Nederlandsch Museum. Jaargang 1
(1874)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
Eenige nieuwe lexicographische werken.Dr A. De Jager. - A.C. Oudemans, Sr. - J.H. Van Dale. - Dr J.H. Halbertsma. - Mr De Haan Hettema. - Dr M. Lexer. - Dr L. Diefenbach en Ern. Wülcker. - Dr Aug. Scheler. - The Slang Dictionary. Groot is het getal der taalkundigen, die in den laatsten tijd hunne krachten aan de lexicographie hebben gewijd. Werken van grooten omvang, zooals de woordenboeken van Dr E. Littré, P. Larousse, Dr Aug. Scheler voor het Fransch, van Dr F.L.K. Weiland, Dr Matthias Lexer, Dr Ph. Dietz, Dr L. Diefenbach en Ern. Wülcker voor het Hoogduitsch, van Dr J.H. Halbėrtsma en Mr M. De Haan Hettema voor het Friesch, van Dr A. De Jager, L. De Bo, J.H. Van Dale en A.C. Oudemans voor het Nederlandsch, om niet te gewagen van den sedert lang aangevangen en met taai geduld voortgezetten reuzenarbeid van de gebroeders Jacob en Wilhelm Grimm en hunne medewerkers, en van dien van Prof. M. De Vries, Dr L.A. Te Winkel, Dr E. Verwijs, en Dr P.J. Cosijn, - zagen geheel of gedeeltelijk het licht. Wij zullen ons niet niet elk van die | |
[pagina 74]
| |
werken in het bijzonder bezighouden, maar slechts de aandacht der lezers van het Nedeelandsch Museum op eenige der nieuwste uitgaven op lexicographisch gebied inroepen. Sedert Dr A. De Jagers Proeve over de werkwoorden van herhaling en during in de Nederduitsche taal van de pers kwamGa naar voetnoot1, zijn er meer dan veertig jaren verloopen, en gedurende dien langen tijd heeft de volijverige taalkundige de bouwstoffen verzameld voor een uitgebreid Woordenboek der frequentatieven in het NederlandschGa naar voetnoot2, waarvan ons in deze laatste maanden de eerste vellen in druk werden aangeboden. Al wie zich op de studie onzer moedertaal toelegt, zag het woordenboek, waaraan men wist, dat Dr A. De Jager onverpoosd arbeidde, met groot verlangen te gemoet: thans dat wij met de eerste afleveringen hebben kunnen kennis maken, is het ons een waar genoegen te Verklaren, dat wij in onze hooge verwachting niet werden teleurgesteld. Het Woordenboek der frequentatieven van Dr De Jager geeft ons ‘de toelichting van alle werkwoorden van herhaling of during, anders bekend onder den naam van frequentatieven (ook wel fortatieven, diminutieven en iteratieven genoemd), die onze taal bevat, en waartoe ook gerekend worden de werkwoorden met de uitgangen enen en igen, door sommigen niet onder de frequentatieven opgenomen.’ Dr De Jager heeft de behandelde werkwoorden geput uit de bestaande Nederlandsche, dat is Hollandsche en Vlaamsche, woordenboeken, uit de glossariën onzer gewestspraken en uit de Nederlandsche schriften van vroegeren tijd. Zijn Woordenboek der frequentatieven is | |
[pagina 75]
| |
niet alleenlijk onontbeerlijk voor de kennis van het Middel- en Nieuwnederlandsch, maar toont ons daarenboven den onuitputtelijken en niet genoeg gewaardeerden rijkdom onzer schoone taal in vergelijking met het Hoogduitsch, het Engelsch en andere naburige spraken. Te recht wendde zich de Zuidnederlandsche Maatschappij van Taalkunde tot onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, om hem op de groote verdiensten van den uitstekenden arbeid van Dr De Jager te wijzen, en drukte zij aan dien hoogen ambtenaar den wensch uit, dat het Belgische Staatsbestuur de uitgave van het Woordenboek der frequentatieven met eene milde inschrijving mocht bevorderen, om aldus onze openbare bibliotheken, waaraan het Staatsbestuur gewoon is boeken te schenken, met een exemplaar van dit schoone werk te kunnen verrijken. Van de Bijdrage tot éen Middel- en Oudnederlandsch WoordenboekGa naar voetnoot1 door den heer A.C. Oudemans Sr geleverd, zag onlangs het vierde deel, dat de met L en N beginnende woorden