Nederlandsch Museum. Jaargang 1
(1874)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[Deel II]Het kiesbedrog en het middel om het uit te roeien.Het goede of het verkeerde bestuur der openbare zaken hangt geheel en al af, van de goede of de verkeerde keuze dergenen, die met die moeielijke en gewichtige taak gelast zullen worden. Voor elke regeering is het een punt van het hoogste belang, dat the right man on the right place worde gesteld, - dat de vertegenwoordiging van het volk eene onvervalschte zij. En nochtans - het is bedroevend het te moeten bekennen - eene kiezing zonder bedrog is een verschijnsel, waarvan men wellicht in geen tijdvak en bij geen volk een enkel voorbeeld zou kunnen aantreffen. Voor den grooten hoop der kiezers blijft die toestand een geheim; maar zij allen, die door werkdadige bemoeiingen in den kiesstrijd, in staat gesteld zijn om eenen oogopslag te werpen in de politieke keuken, zullen moeten getuigen, dat doorgaans het kiesbedrog op eene bedroevend groote schaal wordt bedreven. Dank aan de ondervinding in eene langdurige praktijk opgedaan, is dit kiesbedrog eene kunst geworden, wier schrandere combinatiën en ontelbare redmiddelen de volmaaktheid nabij komen. En hoe warmer strijd, hoe levendiger politieke geest, hoe meerder bedrog. | |
[pagina 2]
| |
Dit laatste is immers maar een der werkmiddelen van de weinig kiesche en meestal blinde partijdrift, welke te heftiger is, naarmate er meer politieke levendigheid bij het volk bestaat. Nergens, bij voorbeeld, woedt de partijdrift meer en sticht hij meer kwaad dan in de Vereenigde Staten van Amerika, het land waar stellig de meeste bedrijvigheid en geestdrift in staatkundige zaken worden ontmoet. Partijdrift is eigenlijk onbeschaafde, ongeregelde beijvering, blinde dweepzucht, die doorgaans niets dan haar doelwit beschouwt en tot bereiking daarvan alle middelen dienstig acht. Geven wij daaromtrent een oogenblik het woord aan eenen onzer landgenooten, die, in vroegere dagen, zich meest met den politieken strijd bemoeide. ‘Niet alleen,’ zegt hijGa naar voetnoot1, ‘is de partijgeest altijd belachelijk, soms ook is hij hatelijk; niet alleen verblinden de politieke driften de rede en vervalschen zij het gezond oordeel, ook bederven zij het hart en hebben eenen verderfelijken invloed op het gemoed; gij waart zachtmoedig, goed, welwillend: zij maken u oploopend, kwaadaardig en haatdragend. De partijman zal zich voor hetgeen hij het welzijn zijner zaak acht, daden veroorloven, waaraan hij zelfs niet zou durven denken, indien het slechts zijn persoonlijk belang gold.’ Ziedaar eene betreurlijke, maar stellige waarheid. Eerlijke lieden, die tot hunne eigen baat nooit eenige berispelijke daad zouden willen begaan, - die voor de enkele gedachte van een bedrog zouden terugdeinzen, - zullen, zoodra het een partijbelang betreft, niet aarzelen oneerlijke middelen te gebruiken. | |
[pagina 3]
| |
Gewone eerlijkheid in zaken van persoonlijk belang verantwoordt dus in geenen deele voor eerlijkheid in staatkundige zaken: kiesbedrog is een euvel, dat treffelijke lieden zullen begaan, om zoo te zeggen zonder nadenken, zonder wellicht zelfs den aard hunner daad te begrijpen. Dit bijzonder karakter van het kiesbedrog laat genoegzaam voorzien, dat gewone beteugelingsmiddelen niet alleen ondoeltreffend zullen zijn, maar bijna ook onrechtvaardig zouden mogen heeten. Strafwetten op dit stuk zijn daarbij nog om eene andere reden meestal onmachtig, daar het kiesbedrog uit zijnen aard altijd in het