Nederlandsch Museum. Jaargang 1
(1874)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 115]
| |
Staatkundig overzicht.Toen wij nadachten, bij het aanvangen van dit artikel, over hetgeen een staatkundig overzicht moet zijn, waren wij geneigd ons opstel strijdkroniek te noemen. Inderdaad het leven van het menschdom, onder politiek oogpunt beschouwd, is eene aaneenschakeling van oorlogen tusschen verschillende volken, of van worstelingen tusschen de leden van een zelfde volk. De Engelsche spreuk: struggle for life - strijd voor het leven - die eerst op de dieren toegepast werd, schijnt ons ten volle gerechtvaardigd, wanneer men er ook eens aan denkt ze te beschouwen als zijnde eene wet, die de handelingen van de menschen regelt. Wij moeten niet veel jaren achteruit gaan om de treffende bewijzen van die waarheid te vinden. De reuzenstrijd tusschen Frankrijk en Duitschland, de laatste veldtocht der Russen, en heden de oorlog der Engelschen tegen de Ashantees, der Nederlanders tegen de Atjineezen zijn feiten, waarin wij volken van verschillende rassen tegenover elkander hebben zien staan. Wat is de politiek, onder de leden van hetzelfde volk, anders dan de gewettigde, de min of meer vreedzame strijd tusschen behouders en liberalen, tusschen bezitters en niet-bezitters, tusschen geloovigen en vrijzinnigen, tusschen centralisatie en federalisme, tusschen gezag en vrijheid? | |
[pagina 116]
| |
Noch om het belang van de zaak, waarover er moet beslist worden, noch om de hevigheid, waarmede men te werk gaat, noch somtijds om de middelen, die men gebruikt, moeten deze strijden onderdoen voor de schrikkelijke oorlogen, welke van tijd tot tijd, zoo niet voortdurend, menschenbloed doen vergieten en menschenlevehs als offers vergen.
***
De oorlogen zijn tot heden toe nog een onvermijdelijk kwaad; misschien zal men er wel eens toekomen dit kwaad te kunnen uitroeien, zooals het gebeurd is met andere kwalen, die men ook noodzakelijk waande, b.v. met de slavernij. In afwachting duiden wij als een verblijdend verschijnsel aan, dat men in de beschaafde landen meer en meer geneigd is om aan de blinde macht der slagvelden vaarwel te zeggen en aan vreedzame middelen de voorkeur te geven. Wij begroeten dus met geluk de pogingen, die aangewend worden om de geschillen tusschen volken aan eene scheidsrechterlijke beslechting te onderwerpen. De motie in dien zin, den 24 November 1873, door de Kamer van afgevaardigden van Italie aangenomen, vinden wij, van dit oogpunt beschouwd, zeer merkwaardig, niet, min dan de redevoering, waarmede Mancini, die deze motie voordroeg, zijn voorstel verdedigde.Ga naar voetnoot1 ‘De Kamer,’ zoo luidde de beslissing, ‘drukt den wensch uit, dat het bestuur van den Koning, in zijne buitenlandsche betrekkingen, het scheidsgerecht zou trachten te doen aannemen als een meer gebruikt middel om, volgens het recht, de internationale geschillen te regelen in zaken, die dit middel toelaten; dat het zou voorstellen | |
[pagina 117]
| |
wanneer de gelegenheid er toe zal voorkomen, in de tractaten een artikel op te nemen, houdende dat de moeielijkheden er uit spruitende aan scheidsrechters zullen worden onderworpen, en dat het zou volherden in het uitmuntend initiatief, hetwelk het sedert verscheidene jaren bij het sluiten van tractaten tusschen Italie en de andere mogendheden genomen heeft, om, in het belang der wederzijdsche volken, de noodzakelijkste regelen van het internationale recht, gelijkvormig en verplichtend te maken.’ ‘Dit beginsel aannemen,’ zegde Mancini, ‘is niet hetzelfde als de volstrekte afschaffing van den oorlog en het behouden van den eeuwigen vrede na te jagen. Zeker is het eerlijk en edelmoedig te wenschen, dat de kwaal van den oorlog geheel van de wereld verdwijne. Maar de wetgevers, de staatslieden, de politieke vergaderingen hebben den plicht slechts practische besluiten te nemen, waarvan de rede en de ervaring het nut bewijzen.’ ‘Wij meenen,’ voegde hij er bij, ‘dat noch de redeneeringen der rechtsgeleerden, noch de stemmingen van vergaderingen den oorlog geheel zullen doen verdwijnen’. De motie van Mancini werd met algemeene stemmen aangenomen. Het is overigens het eenige verschijnsel van dien aard niet, dat wij mogen aanstippen. Eene dergelijke motie werd door de Kamer der gemeenten in Engeland den 9 Juli 1873 laatstleden, op het voorstel van Richard aangenomen, ondanks de tegenkanting van Gladstone. In America heeft Summer ook een voorstel in dien zin aan den Senaat onderworpen.
