| |
| |
| |
Wetenschappelijk overzicht.
De oplossing van het belangrijke vraagstuk: de echte waarde van de parallaxis der zon, en bijgevolg de ware afstand van de aarde tot de zon, houdt steeds aller aandacht geboeid. Nog eenigen tijd zal verloopen, aleer de gegevens, door den overgang van Venus bekomen, aan de berekening zullen worden onderworpen, en de waarnemingen vereenigd, ten einde de grootte van den parallactischen hoek er uit af te leiden.
Van een groot getal standplaatsen heeft men gunstige tijdingen ontvangen: in andere echter, namelijk in de stations van het zuider halfrond, zijn de uitslagen min schitterend geweest: wil men zich eene gedachte vormen van de moeielijkheden, waarmede sommige waarnemers hebben moeten worstelen, men leze de volgende uittreksels uit verslagen, der Fransche Academie toegezonden, het eene door den Heer Mouchez, die op het eiland St-Paul gevestigd was, en het ander van den Heer Bouquet de la Grye, die het eiland Campbell als waarnemingspunt had gekozen:
Aangaande de ligging van zijne standplaats schrijft de Heer Mouchez:
‘De groote hoogte en de afzondering van een klein eiland te midden der zee hebben voor uitwerksel het vormen van wolken en het aantrekken van die in de nabijheid zweven. Te St-Paul waren daarenboven de
| |
| |
kansen door eene bijzondere omstandigheid nog veel slechter gemaakt, en ware het mij mogelijk geweest mij op het eiland Amsterdam te vestigen, ik hadde aanstonds mijne standplaats verlaten: St-Paul is de krater van eenen vuurberg, waarin de zee door eene nauwe spleet is gedrongen; de wanden van dezen krater vormen eene cirkelvormige kom van 210 meters hoogte. In de diepte van den krater wordt bestendig eene sterke waterverdamping voortgebracht, en door dezen damp ontstaat een aanhoudende mist boven het eiland: gedurende de drie maanden, die wij er verbleven, heeft zich de onbewolkte hemel niet eens eenen geheelen dag door aan ons oog vertoond.’
Over de waarneming leest men in het verslag het volgenden:
‘Den 6den December, drie dagen vóór het verschijnsel, was de hemel reeds gansch overdekt met wolken; den 8sten viel een geweldige en bestendige stortregen, die ons geen enkel oogenblik toeliet eene laatste maal ons in onze bewerkingen te oefenen. Alles scheen mij onwederroepelijk verloren, en niettemin werden alle voorbereidselen met grooten moed voortgezet.
‘Als wij ons te middernacht ter rust begaven, viel de regen nog even sterk, en onze hutten weerstonden met moeite aan het geweld van den storm. Om 3 uren echter sprong de wind van het noordoosten naar het noordwesten; de regen hield op, en de wolklagen, die met kracht werden voortgezweept, lieten ons bij tusschenpoozen den blauwen hemel zien. Om half zeven, dus een half uur vóór den overgang, waren wij allen aan onze toestellen. De eerste aanraking konden wij niet waarnemen; maar de volgende bewerkingen zijn allen goed gelukt; de aanrakingen werden nauwkeurig waargenomen,
| |
| |
en wij bezitten nagenoeg 490 goede photographieën, die met goeden uitslag aan de micrometrische metingen zullen kunnen worden onderworpen.
‘Op den dag van den overgang,’ schrijft de Heer Bouquet de la Grye, waren al onze toestellen geplaatst en geregeld, en met electrische werktuigen verbonden. Vijf personen konden te gelijk de oogenblikken der aanrakingen waarnemen. Om vier uren was het weer verre van gunstig te zijn: een noordoosten wind joeg in de richting van het eiland eenen dikken mist, die later in regen overging. Des middags vertoonde zich de zon bij tusschenpoozen, en vijf minuten vóór de eerste aanraking was zij nog zichtbaar.
‘Op het oogenblik dat het verschijnsel zich ging voordoen, kwam eene zeer duistere wolk gedurende vijftien minuten de schijf bedekken, en als de zon weder zichtbaar werd, was de planeet reeds de helft van hare breedte over de zonneschijf gevorderd. Ik had nauwelijks den tijd om eenen dubbelen afstand tot den binnenrand te meten; dan beproefden wij tevergeefs nog eene enkele waarneming: de mist verdikte immer. Meest al de waarnemers, die in onze nabijheid verbleven, op Nieuw-Zeeland, op het eiland Chatham, hebben zich in dezelfde ongunstige omstandigheden bevonden.’