duister geschiedt en wordt beraamd tusschen lieden, die, beiden even strafbaar, er een gelijk belang bij hebben het geheim over hunne daad te bewaren. Ook gebeurt het uiterst zelden, dat strafwetten van dit slag, ofschoon zij nochtans in alle beschaafde landen bestaan, kunnen toegepast worden, en in alle geval is het stellig, dat waar één feit wordt gestraft, er vijfhonderd andere onverlet worden gelaten. Indien nu bedoelde wetten tevens ondoelmatig en in zekeren zin zelfs onrechtvaardig zijn, indien zij dus al de kenteekenen van slechte wetten vereenigen, waarom zou men ze langer behouden, waarom zou men niet pogen ze te vervangen of allerminst ze aan te vullen door meer doeltreffende en meer rechtvaardige maatregelen? Op deze vraag zullen geene twee antwoorden mogelijk zijn, indien het maar bewezen is, dat zulke maatregelen kunnen worden gevonden. Is er eene oplossing voor deze moeilijkheid? Ongetwijfeld: reeds menigmaal is zij overigens aangewezen geworden. Ook, indien wij er nogmaals op terugkomen, is het niet om nieuwe gedachten over de zaak vooruit te | |
[pagina 4]
| |
zetten, maar enkel om nog eens aan te dringen op de noodzakelijkheid die bestaat, om de reeds vooruitgezette te verwezenlijken. Door eene hervorming in de wijze van stemming, het bedrog in zekere mate nutteloos, overtollig maken - ziedaar het gansche geheim. Die uitslag nu ware op de stelligste wijze te bekomen, door toepassing van een kiesstelsel, dat de vertegenwoordiging der minderheden zou verzekeren. Wat is er heden oorzaak, dat de kunst van het kiesbedrog zoo weelderig bloeit? 't Is het noodlottig stelsel, dat aan de meerderheid alle recht en aan de minderheid hoegenaamd geen recht in de vertegenwoordiging toekent. Twee partijen, van bijna gelijke macht, staan tegenover elkander. De zegepraal in den kiesstrijd zal blijven aan die van beide, welke het grootste getal der kiezers, behoorende tot het zoogenaamde vlottende element, voor zich zal winnen. Welnu, om andersdenkenden of nietdenkenden te overtuigen, is overreding veelal eene vergeefsche poging. Wie eene gevestigde zienswijze bezit, heeft geene ooren voor redeneeringen zijner tegenstanders; wie geene meening heeft, zal vatbaar zijn 'tzij voor alle redeneeringen, van welke zijde die komen, 'tzij voor hoegenaamd geene. Ook overdrijft men veelal den invloed, welken de partijpers, in kiezingen oefenen kan. ‘De partijpers,’ heeft men met recht gezegdGa naar voetnoot1 ‘werkt op tweeërlei lezers: op partijleden en op onnoozele zielen, die nog volstrekt niet weten, wat de partij is en hoe zij het aanlegt. Daarentegen stuiten hare woorden meestal af op die groep van | |
[pagina 5]
| |
lezers, op wie zij eigenlijk den diepsten indruk moest maken, namelijk de tegenpartij. Een partijblad, dat de tegenpartij, die weet wat zij wil, overtuigt, verdient in eene gouden lijst gezet te worden, al zou het ook overigens slechts schulden opleveren. De journalist van ondervinding echter droomt zelfs niet van zoo iets; hij is er reeds fier op, en met recht, als hij de tegenpartij dwingt, zijn partijorgaan met aandacht te lezen en er zich over te ergeren. Het is veel gemakkelijker voor een enkel individu afzonderlijke individu's te bekeeren, dan voor eene gedisciplineerde partij en haar orgaan tegenstanders, van overtuiging en die zei ven oordeelen, tot zich over te halen.’ Persoonlijke bekeeringen zijn dan ook de eenige, die door de eigenlijke kieswerkers in de wezenlijkheid worden beproefd. Wij zouden er niets tegen hebben, indien zulke bekeeringen nooit door eene andere macht dan die der overreding wellen bekomen. Doch helaas! dit is het geval niet. Bedreigingen, beloften, omkoopingen, vervalsching van kiesbriefjes zijn de gewone en meest gebruikte middelen van propagande. - Zij zijn de zekerste, de eenige onfeilbare. Door aanwending van zulke middelen, door omkooping van een gering getal kiezers, kan eene partij er meermaals in gelukken, de schaal te haren voordeele te doen overhellen, en uitsluitend hare candidaten te doen zegepralen. Om een treffend voorbeeld te vinden, hoeven wij ons eigen kiesarrondissement niet te verlaten. Het is genoegzaam gekend - de cijfers van alle kiezingen zijn daar om het te bewijzen - dat te Gent de liberale en de clericale partij nagenoeg met gelijke krachten tegenover elkander staan. In de algemeene kiezingen kan eene verplaatsing van een twintig- of dertigtal stemmen soms voldoende zijn, om den uitslag te wijzigen. De partij, die voor hare | |
[pagina 6]
| |
lijst van candidaten 3001 stemmen kan vereenigen, zal die gansche lijst zien zegepralen, terwijl de tegenpartij geenen enkelen harer candidaten kan doen kiezen, ofschoon elk hunner 3000 stemmen bekwam! Hoe aanlokkend is die toestand voor degenen die oneerlijke middelen willen gebruiken! Het arrondissement Gent kiest zeven volksvertegenwoordigers, wier benoeming eene verplaatsing in de Kamer van veertien stemmen medebrengt. In de jongste kiezingen van 9 Juni was zulke verplaatsing voldoende om de parlementaire meerderheid te wijzigen. Welnu, de zegepraal van eene of andere partij kon van de stem van eenen enkelen kiezer afhangen! - In zulke omstandigheden moet er onvermijdelijk kiesbedrog en werkzaam kiesbedrog worden gepleegd. Er werd er vroeger bedreven, er zal er later nog altijd bedreven worden. Het moet zoo zijn, zoolang de toestand dezelfde zal blijven. Maar werd die toestand dermate gewijzigd, dat voortaan niet alleen de meerderheid, maar ook de minderheid recht had op eene aan hare, belangrijkheid geëvenredigde vertegenwoordiging, dan zou, in hetzelfde arrondissement Gent, de eene partij vier, en de andere drie vertegenwoordigers kunnen doen benoemen. Het kiesbedrog zou nooit zoo ver kunnen gedreven worden, dat eene partij vijf en de andere slechts twee vertegenwoordigers zou tellen; het zou, in stede van te beschikken over de benoeming van de gansche vertegenwoordiging, alleenlijk op die van eenen enkelen vertegenwoordiger nog invloed kunnen hebben. Die enkele plaats nu is niet belangrijk genoeg om aanleiding te moeten geven tot bedrog op groote schaal; het spreekt van zelf, dat iedere partij verzekerd zijnde van vertegenwoordigd te worden door candidaten van hare keus, geene van beide er meur zou toe aangezet worden om per fas et nefas naar eene overwin- | |
[pagina 7]
| |
ning te streven, die grootendeels niet meer betwist zou worden. Het stelsel van de vertegenwoordiging der minderheden is, onder verschillige oogpunten, als voordeelig erkend geworden. Om heden enkel stil te blijven bij het bepaald voordeel, waarover wij handelen, kunnen wij zeggen, dat het zoo weinig wordt betwist, dat bijna alle publicisten, die de vraag hebben besproken, er op hebben gewezen. In het Congres der Maatschappelijke Wetenschappen in 1864 in Amsterdam gehouden, werd in 't lang en in 't breed het vraagstuk van de vrijheid der kiezingen en de oprechtheid der stemmingen besproken. Verschillige maatregelen, om dit doel te bereiken, werden achtervolgens voorgesteld. Ziehier echter het