| |
| |
| |
Juffer Snipper.
Alleen, alleen, zoo gansch alleen
Hier helpt geen klagen noch geween
Noch smeeken!.....
Welnu! het nijdig lot getard,
Al moest, in mijnen boezem, 't hart
Nog breken.
G. Antheunis.
Op den deurstijl stond het:
Johanna Snipper
naaister;
maar 't was zoo 'n klein, zoo 'n onbeduidend naambordje, dat, ware het niet dat de glinsterende koperen plaat - waarop zoo echt Fransch, in zwierige krulletters:
François Gambadeur
maître de danse et de ballet
- er onmiddellijk aan grensde, men tevergeefs naar het bordje zou gezocht hebben. En 't was precies zoo 'n naambordje als de persoon, wier naam 't droeg.
Zoo 'n onaanzienlijk, zoo 'n onbeduidend vrouwtje was die Juffer Snipper; zoo onopgeschikt, zoo schamel ging zij gekleed, zoo eenvoudig was zij in haar doen en laten, dat zij niemands aandacht trok.
| |
| |
Wie Juffer Snipper is? Och! een van die goede alledaagsche wezens, die voor een klein loon daags, zooals men dat noemt, ‘uit naaien gaan’.
Gij kent ze immers, die ik bedoel? 't Is zoo 'n bijzonder slag van menschen. Let er maar eens op, als deze week uwe vaste huisnaaister (ten minste als gij u die weelde veroorlooft) weer komt, of ze zoo niet iets over zich heeft, dat haar bij iedereen en in alles duidelijk onderscheidt.
Des morgens, ten acht of negen ure, maakt zij gewoonlijk hare opwachting ten huize der familie, bij wie zij ‘den dag’ heeft. 't Is eene hoogst bijzondere eer, als 't haar veroorloofd wordt om in 't huishoud-vertrek een hoekje aan 't raam te mogen betrekken; gewoonlijk wordt haar een ‘ampartje’ aangewezen, de rommelkamer of een optrekje voor de dienstboden bestemd, waar zij ongestoorder kan ‘pieken en pieken en pieken,’ den geheelen dag maar door, zonder de minste verpoozing (tenzij men de weinige oogenblikken, die aan de naaister vergund worden om met de dienstboden te middagmalen en een kopje slappe thee of koffie te gebruiken, als verpoozing wil aanmerken) zoodat 's avonds, wanneer hare dagtaak geëindigd is, hare vingers gewoonlijk zonder gevoel en hare oogen half blind zijn.
De Juffer - ik bedoel de naaister - treedt ook wel in andere karakters op, die rechtstreeks niet in haar emplooi vallen. Bij voorbeeld, als de familie eens op een zomerdag, naar buiten gaat, ontvangt ‘Juf’ somtijds de uitnoodiging om mede te gaan, ten einde.... als gouvernante dienst te doen en 't oog op de kinderen te houden; en als de familie eens een buitenlandsch reisje onderneemt, dan wordt haar gewoonlijk de opdracht gegeven om in 't ledige huis te willen oppassen en de boodschappen aan te nemen; want weet u, Mevrouw stelt geen te groot vertrouwen
| |
| |
in hare dienstboden, die meestal met mansvolk zijn aangespannen. En indien Mevrouw een avondpartijtje geeft- dat in den winter nog al meermalen 't geval is - ontbreekt de naaister ook niet: niet om mede feest te vieren, maar om de meiden te helpen in het tafel-dekken, boterhammen- snijden en taartjes-ronddeelen.
Zoo zijn er nog vele gelegenheden meer, waarbij de Juffer niet kan gemist worden: begrijp dus eens, wat een nuttig mensch in de maatschappij eene naaister is, nuttiger dan menigeen wel gelooft of weet.