bevat, het licht. In deze Bijdrage, welke al de in het Etymologicum teutonicae linguae door Kilianus opgenomen woorden inhoudt, zijn daarenboven al de verouderde uitdrukkingen bijeengezameld, die men in de vele verklarende woordenlijsten vindt, welke bij de meeste uitgaven der Middelnederlandsche schrijvers, in de laatste veertig jaren van de pers gekomen, zijn gevoegd. Niet iedereen bezit al de werken onzer Middelnederlandsche schrijvers, en in allen gevalle wordt door de Bijdrage van den heer Oudemans aan den beoefenaar onzer oude letterkunde de tijdroovende moeite gespaard het een of ander min gekende woord in al die verklarende woordenlijsten | |
[pagina 76]
| |
op te zoeken, waarin het zelfs niet altijd wordt aangetroffen. Daar men de hoop moet opgeven het voortreffelijke Middelnederlandsch Woordenboek van Dr M. De Vries, waarvan slechts twee afleveringen zijn verschenen, te zien voortzetten, is de Bijdrage van den heer A.C. Oudemans Sr, ofschoon niet altijd met al de critische nauwgezetheid bewerkt, voor de studie der Ouddietsche letteren onmisbaar. Ten andere, bij ieder woord is de bron aangeduid, en wie eenigen twijfel over de door den heer Oudemans geleverde verklaring mocht blijven voeden, wordt aldus in staat gesteld den schrijver, bij wien de uitdrukking wordt gevonden, na te zien, en de beteekenis van het ongewone woord zelf nader te bepalen. Zal er nog eenige tijd verloopen, eer wij de laatste aflevering der Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch Woordenboek zullen bezitten, het Nieuw Woordenboek der Nederlandsche taalGa naar voetnoot1 Van den al te vroeg aan de wetenschap ontrukten hoofdonderwijzer en archivaris van Sluis, den kundigen J.H. Van Dale, ligt reeds volledig voor ons. Het beslaat meer dan veertienhonderd dicht ineengedrukte bladzijden in twee kolommen, en bevat de meest gebruikelijke woorden, spraakwendingen en spreekwoorden, de bastaardwoorden, die of reeds het burgerrecht hebben verkregen of vrij algemeen worden gebezigd, en de meeste kunstwoorden. Wat het Nieuw Nederlandsch Woordenboek van J.H. Van Dale vooral aanbevelenswaardig maakt, is dat de Zuidnederlandsche dialecten, waaraan Weiland, Bomhoff noch anderen zich gelegen hebben gelaten, hier zeer goed zijn vertegenwoordigd. Van Dale, die op de grenzen van Noord | |
[pagina 77]
| |
en Zuid woonde, was juist de man, om zonder vooroordeel uit beide groote afdeelingen onzer taal op te teekenen wat hij dacht in een algemeen Nederlandsch Woordenboek eene plaats te verdienen. Vóór eenige maanden verscheen het Lexicon frisicumGa naar voetnoot1 van wijlen Dr J.H. Halbertsma. Zijn zoon, de heer F.J. Halbertsma dacht het, helaas! onvoltooid gebleven werk van den uitmuntenden taalkundige, dat slechts de woorden van A tot FEER bevat, aan de geleerde wereld niet te mogen onthouden. Men zal er hem te meer dankbaar om zijn, daar het Lexicon frisicum geen gewoon woordenboek is, waar men alleenlijk de beteekenis der woorden in aantreft: het levert ons behalve die beteekenis eenen schat van oudheid- en taalkundige bijzonderheden, die men tevergeefs elders zou zoeken. Weinig tijds na de verschijning van het Lexicon frisicum van Dr Halbertsma, werd de inschrijving op een werk van denzelfden aard, het Idioticon frisicum, Friesch-Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek uit oude handschriften bijeenverzameldGa naar voetnoot2 door Jhr. Mr Montanus De Haan Hettema geopend. Moest men zich vroeger voor de kennis der woorden van het Friesch - dat thans slechts door de bewoners van de provincie Friesland, van Sagelterland, Helgoland, Noord-Friesland en de daarvoor liggende eilanden Sylt en Föhr en het eiland Wangeroog wordt gesproken, doch zich vóór eeuwen veel verder uitstrekte - behelpen met het Altfriesisches Wörterbuch van WiardaGa naar voetnoot3 en het Altfriesisches Wörterbuch van Dr Karl von Richt- | |
