groote ovens; het solfer verbrandt en verdwijnt onder vorm van solferig zuur; het metaal vervliegt, maar de damp wordt opgevangen en verdicht. De prijs van het kwik is in deze laatste jaren verdriedubbeld, zooals het schijnt door gebrek aan concurrentie, daar de Europeesche mijnen zich in de handen bevinden van een en dezelfde maatschappij. Het ware te wenschen, dat uit Amerika ons eene voldoende hoeveelheid van dit zoo nuttig metaal wierde toegezonden, om daling in den prijs teweeg te brengen.
***
De heer De la Bostie, in Frankrijk, heeft het middel ontdekt om het glas onbreekbaar te maken, of ten minste om het eene zeer groote vastheid te geven: men hoeft het slechts te harden op den warmtegraad, waarop het verweekt, in een bad van eene zekere temperatuur. De samenstelling van het bad en de warmte, die het glas hebben moet, veranderen met de scheikundige samenstelling van het glas. In de Société d'encouragement te Parijs zijn door den heer Lubac eenige proefnemingen gedaan, die de eigenschappen van het geharde glas doen uitschijnen: men liet een gewicht van 100 grammen van verschillige hoogten vallen op gewone en op geharde glasplaten van dezelfde dikte: de eerste braken voor eenen meter valhoogte; de tweede weerstonden nog, als het gewicht van eene hoogte van 3½ meters viel. Wanneer men de platen met kracht tegen den grond wierp, braken al de niet geharde; de anderen bleven geheel: om ze te breken moest men met eenen hamer er krachtige slagen op geven, en dan veran- | |
[pagina 359]
| |
derden zij in een oneindig getal korreltjes van kristallijne structuur. Getemperd glas weerstaat ook zeer goed aan de hitte, maar heeft daarentegen, zooals het schijnt, het groot nadeel van niet bij middel van eenen diamant te kunnen worden gesneden. Venterglas zou dus maar mogen getemperd worden, nadat het zijnen bepaalden vorm heeft ontvangen.
***
De Journal de pharmacologie van Brussel meldt, dat de Heer Ommeganck, scheikundige te Antwerpen, ontdekt heeft, dat chloroform de zonderlinge eigenschap bezit de petroolvlam dadelijk uit te dooven. Zuivere chloroform is gansch onbrandbaar. Door de hitte wordt de chloroform in zijne bestanddeelen ontleed; chloor en waterstof verbinden zich tot chloorwaterstofgas en de koolstofdeeltjes worden door dit gas zoo doordrongen dat zij geen vuur kunnen vatten. Wat meer is, als men eene geringe hoeveelheid van dit vocht in brandbare vloeistoffen giet, verliezen deze de eigenschap om te ontvlammen. Een mengsel van eene maat chloroform op 5 maten petrool kan geen vuur meer vatten. Giet petrool op een breed bord, ten einde eene groote oppervlakte te hebben, en ontsteekt het vocht: wanneer men dan in het midden der vlam een weinig chloroform giet, zal ze plotselings uitgedoofd worden, en de vloeistof zal bij het naderen van eenen brandenden zwavelstek niet meer branden. Misschien zal deze eigenschap kunnen benuttigd worden om de zoo hevige brandrampen, door de gevaarlijke petrool veroorzaakt, te voorkomen. Om gemakkelijk chloorgas met de gewone temperatuur te bereiden benuttigt men de werking van zoutzuur op chloorkalk. Het volgende toestel laat toe de gasvorming | |
[pagina 360]
| |
naar willekeur voort te brengen of te doen ophouden: men verbinde door eene buis in caoutchouc twee flesschen, die van onder met eene kleine opening of hals voorzien zijn. In eene der flesschen giet men het zoutzuur, in de andere plaatst men op eene laag van gebroken glasstukjes chloorkalk; deze laatste flesch wordt gesloten met een caoutchouc-stopsel, waardoor eene glazen buis met kraan is gestoken. Wanneer men de kraan opent, komt het zuur in aanraking met de chloorkalk, en het chloorgas, dat vrij wordt, vult de flesch. Wanneer men de kraan toedraait, wordt het zuur verdreven door de drukking van het gevormde chloor, en de werking houdt op.
***
Het vervaardigen van photographieën, die de kleuren der natuur wedergeven, werd reeds vroeger door Becquerel, Niepce de St.-Victor en Poitevin bewerkstelligd. Deze geleerden bekwamen rechtstreeks op eene metalen plaat of op een blad papier een gekleurd beeld, dat met voldoende juistheid de kleuren der voorwerpen voorstelde; maar deze beelden konden, zonder te verdwijnen, aan het daglicht niet worden blootgesteld. Om reden van den geringen uitslag, dien men tot nu toe verkregen heeft, is nu het streven om op eene onrechtstreeksche wijze gekleurde beelden te vormen, en bijna op hetzelfde tijdstip kwamen de heeren Ducos de Hauron en Cros op het denkbeeld een kleurenbeeld voort te brengen, met drie eenkleurige beelden, een rood, een geel, en een blauw, boven elkander te plaatsen. De werking dezer uitvinders berust op deze waarheid, dat al de kleuren kunnen gevormd worden door de verbinding van drie hoofdkleuren: blauw, geel en rood. De overige tinten van het spectrum komen van de drie | |
[pagina 361]
| |
eerste voort. Men neme nu een negatief cliché van een voorwerp, een landschap b.v. op zulke wijze dat de blauwe stralen onderschept worden; dan zal men op het glas een onvolmaakt beeld hebben, dat al de deelen van het landschap zal bevatten, waarin geel en rood aanwezig zijn; daar de blauwe deelen geenen indruk op het glas hebben nagelaten, zoo zal het glas op deze plaatsen volkomen doorschijnend zijn. Men herhale de werking voor de gele en roode stralen, en zoo heeft men drie onvolmaakte clichés, die vereenigd een volmaakt beeld zullen geven. Bij middel van den kooldruk vervaardige men drie positieve beelden het eene blauw, het tweede geel en het derde rood bij middel der overeenstemmende clichés: men heeft alzoo drie onvolmaakte positieve photographieën, die, op elkander gelegd, het gekleurde beeld voortbrengen. Het negatief van het blauwe wordt door een rood-oranje glas, dat is door een doorschijnend voorwerp, van de aanvullingskleur genomen. Het cliché, dat het roode beeld moet geven, neemt men door een groen, en het derde door een purper glas. De werkingen van de Heeren Cros en Ducos de Hauron, zijn stellig heel schrander, en kunnen later in lithochromie ten nutte gemaakt worden, maar zullen toch maar eene soort van photographische schildering kunnen voortbrengen, welke niet, zooals de proeven van Niepce, Becquerel en Poitevin met de gewone photographische beelden in klaarheid en glans kunnen wedijveren. Ook mag men het, onzes dunkens, geene gelukkige gedachte noemen door omwegen tot het groot desideratum, tot de volmaking in photographie te komen. Wel is waar zijn tot hiertoe de uitslagen niet heel aanmoedigend; maar dit is geene reden om van het doel af te zien of het trachten te | |
[pagina 362]
| |
bereiken door middelen, die toch altijd zeer lastig zijn, en zelfs door velen als weinig practisch worden beschouwd, en wellicht nooit de levendige kleurschakeeringen der natuur zullen nabootsen. De weg, dien de photographie tot hiertoe heeft doorloopen, is zoo verbazend groot dat men met kalmte en geduld het oogenblik mag afwachten, dat men het raadsel kunne oplossen.
Edw. Verschaffelt. |
|