De voorbijgang van Venus heeft de sterre- en natuurkundigen op het denkbeeld gebracht nieuwe proefnemingen te ondernemen, om met juistheid de snelheid van het licht te bepalen, vermits deze snelheid ook, langs eenen anderen weg, tot de waarde van de parallaxis der zon kon leiden. Op het voorstel van de Heeren Leverrier en Fizeau, is de heer Cornu gelast geworden om nauwkeurige proefnemingen dienaangaande te doen, volgens het princiep der bepalingswijze van Fizeau. Een tandwiel wentelt
| |
| |
om eene as met eene snelheid van over de 1600 meters in eene seconde; door de tanden wordt een lichtbundel gezonden, die aan eene tweede standplaats, op 23 kilometers afstand, in eenen spiegel wordt weerkaatst en terug naar het wiel in eenen kijker waargenomen. Voor eene toenemende snelheid van het rad wordt het teruggekaatste licht onzichtbaar, namelijk wanneer, gedurende den tijd dat het licht noodig heeft om den dubbelen afstand der standplaatsen te doorloopen, het wiel de tusschenruimte van twee tanden, die het licht doorlaat, door eenen tand heeft vervangen. Als men dan op hetzelfde oogenblik de snelheid van het rad kan bepalen, zal men daaruit die van het licht kunnen afleiden.
De Heer Cornu heeft bevonden, dat het licht 300,400 kilometers in eene seconde doorloopt; de Heer Fizeau bekwam vroeger slechts 298,500 kilometers. Wanneer men uit het cijfer van den Heer Cornu de parallaxis der zon zal hebben afgeleid, zullen wij den uitslag doen kennen.
Een geleerde stelt eene eenvoudige en vernuftige wijze voor om de snelheid van het licht te meten: eene schijf draait snel om eene as, en bij elke omwenteling wordt zij verlicht, doch een oogenblik slechts, door een afgebroken licht; en eene zwarte stip, die op de schijf is afgeteekend, schijnt aan het oog van den waarnemer, onbeweeglijk als de schijf zelve.
Wanneer men het licht verwijdert, vermeerdert de tijd, dien de lichtstralen noodig hebben om tot het punt te komen. De stip schijnt zich te verplaatsen, en maakt met den vorigen stand eenen hoek, die afhangt van de snelheid van het licht. Dus zijn de afstand van de lichtbron, de waarde van dien hoek en de snelheid der schijf de noodige elementen om het vraagstuk op te lossen.
| |
| |
***
Vijf kleine planeten zijn nog in 1874 ontdekt geworden: het getal bekende asteroïden, die om de zon zweven tusschen de loopbanen van Mars en Jupiter, beloopt reeds tot 139. Men heeft zes kometen in den loop van het verleden jaar waargenomen: de belangrijkste van allen was het schoone hemellichaam, dat men gedurende den zomer heeft kunnen bewonderen, en door den heer Coggia te Marseille in April werd ontdekt.
Twee eclipsen hadden plaats in 1875: zooals het in dit geval de regel is, zijn het twee zoneclipsen: de eerste was een totale zoneclips, zichtbaar den 6 April in Zuid-Afrika en Oost-Azië. De koninklijke sterrekundige Maatschappij van Londen heeft eene expeditie gezonden naar Siam, waarheen zich ook de Heer Janssen heeft begeven, ten einde de eclips waar te nemen, om bij middel van den spectroscoop de scheikundige samenstelling van de chromospheer en van de corona der zon nauwkeuriger te bepalen.
De tweede was eene ringvormige eclips, die, den 29sten September als gedeeltelijke in West-Europa is zichtbaar geweest: te Gent begon het verschijnsel omstreeks den middag om te een uur te eindigen; slechts de 7/100 van den diameter der zonneschijf werden door de maan bedekt.
Ziehier de bewegingen der voornaamste planeten in 1875.
Mercurius werd het best des morgens waargenomen in Maart, Juli en November, en des avonds, in Juni en October. Daar deze planeet zich altijd in de nabijheid der zon bevindt, is hare waarneming moeielijk: nochtans op 't einde van Maart ging zij ¾ uur vóór de zon op: met het einde van Juli was het verschil 1½ uur, en met half November bij de 2 uren. In het begin van Juni ging Mer- | |
| |
curius 2 uren na de zon onder; om half October was het verschil nog ¾ uur.
Venus was morgenster tot in November: de grootste afwijking heeft plaats gehad in Februari. Den eersten dezer maand was de planeet drie uren vóór zonnenopgang reeds zichtbaar. Te beginnen van November werd zij avondster. Den 15 gaat zij reeds 40 minuten na de zon onder, en met het einde van het jaar zal het verschil twee uren bedragen.
Mars kon in zeer goede omstandigheden worden waargenomen; van in het begin van het jaar was deze planeet des morgens zichtbaar. In Juni ging zij met zonnenondergang op, en bleef dus den geheelen nacht zichtbaar. In September ging Mars reeds ten 10½ uren onder.
Te beginnen van half April kon Jupiter den geheelen nacht worden waargenomen. Den 21 had de opgang reeds plaats om 6 u. 15 m. en de zon ging slechts om zeven uren onder; dan bleef zij tot 5 uren 's morgens zichtbaar.
In Juli was de planeet slechts in de eerste helft van den nacht zichtbaar, en later was de waarneming nog moeielijker.