[pagina 78]
| |
hofenGa naar voetnoot1, zoo is het onlangs verschenen Woordenboek van Mr De Haan Hettema veel vollediger en nauwkeuriger. Met het Nieuwfriesch houdt zich Mr De Haan Hettema niet bezig: zijn Woordenboek behandelt alleen de taal, zooals zij van de vroegste tijden tot in het begin der zestiende eeuw werd gesproken en geschreven. Terwijl Dr Halbertsma de woorden meer van een taal- en oudheidkundig standpunt beschouwt, heeft Mr De Haan Hettema gemeend zich van de vergelijking der woorden met die van aanverwante talen te mogen onthouden. De kennis van het Oudfriesch is voor den Nederlandschen taalkundige van het hoogste belang: het Friesch is met het Angelsaksisch, Oudsaksisch, Deensch, Zweedsch en vooral met het Ouddietsch in aanraking geweest, en het lijdt geenen twijfel, gelijk het Mr De Haan Hettema te recht doet opmerken, dat het uit die talen woorden heeft overgenomen, evenals het er wederkeerig aan die talen heeft gegeven, gelijk dit nog dagelijks bij alle levende talen geschiedt. Vindt men dus in deze of gene der genoemde talen een woord, waarvan men den oorsprong niet juist weet aan te wijzen, dan zal men het Friesch zeer dikwijls met vrucht kunnen raadplegen. Dit hebben Denen, Engelschen en Duitschers sedert lang begrepen: ook hebben zij zich met voorliefde op het Qudfriesch toegelegd: de Nederlanders van Noorden Zuid hebben nog meer belang dan die volkeren bij de studie van deze aloude en schoone taal. Voor den geschiedschrijver en den rechtsgeleerden openen de oud Friesche wetten eene rijke bron voor de kennis van de zeden en gewoonten onzer voorouderen. Lexicographische werken, die in hooge waarde voor de | |
[pagina 79]
| |
reeds opgenoemde niet moeten onderdoen, zijn het Mittelhochdeutsches HandwörterbuchGa naar voetnoot1 van Dr Matthias Lexer en het Hoch-und Nieder-deutsches Wörterbuch der mittleren und neueren ZeitGa naar voetnoot2 van Lorenz Diefenbach en Ernst Wülcker. Iedereen kent het Mittelhochdeutsches Wörtenbuch van G.F. Benecke en Wilhelm Müller; doch hoe uitmuntend dit werk ook zij is het dikwijls lastig er den weg in te vinden. Dr Lexer heeft in zijn Handwörterbuch niet alleenlijk de woorden in eene betere, gemakkelijkere orde geschikt, maar tevens den reeds zoo grooten voorraad van woorden nog aanzienlijk vermeerderd, zoodat het Handwörterbuch als een onontbeerlijk supplement van dat van Benecke en Müller moet worden beschouwd. Voor het taalkundig gedeelte zijn verder de resultaten der hedendaagsche wetenschap niet uit het oog verloren. Hebben zich de gebroeders Grimm en hunne medewerkers en opvolgers, evenals Benecke, Dr Müller en Dr Lexer, zich bepaald tot het Hoogduitsch, zulks is niet het geval met Dr L. Diefenbach en Ernst Wülcker: het Nederduitsch en zelfs het Nederlandsch worden niet vergeten, zoodat hun Hoch-und Nieder-deutsches Wörterbuch eene ‘erganzung der vorhandenen Wörterbücher insbesondere des der Brüder Grimm’ mag worden genoemd. Van Dr Lexers Handwörterbuch ontvingen wij reeds de tiende aflevering, die tot slaht-brâte gaat. Van het Hoch-und Nieder-deutsches Wörterbuch van Dr Diefenbach en Ernst Wülcker verschenen er twee afleveringen, de twee eerste, die de A en B bevatten, in 1874. Dr Aug. Scheler, de geleerde schrijver van het uitmuntende Dictionnaire d'étymologie française, legde dezer da- | |
[pagina 80]
| |