'k Herinner me uit mijne kinderjaren nog heel goed, dat er bij ons thuis ook geregeld iedere week eene naaister over den vloer kwam: dikwijls heb ik 't geduld van die vrouw bewonderd - in kinderlijke bewondering altoos - als ik haar den eenen draad na den anderen door 't oog der naald zag halen, terwijl ze - als ware 't eene uitspanning - en daarbij een liedje neuriënde, den stapel linnen of katoen, die voor haar lag, in hemden, lakens, luiers en weet ik wat al meer herschiep. 'k Gevoelde wezenlijk - maar ik was toen nog heel klein, hoor! - eene onbepaalde achting en eerbied voor onze naaister. 'k Beschouwde haar als een lid van de familie - maar een lid van den achtersten graad - aan wie ik al mijne kinderlijke geheimen durfde toevertrouwen, en met wie ik zelfs mijn boterham wel had willen deelen.
Zij was toch zoo goedhartig en verdroeg zooveel deugnieterij van me, dat 't ongelooflijk was. 'k Noemde haar altijd ‘Tante.’ 'k Vond dat ze zoo met recht tanteachtig er uit zag; misschien was 't, omdat zij 's avonds bij 't lamplicht gewoonlijk een schildpadden knijpbril met groene glazen op den neus droeg, of omdat hare lokken al 'n weinig begonnen te grijzen, of ook wel, omdat zij zoo antiek gekleed ging. Ja wel, ik zie haar nog duidelijk
| |
| |
voor mijne oogen - met hare breedgeruite japon met vijf strooken en van evenveel kleuren, die een handelaar in verven bepaald in verlegenheid zouden hebben gebracht. Natuurlijk, was ze sans crinoline; voorts gehuld in een dun omslagdoekje van eveneens twijfelachtige kleur, en 'twelk maar al te duidelijk liet uitkomen, dat haar 't vleesch niet in den weg zat en dan nog - maar schrik niet als 't u belieft - met een vervaarlijk grooten ‘kapot’ op 't hoofd. Zoo ging onze naaister zomer en winter gekleed. 'k Herinner me niet haar ooit anders gezien te hebben.
Maar om tot Juffer Snipper terug te keeren, want gij zoudt allicht kunnen denken, dat ik u haar portret heb willen malen, en dit is zoo niet, ofschoon zij er misschien toch wel eenigszins op trekt. Zij had eens betere dagen gekend, nu, men kon 't haar duidelijk aanzien. Zij had iets in hare manieren, in haar toon van spreken, kortom! in haar geheele voorkomen, dat voor eene beschaafde opvoeding getuigde en eene goede afkomst verried. En lette men er nauwkeurig op, dan bespeurde men op haar goedhartig gelaat ook een trek van zielesmart, van verborgen lijden.
En wat had ze ook al niet geleden, die Juffer Snipper!....
Zij was de dochter van een dorpsschoolmeester.
't Is mij nog altijd een raadsel, wat wel de oorzaak mag zijn, dat een platte-landsonderwijzer in den regel zoo gezegend is met kroost en.... zulk een onbeduidend tractement geniet. Te weinig om van te leven - te veel evenwel om van te sterven. Veel bestaat er in onze maatschappij, dat onbillijk, onredelijk, ongeëvenredigd en onrechtvaardig is, en veel wordt er ook beproefd en uitgedacht om dit te verhelpen en eene betere orde in 't maatschappelijk huishouden in te voeren. Maar zou men er al eens
| |
| |
aan gedacht hebben - ik wil niet zeggen, beproefd, want dat geloof ik niet - eens schoolmeesters-tractement in evenredigheid te brengen tot het onderhoud van eens schoolmeesters gezin?.....
De oude Snipper was jaren lang op een dorpje, ergens in ons gezegend Vaderland, onderwijzer geweest. Schoon bekrompen, had hij in den schoot zijns gezins toch gelukkig zijne levensdagen daar gesleten. Men hield veel van hem in 't dorp en bijzonder de kinderen, omdat hij steeds zulke knoddige vertelsels wist, zooals van den Reus en den Dwerg, van Asschepoetster, klein Duimke, Pierla-la en anderen meer.