besluit, waarbij de vergadering zich aansloot: ‘Alleenlijk met aan de stem van iederen burger het gewicht toe te kennen, dat haar toekomt, alleenlijk door de invoering van een kiesstelsel, dat aan iedere meening vergunt vertegenwoordigd te worden in verhouding harer macht, zullen de vrijheid en de oprechtheid der stemmingen eenen vasten waarborg genieten’. Het is voor iedere eerlijke denkwijze een recht zich te uiten; voor iedere partij, welke eene bijzondere denkwijze belijdt, is het een recht zich in de regeering vertegenwoordigd te zien door mandatarissen van hare keuze, die aldaar hare denkbeelden en hare strevingen zullen voorstaan. Dat recht wordt heden op brutale wijze miskend: is het dan te verwonderen, dat men door alle middelen, zelfs onwettige, het onrecht zoekt te keer te gaan? Alle rechtsmiskenning verwekt eenen tegenstand, alle zedelijk geweld baart eene omwenteling. ‘Wij betreuren de gewelddaden, die de omwentelingen begeleiden,’ schreef Macaulay, ‘maar hoe heviger die gewelddaden zijn, hoe | |
[pagina 8]
| |
meer wij de overtuiging hebben, dat eene omwenteling onvermijdelijk was. Hare onstuimigheid is altijd in verhouding met de onwetendheid en woestheid van de bevolking, gelijk die onwetendheid en die woestheid in verhouding staan met de verdrukking en de vernedering, waarin die bevolking heeft geleefd.’ De heden zoo ontwikkelde, zoo algemeene kwaal van het kiesbedrog is eigenlijk niet anders dan eene reactie tegen eenen onwettigen toestand. - Onder beheer onzer tegenwoordige kiesinstellingen is iedere kiezing, gelijk het een Italiaansch schrijver, Brunialti, op oorspronkelijke wijze zegt, een veldslag, waar eene partij moet overwinnen, terwijl de andere, die voorziet, dat ze den slag zou kunnen verliezen, met alle kracht poogt de zegepraal bij de haren te vattenGa naar voetnoot1. Dat in eenen strijd, die een wezenlijke oorlog wordt, ook krijgslisten en andere geweldige maatregelen worden gebruikt, wie kan er zich over verwonderen? Wie kan eischen, dat hij, die er door den nood toe gedwongen wordt, uiterste pogingen aan te wenden om de overwinning bij de haren te vatten, zulks op eene onberispelijk kiesche wijze aanvange? Eene enkele wijze bestaat er om in het bestaande kwaad te verhelpen. Men neme zijne oorzaak weg. Alle andere maatregelen, die men beproeven zal, zullen eeuwig onvoldoende en machteloos blijven. ‘Om in het kwaad te voorzien,’ zegt dezelfde BrunialtiGa naar voetnoot2, zal het niet noodig zijn zijne toevlucht te nemen noch tot de septa der oude Romeinsche comitiën, noch tot de | |
[pagina 9]
| |
verplichte stemming, gelijk Delattre en GlossGa naar voetnoot1 zouden wenschen, noch tot de stemmingen bij middel van met de post opgezondene briefjes, gelijk in de beraadslaging over den laatsten reform-bill werd voorgesteld. Het zal volstaan met aan iedere minderheid eene geëvenredigde vertegenwoordiging te vergunnen, met aan iedere denkwijze het gewicht te verzekeren, hetwelk de vereenigde stemmen harer voorstanders vragen, van op zekere wijze de vrijheid en de oprechtheid der kiezingen en de vreedzame uitoefening der politieke rechten te waarborgen: de wetten tegen het kiesbedrog, de bribery's acts, en alle andere redmiddelen, die men zou kunnen uitdenken, zullen alsdan bewijzen, welke groote subsidiaire waarde zij kunnen bezitten; maar tot heden hebben zij, alleen staande, nog niet anders bewezen dan hunne volslagene ondoelmatigheid.’ Deze conclusie maken wij ook volgaarne tot de onze.
J.-O. De Vigne.
Gent, Juli 1874. |
|