Het is maar in Oogst, dat men Saturnus 's avonds goed kon waarnemen. Den eersten ging deze planeet om 8 u. 18 m. op; den 21sten om 6 u. 56 m., dus reeds vóór zonnenondergang, en dan bleef zij den ganschen nacht zichtbaar. In October kon zij maar tot middernacht gezien worden.
Om reden der omwenteling van Saturnus om de zon vertoonen zich de ringen onder verschillige gedaanten. Tweemaal in 29½ jaren ontwaart men ze slechts als eene dunne verlichte lijn, en tweemaal als eene wijde ellips, die de kern der planeet omringt en langs den eenen kant heel zichtbaar is. In 1862 waren de ringen onzichtbaar,
| |
| |
en in 1869 hadden zij het maximum der uitwijking bereikt.
Nu sluiten zij zich bestendig tot in 1877.
***
In den Scientific American Journal vindt men nauwkeurige inlichtingen over eenen reusachtigen telescoop, welken een rijke eigenaar van San Francisco voornemens is te plaatsen op 10,000 meters boven de zee, onder den helderen hemel van Sierra Nevada: een millioen dollars zou hij beschikbaar houden voor dit kunstgevrocht, dat, zooals het schijnt, eene vergrooting zou geven van 28,000 diameters. Bij middel van dit toestel zou men voorzeker belangrijke en tot nu onoplosbare vraagstukken kunnen onderzoeken, zooals de bewoonbaarheid der maan, de vulkanische verschijnselen harer oppervlakte, de gesteldheid der Saturnusringen. In Amerika en in Engeland wordt door bijzonderen de practische studie der sterrekunde met geestdrift beoefend; talrijke observatoriën worden tot stand gebracht, en deze schoone en gevorderde wetenschap dringt in alle standen door: ook is het bedroevend te moeten vaststellen, dat in ons land, waar de verschillende vakken der wetenschappen nochtans op zulken breeden voet onderwezen worden, de studie der sterrekunde zoozeer is verlaten: slechts in het hooger onderwijs ziet men een theoretisch onderwijs in de sterrekunde tot stand gebracht; in 't middelbaar onderwijs wordt daarover niet gehandeld; trouwens, men mag den naam van sterrekundig onderwijs niet geven aan de algemeene begrippen, die men als eene inleiding tot de studie der aardrijkskunde aanleert.
***
| |
| |
Vóór eenige jaren werd door den Heer Planté, te Parijs, een nieuw soort van galvanische ketens verzonnen, die de uitvinder nu veel heeft vereenvoudigd en heel practisch gemaakt.
In werken over de natuurkunde worden deze ketens niet vermeld, en toch wekken zij de verbazing door hare eigenaardige structuur en de kracht harer werking. De secondaire keten, zooals de uitvinder ze noemt, is een toestel, dat dient om dynamische of galvanische electriciteit op te hoopen, evenals de Leidsche flesch een condensator is voor statische of wrijvingselectriciteit.
Men plaatst in een glazen vat van 2 decimeters hoogte b.v., op 8 tot 10 centimeters diameter, twee looden platen van 3 tot 4 decimeters lengte, en waarvan de breedte nagenoeg gelijk is aan de hoogte van het vat. Deze platen zijn door reeksen caoutchouc van elkander gescheiden en dan opgerold. Aan elke plaat is een koperdraad of electrode gehecht; men vult het vat met een mengsel van water en 1/10 vitriool.
Om dezen condensator te laden, hoeft men slechts beide electroden in verband te brengen met de twee polen eener galvanische batterij van Bunsen van een of twee elementen, of met drie of vier ketens van Daniell.
Onder den invloed van den stroom wordt het water in zijne bestanddeelen ontbonden: de zuurstof gaat op de plaat, die in verband is met de positieve electrode, en deze plaat bedekt zich met loodoxyde. De waterstof wordt vrij aan de andere pool. Daar de gevormde loodoxyde eene neiging bezit om het water te ontbinden, houdt na eenigen tijd de werking op. Als men dan de galvanische keten wegneemt, en de twee electroden der secondaire keten door eenen platinadraad in verband brengt, ontstaat er een krachtige stroom, die den draad tot gloeiend wordens toe
| |
| |
verhit, maar slechts eenen geringen tijd voortduurt: de electriciteit, die zich langzamerhand in de looden platen heeft opgehoopt, wordt vrij; zij ontwikkelt zich in eenen zeer korten tijd, maar met eene buitengewone kracht.
Als toepassing van dit stelsel heeft de Heer Planté een klein vuurslag vervaardigd, waarin de vlam door de electriciteit wordt opgewekt: in een klein bakje bevinden zich drie elementen van Daniell, die met eene secondaire keten zijn verbonden. De beide polen dezer laatste worden, met op eenen knop te duwen, in verband gebracht met eenen dunnen platinadraad, die tegen de wiek eener bougie komt drukken. Zoodra de secondaire stroom door den draad loopt, wordt deze gloeiend en de kaars ontvlamt.
Edw. Verschaffelt.
(Wordt voortgezet.)
|
|