Behalve het ambt van schoolmeester, vervulde hij nog andere verheven posten. Hij was ook klokkeluider en organist in de kerk en tevens secretaris - maar niet officieel, van Mijnheer den Burgemeester die maar moeielijk zijn naam kon zetten - omdat hij eene slechte hand van schrijven had. Snipper was overigens een manneke van geene hoogè pretensies en met weinig tevreden. Alleen gevoelde hij zich bijzonder gevleid, dat men hem op zekeren dag de eer had aangedaan hem tot voorzitter te benoemen van den letterkundigen kring, dien de notabelen van 't dorp onder elkander hadden opgericht, onder het verheven devies van: ‘Hooger zij ons doel.’ Hij maakte er de ziel en 't leven van uit, zorgde geregeld voor de dagorde der vergaderavonden en gaf zich ook menigmaal de moeite, om de voordrachten op te stellen voor de leden, die eene spreekbeurt moesten vervullen, maar geen tijd hadden - gij begrijpt? - om zoo iets ernstig aaneen te stooten. Kortom, de oude Snipper was een verdienstelijk kereltje - ten volle zijn brood waardig. Jammer slechts, dat het zoo schraal geboterd was!
Was het uit medelijden met zijn slecht bezoldigde po- | |
| |
sitie, dan web omdat men hem als een persoon van aanzien in 't dorp beschouwde - ik weet het niet, doch bij Mijnheer den Burgemeester werd hij altijd tweemaal 's jaars te eten gevraagd: met Kerstmis en met Paschen, en bij Mevrouw de Barones, wier buitengoed een stevig kwartiertje gaans van 't dorp verwijderd lag, prompt ieder jaar met Pinkster.
Bij de oude Barones kwam hij gaarne: zij was eene goede gulhartige vrouw, met een helder hoofd en die veel in haar leven gezien en gelezen had. Zij wist hem altijd wat nieuws te vertellen en sprak bij voorkeur gaarne over letterkunde. Nu, dat was ook 't stokpaardje van Snipper, ofschoon - om de waarheid te zeggen - zijne belezenheid niet heel ver ging. Maar daarom hoorde hij met te meer aandacht naar hetgeen Mevrouw de Barones wist mede te deelen, over alles wat in den laatsten tijd was verschenen tot zelfs de mode-journalen en 'twelk zij alles scheen gelezen te hebben.
Mijnheer de Notaris zag den ouden Snipper ook gaarne ten zijnent - omdat hij een tamelijk goed kaartspeler was, en op de avondpartijtjes, die Mijnheer de Notaris nog al eens gaf, gemeenlijk van pas kwam als de vierde man voor 't whistspel, waarvan de Notaris een dol liefhebber was.
Ook met Mijnheer den Pastoor stond onze schoolmeester op goeden voet; doch deze had hem nog nooit bij zich te eten gevraagd, wat Snipper toch wel wat vreemd vond. Niet, dat hij er zoo bijzonder op gesteld was, aan de tafel van Mijnheer den Pastoor gevraagd te worden, maar omdat hij tevergeefs naar de redenen zocht, welke deze kon hebben, om hetn zoo op een afstand te willen houden - schoon hij hem anders toch niet ongenegen scheen.
Misschien was 't wel - zoo had hij al eens gedacht - | |
| |
omdat hij geregeld elk jaar in November - Snipper wist den datum al zoo juist, dat hij hem met een rood streepje in den almanak had aangeteekend - verrast werd met de helft van een geslacht varken, dat hem namens de ouders zijner schoolkinderen als een blijk van genegenheid ten geschenke werd vereerd. Misschien was Mijnheer de Pastoor daarover wel 'n weinig kregel en geloofde hij door zijne parochianen te kort gedaan te worden.