gen de laatste hand aan een GlossaireGa naar voetnoot1 op de Chroniques van Froissart, welke op last der koninklijke Academie van België werden uitgegeven. Het Glossaire maakt het negentiende deel uit der werken van den beroemden kroniekschrijver van Valencijn. Dr Scheler heeft gemeend zich bij voorkeur te moeten bezig houden met de uitdrukkingen en vormen, welke den hedendaagschen lezer, die met de idiotismen en den woordenschat van het Fransch der veertiende eeuw niet vertrouwd is, zoo niet in verlegenheid zouden kunnen laten ten minste hem door hun vreemd voorkomen treffen. Het Glossaire telt omtrent vijf duizend artikels, waarvan het kleinste getal uitdrukkingen behandelt, die in de literarische taal van onzen tijd niet meer worden gebruikt. Dr Scheler heeft vooral zijne aandacht gewijd aan de verouderde beteekenis van thans nog in zwang zijnde woorden. Reeds heeft E. Littré in zijn groot woordenboek der Fransche taal hiervan de belangrijkheid aangetoond; doch uit Dr Schelers Glossaire blijkt het, dat er na E. Littré nog zeer veel te oogsten valt. Te recht zegt Dr Scheler dat ‘les méprises commises à l'égard des acceptions anciennes et éteintes exposent le plus les écrivains des âges passés à être mal compris et mal appréciés.’ Dit is niet alleenlijk waar voor de Fransche letterkunde, maar is ook ten volle toepasselijk op de onze, ja op alle letterkunden. Dr J.H. Halbertsma schreef in zijne Inleiding op de Aanteekeningen op het vierde deel van den Spiegel historiaelGa naar voetnoot2 van onzen Jacob van Maerlant: ‘wanneer wij hetzelfde woord zien, dan hechten wij er ongevoelig dezelfde beteekenis aan, welke het tegenwoordig onder ons heeft, en dit is eene rijke bron van dwaling.’ | |
[pagina 81]
| |
Het Glossaire van Dr Scheler levert eene voortreffelijke bijdrage tot een wetenschappelijk Oud- en Middelfransch Woordenboek, dat onze Zuiderburen nog altijd niet bezitten, en waaraan nochtans de grootste behoefte is, daar de bestaande Glossaires niet alleenlijk zeer onvolledig zijn, maar daarenboven den min geoefenden lezer van oude Fransche schrijvers menigmaal op een dwaalspoor leiden. Zal misschien een Duitsch geleerde, tot beschaming der Fransche taalkundigen, zich ook met dien arbeid moeten gelasten? Wij hebben met het levendigste genoegen het werk van Dr Scheler doorloopen en brengen uit ganscher harten hulde aan zijne buitengewone schranderheid en voortreffelijke methode, die hem in staat hebben gesteld vele slecht gelezene of verdorvene plaatsen in de uitgaven van Froissarts werken te herstellen, en de etymologie van menig Fransch woord, waarvan de oorsprong nog in het duister lag, op te helderen. Voor de beoefenaars der Middelnederlandsche letterkunde is het Glossaire van Dr Scheler van zeer groote waarde. Men weet, hoeveel het Dietsch en het Fransch in vroegere tijden aan elkander hebben ontleend: dit getuigen onze menigvuldige middeleeuwsche bastaardwoorden, en een oneindig getal Fransche woorden, zooals de door Froissart gebruikte: bancloque, banklok; bar, baar; bauch, balk; baut, boud; bèvre, bever; bruech, broek; crennequin, kraneken; crokier, kroken, kreuken; daghe, dagge; dicque, dijk; escart, eschart, schaarde; escars, schaarsch; esgrommir, grommen; eslipper, slippen; espie, spie; esprohon, spreeuw; estamper, stampen; estaque, staak; estechier, estequier, steken; estoc, stok; estoffe, stof; estourmie, storm; estrit, strijd; estriver, streven; enz. Vele uitdrukkingen worden ons, Nederlanders zoowel als Franschen, slechts | |
[pagina 82]
| |
volkomen duidelijk bij het licht, dat er uit onze of hunne middeleeuwsche taal over die uitdrukkingen opgaat. Dit beseffen de Franschen en ook wij Zuid- en Noord-Nederlanders niet genoeg. Wij zullen dit vluchtig overzicht van eenige nieuwe lexicographische werken sluiten met een enkel woord over een woordenboek, waarvan dezer dagen te Londen bij Chatto en Windus nogmaals eene overziene, verbeterde en vermeerderde druk is verschenen: the Slang Dictionary, etymological, historical and anecdotal. Wat is the Slang dictionary? Wat is Slang? Slang is een woord, dat aan de taal van den zwervenden stam der Heidens, Bohémiens, Zingari, Zigeuner, Gitanos of Gypsies (in Oost-Vlaanderen Tjiepten) schijnt ontleend te wezen. Wat men eigenlijk door Slang verstaan moet, leeren wij uit het Dictionary zelf: op blz. 34 lezen wij Slang is the language of street humour, of fast, high, and low life, en op blz. 294, heet Slang low, vulgar, unwritten, or unauthorized language.’ Het woord Slang komt het eerst voor in Jonathan Wilds Advice to his successorGa naar voetnoot1: ‘Let proper nurses be assigned, to take care of these babes of grace (young thieves).... The master who teaches them should be a man well versed in the Cant language, commonly called the Slang patter, in which they should by all means excell.’ Men verwarre Slang met Cant niet, van welk laatste woord de bepaling luidt: ‘vulgar language of secrecy.’ Cant en Slang bestaan in alle landen: zij zijn ‘universal and world-wide,’ en krachtiger, schilderachtiger dan de gewone taal: ‘by their means is often said in a sentence what would otherwise take an hour to express.’ De zoo eigenaardige gesprekken van de gebroeders Theodoor en | |
[pagina 83]
| |
Jan Van Rijswijck vloeiden over van Slang. Slang maakt de verklaring onzer oude Nederlandsche kluchtspelen zoo moeielijk. Men vindt Cant in Duitschland onder den naam van Rothwälsch, in Frankrijk onder den naam van Argot, in Italië onder dien van Fourbesque; het Cant van Rome en Napels heet Gergo, het Cant van Portugal Calao, dat van Spanje Germania. Bij de Finnen spreken de Lappen Cant. De Hottentotten kennen Cant onder den naam van Cuze-Cat, en wij Vlamingen onder dien van Bargoensch. De Limburgsche marskramers, ketellappers en veelubbers spreken insgelijks Cant. Het Slang Dictionarij bepaalt zich niet tot het eigenlijke Slang: eerst wordt ons de geschiedenis van Cant, de geheime taal der Engelsche vagabonden gegeven, en ons het verschil nauwkeurig aan geduid, dat er tusschen Cant en Slang, die wel eens met elkander worden verward, bestaat; daarna worden ons de hieroglyphen, door de bedelaars en landloopers in Engeland op hunne bedeltochten gebruikt, bekend gemaakt. Dan volgen de geschiedenis van Slang or the vulgar language of fast life, verder zeer belangrijke berichten over het Back Slang, het Rhyming Slang en het Centre Slang, en lijsten van de woorden, welke tot de bijzondere soorten van Slang behooren. Het Slang Dictionary eindigt met de bibliographie van Slang. Wie Engeland bezoekt, en de taal van het volk, zooals die gesproken wordt, wil verstaan, zal dikwijls tevergeefs een gewoon, ja het volledigste woordenboek raadplegen: hij zal zijne toevlucht tot het Slang Dictionary moeten nemen, en dan nog mag hij niet te lang wachten, om zich telkens de nieuwste uitgave van het onmisbare woordenboek aan te schaffen; want Slang like everything else, changes much in the course of time. De vergelijkende | |
[pagina 84]
| |
taalkunde zal den geleerde hier niet te pas komen: zijne kennis van het Sanskrit en van al de wijzigingen, welke de Indo-germaansche talen in den loop der tijden hebben ondergaan, werpt niet het minste licht op de beteekenis der woorden van Slang; want ‘Slang derivations are generally indirect, turning upon metaphor and fancifull allusions, and other than direct etymological connexion’, en het is maar al te waar ‘Such allusions and fancies are essentially temporary or local; they rapidly pass out of the public mind; the word remains, while the key to its origin is lostGa naar voetnoot1. Het Slang Dictionary is versierd met de noodige houtsneeplaten en met het facsimile van een kaartje, waarop een bedeldistrict door eenen bedelaar werd afgebeeld, en dat door hem ten dienste van andere bedelaars, zijne broeders in het gilde, met hieroglyphieke teekens werd voorzien.
J.F.J. Heremans. |
|