Intusschen de oude Snipper was dankbaar voor dit jaarlijksch geschenk: waarom zou hij niet? Zulke bewijzen van vriendschap immers, houden het budget van uitgaaf nog een weinig in balans.
Op zekeren dag bleef het schoollokaal gesloten; de kinderen kregen ‘vrijaf’ voor onbepaalden tijd; want meester Snipper lag ziek te bed. De typhus had den werkzamen man aangetast en..... vrij ernstig ook. Reeds twee dagen later bewandelde hij den weg van alle vleesch. Hij liet een talrijk gezin achter, dat nog 'n poosje teerde op de genegenheid, die de overledene bij de dorpelingen genoot en welke dezen, uit medelijden, op 't overblijvende gezin hadden overgebracht. Maar toen een groot jaar later ook de schoolmeesters-weduwe voor goed de oogen sloot, stoven de overblij venden uiteen en.....één blik op onze naaister vertelt ons 't overige............................
Er was 'n gestommel en eene drukte op de trappen van de woning, alsof eenige handen bezig waren, een zwaar lichaam naar boven te torsen. En dat zulks geen gemakkelijk karweitje moest zijn, bleek uit de woorden en vloeken, die boven 't gestommel uit, duidelijk verstaanbaar waren.
‘Houd 'm vast, daar!’ riep eene stem.
‘Verdikke! hij schopt!’ antwoordde eene tweede.
| |
| |
- ‘Niet zoo tegen den muur - 'n beetje loefwaarts - anders stoot je zijn kop!’ schreeuwde weer de eerste.
‘'k Kan 'm niet langer houden!’ zeide de andere, en een tamelijk harde bons op de trappen gaf te kennen, dat er iets zwaars uit de handen viel.
't Was de stuurman uit de onderste woning, die smoordronken, door 'n paar zijner vrienden naar huis werd gebracht
‘Zij slaapt; die slaap doet haar goed - als dat woeste leven haar maar niet verschrikt’, spreekt Juffer Snipper, terwijl zij een liefdevollen blik werpt in eene bedstede, waarin een meisje van ongeveer tien jaren in eene onvaste sluimering ligt.
Zij aarzelt een oogenblik. Reeds heeft zij haar naaiwerk uit de handen gelegd: zou zij durven verzoeken wat minder gerucht te maken?
‘We krijgen 'm zóó niet naar boven - 't is net 'n zoutzak - hij geeft niks mee!’ herneemt de eerste stem.
‘Laten we 'm bij de beenen nemen - kijk zoo! ‘zegt de andere en nu ontstaat er een gebons, als werd er een zak oud ijzer door elkander geschud.
De naaister aarzelt niet langer; zij opent behoedzaam hare kamerdeur en treedt op 't portaal.
‘Heeren! als ik je verzoeken mag - 'n beetje minder leven: 'k heb een kind, dat ziek ligt, en.....
‘Wat is dat daar voor 'n smoel?’
‘Houd je mond, wijf! je maakt me zeeziek. Help liever 'n handje, die karkas naar boven tillen.’
Bom! bof! nog eenige oogenblikken en de dronken stuurman is eindelijk boven. De naaister sluit de deur, zwijgt en pinkt een traan weg.
| |
| |
Was haar verzoek dan zoo onredelijk, dat men haar zulk een grof antwoord moest toesnauwen?.....
Ja, Juffer Snipper had een kind. 't Was niet haar eigen, maar een aangenomen dochtertje van hare zuster, die bijna gelijktijdig met haren echtgenoot ten grave was gedaald, en de kleine hulpeloos achterliet.
‘'k Zal Marie tot me nemen’, had de naaister bij 't sterfbed harer zuster gezegd:’ 'k zal haar liefhebben als ware zij... mijn kind. 'k Zal goed voor de kleine meid zorgen; leg maar gerust uw hoofd neer, zuster! Al heb ik 't niet breed - ik zal toch met haar mijn brood deelen. Zij zal mijne dagen vervroolijken en mij aan u en aan...... 't verleden herinneren.’
En zij had de kleine Marie zoo lief, en zij was er zoo hartelijk, zoo goed, zoo geheel en al eene moeder voor, dat de kleine meid, Tante veel aardiger vond dan Moe, zooals ze zeide.
‘Moe was ook altijd zoo knorrig en verbood haar vroolijk te zijn en leven te maken; maar bij Tante mocht ze dat alles wel doen; Tante was toch zoo goed en verbood niets aan de kleine Marie; waarom was Tante hare Moe maar niet?’
Waarom? Tante Snipper glimlachte flauw, antwoordde niet, maar boog het hoofd wat dieper over haar naaiwerk, als om..... Want Marie bracht haar 't verleden voor den geest, en als de droomen uit dat verleden eens vervuld geworden waren, dan..... Wie weet!.......
Monieur Gambadeur opent zijne dansles. De tonen van eene ontstemde viool dringen in 't oor van Juffer Snipper, tevens zetten zich eenige voeten in schoffelende beweging boven haar hoofd, en begint het stof en zand door de zoldering te regenen; want de dansmeester houdt er geen vloerkleed op na.
| |
| |
‘Hopsa! hop!’ en de paren zwaaien en draaien, lachen en gieren; de ontstemde viool huilt melancholiek boven alles uit, en de dansmeester geeft met den voet de maten aan.
De kleine Marie was niet sterk: zij had de kwaal harer ouders onder de leden, zeide men. De tering kon men nu reeds in haar gezichtje lezen - hare trekken waren zoo pijnlijk, en zij zag er zoo bleek altijd.
‘De rust zou 't kind zoo goed doen’, spreekt Juffer Snipper, die elke minuut van haar naaiwerk op ziet om een angstvöllen blik op hare lieveling te slaan. ‘Nu vangt ook de dansmeester aan. Als ik eens verzocht - 't leven van Marie hangt er misschien van af - ze is zoo teer, hoe onrustig beweegt zij zich, arm kind!’
Beneden haar is de dronken stuurman nog immer aan 't razen en tieren; de buren verzamelen zich op de trappen en in 't portaal, en babbelen en lachen dat het 'n aard heeft. En boven haar de dansles - 't was waarlijk een rumoer in huis om zot van te worden.
De Fransche dansmeester was eene goede ziel. - Hij overlaadde zijne buurvrouw de naaister steeds met allerhande attenties, en was altijd zoo aardig en voorkomend jegens haar, dat de buren elkander menigmaal hadden toegefluisterd: ‘die Fransche sprongenmaker heeft 'n goed oogje op de naaister!’
't Was niet waar; zij was al bij de veertig, en dacht zelfs aan zoo iets niet. Die voorkomendheid vond hare oorzaak in de kleine diensten, welke Juffer Snipper bij menige gelegenheid haren Franschen buurman bewees. Hoe licht toch gebeurde 't, dat er een knoop ontbrak aan zijn overhemd of een bandje aan zijne onderbroek, en wetende, hoe sukkelachtig de mannen zijn, wanneer zij eene zorgvolle vrouwenhand missen, trachtte zij in die leemte
| |
| |
te voorzien. 't Was louter uit vriendschap, anders niet, en daarvan was Monsieur Gambadeur ook wel ten volle overtuigd - anders zou hij haar stellig niet meer dan eens aangeboden hebben, uit erkentelijkheid, gratis dansen te leeren, voor welk aanbod zij echter steeds beleefd had bedankt.....................................
De viool zweeg; de dansmeester sprong dadelijk van zijne verhevenheid - hij stond op een matten stoel - en de dansparen hielden stokstijf stil in 't midden van eenen wals, toen Juffer Snipper 't hoofd door de deur stak, die toegang verleende tot den tempel van Terpsychore of prozaïscher gezegd, tot 't dans- tevens huishoudvertrek van Monsieur Gambadeur. Juffer Snipper droeg haar verzoek voor.
‘Watte? liefe Marie ziek - en repos, liefe buurfrouw! C'est vrai, le repos d'une malade charmante est toujours sacré. En om u te behaken, liefe buurfrouw, zal ikke continueer avec une instruction de danse en théorie. Alleen, om u te behaken, liefe buurfrouw!’
En onder tallooze buigingen leidde de Fransche dansmeester zijne lieve buurvrouw de deur uit.
Juffer Snipper hervatte haar naaiwerk en Marie sluimerde nog. Hare wangen waren licht rood gekleurd - haar adem was benauwd. Arm kind! zoo jong nog en reeds zooveel lijden!-
Daar drongen haar weer de klagende tonen van de viool haars bovenbuurmans in de ooren; maar zij werden ditmaal niet gevolgd door voetengeschoffel: de dansles werd nu en théorie gegeven.
De kleine ontwaakte.
‘Hoor eens, Tante! wat mooie muziek! Zoo heb ik 't in mijnen droom ook gehoord. Och, Tante! ik heb toch
| |
| |
zoo schoon gedroomd. 'k Was in een grooten tuin vol bloemen en vlinders en zoete kindertjes, die daar speelden en de bloemen plukten, en engeltjes met blonde kroezelharen fladderden door de lucht en zongen. Hoor, Tante! hoor maar!’
Monsieur Gambadeur ging juist met een paar streken over tot de ‘Il bacio’.
‘Rève, viens encore!’
O ja! droom, kom weder.
De kleine Marie neuriede mee, sloot langzaam weer de oogen en hoopte nog eens dien schoonen droom te droomen.
Ook Tante Snipper waren ze bekend, die tonen. Hoe menigmaal had zij ze zelve gezongen, terwijl haar Eduard haar op de piano begeleidde; Maar dat was al lang geleden! Zij was toen nog gelukkig en zorgeloos; zij beminde en werd weer bemind; de familie was nog niet zoo wreed gescheiden geworden; men woonde nog in 't dorp, te midden der schoone natuur; haar vader was nog onderwijzer, in aanzien bij iedereen en geacht, en zij.....de gelukkige bruid van Eduard!
Helaas! de goede jongen was naar Indië vertrokken, in de hoop eene betere positie te zullen vinden en spoediger zijne bruid als vrouw aan 't harte te kunnen drukken!
Ijdele hoop! Het warme klimaat had een slachtoffer meer geëischt. Eduard was in Indië voor altijd gebleven en.......
‘Rève! viens encore!....’
speelde nog altijd de viool.
Ja! kom weder, zoete, zoete droom van 't verleden! Maar dat het ontwaken niet zoo wreed, niet zoo hartverscheurend zij!
En zij weende. -
| |
| |
De kleine Marie was weer ingesluimerd en droomde misschien van den ‘schoonen bloementuin vol vlinders en kindertjes.....’
Langzaam biggelden de tranen langs de verbleekte wangen van Juffer Snipper. Immers, voor haar geene droomen des geluks, voor haar geen zonneschijn meer in dit leven.
...................
...................
Haast u, Juffer Snipper! om uw naaiwerk af te maken - ge zijt nog niet over de helft. 't Is al bij tienen en morgen vroeg moet het bij Mevrouw die of die bezorgd zijn.
Voor u geene droomen, arme naaister! dan die van smaad en van bittere smart; voor u slechts de koude werkelijkheid. Let er wel op, dat gij de steken niet te groot neemt: Mevrouw zou u vragen kunnen, of gij 't opzettelijk had gedaan, om te spoediger gereed te zijn, en zij onthield u misschien nog een deel van 't geringe loon, dat u voor uwen arbeid, voor uwe nachtwake werd toebedacht.
Arme naaister!
E. Van der Ven.
|
|