***
Deze proeven, die gepaard gaan met de stichting in Gent van het Instituut voor internationaal recht, waar- | |
[pagina 118]
| |
van de geleerdste schrijvers op het gebied van het volkenrecht deel maken, schijnen ons tot een veel beteren uitslag geroepen dan de pogingen, die, eenigszins met hetzelfde doel, maar in eene geheele andere richting, worden gedaan door den Vredebond, die zijnen zetel in Zwitserland heeft. De grondgedachte van dezen bond, het middel dat de leden vooruitzetten, is de stichting van de Vereenigde Staten van Europa. Eene utopie in den zuiveren zin des woords, dat is eene loutere hersenschim, is het wel niet; want, de naam alleen zegt het genoeg, een dergelijk gefedereerd lichaam bestaat reeds in de Vereenigde Staten van Amerika. Maar de vraag of het mogelijk is een dergelijk lichaam in ons verouderd Europa met zijne groote en kleine landen, zijn verschil van godsdiensten, van rassen, enz., tot stand te brengen, zelfs of zulks wenschelijk is, daaraan twijfelen zeer vrijzinnige geesten, onder welke Proudhon de meest gekende is. Hij schreef in 1863, dat eene dergelijke federatie of slechts een strik zou zijn, waardoor de kleine staten aan de grooten zouden geïnfeodeerd worden, of wel geenen zin zou hebben. Politieken, die men niet van overdrevenheid mag beschuldigen, deelen niet volkomen deze zienswijze. Renan, onder anderen, zegde onlangs in de Revue des deux mondes: ‘Het beginsel der onafhankelijke nationaliteiten is niet van aard, zooals velen het vermeenen, om het menschdom van de kwaal des oorlogs te verlossen; integendeel, ik heb altijd gevreesd, dat het beginsel der nationaliteiten, in de plaats gesteld van het zacht en vaderlijk stelsel der legitimiteit, de worstelingen tusschen volken in uitputtingen van rassen zou doen ontaarden, en, uit het wetboek van het volkenrecht, die verzachtingen, die hoffelijkheden | |
[pagina 119]
| |
zou doen verdwijnen, door de kleine politieke en dynastieke oorlogen van eertijds aangenomen. Men zal het einde van den oorlog zien, wanneer men bij het beginsel der nationaliteiten het beginsel zal voegen, dat het verbetert, datgene der Europeesche federatie, boven alle de nationaliteiten verheven; laat ons er bij voegen, wanneer de democratieke vraagstukken, tegenover de zuiver politieke of diplomatieke gesteld, hun belang zullen hernemen.... Het federatief beginsel, bewaarder van de rechtvaardigheid, is de grondslag van het menschdom. Daarin ligt de waarborg van de rechten van allen; er is geen Europeesch volk dat voor zulk eene rechtbank het hoofd niet zou moeten buigen.’ De gedachte der federatie, zooals zij door Renan voorgesteld wordt, doet veel voortgang in Europa. Zij wordt tegenwoordig door rechtsgeleerden en zelfs door volken aangezien als het geschiktste middel om eene andere oorzaak van geschillen en gevaren te weren, namelijk het vraagstuk der nationaliteiten. Zwitserland is het best gelukte type voor die inrichting, welke dezelfde Proudhon in een zijner werken: Du principe fédératif zeer aanprijst als programma voor de democratieke partij in Europa. Oostenrijk, zoolang verdeeld, en door zijne binnen- en buitenlandsche moeielijkheden op den boord van den afgrond gebracht, heeft door 't aannemen van dit stelsel een nieuw tijdperk van vrede en voorspoed zien aanbreken. Duitschland zelf, alhoewel min of meer onder Pruisen gecentraliseerd, is toch ook eene federatie van koninkrijken, vorstelijke landen, enz., onder de algemeene heerschappij van den Keizer. En onder dit opzicht begroette met recht Grant, de voorzitter der Vereenigde Staten van Amerika, het stichten van het Duitsche keizerrijk als eenen belangrijken stap in den zin der Amerikaansche instellingen. | |
[pagina 120]
| |
In Groot-Britanje ook streven de Ieren naar de federatie door hunne beweging ten voordeele der homerule. Voor Frankrijk wordt de federatie ook voorgesteld door Proudhon, niet om de geschillen van rassen te vereffenen, die als zoodanig aldaar weinig of niet voorkomen, maar als een middel om het gezag en de vrijheid, die twee altijd strijdende beginselen, met elkander te verzoenen. Frankrijk, dat alles beproefd heeft om een einde te brengen aan de omwentelingen, die er eene ingekankerde ziekte schijnen geworden te zijn, heeft het door Proudhon aangewezene middel nog niet aangevat. De staatkundige partijen in Frankrijk hebben inderdaad geen vertrouwen in dit stelsel. Wij lazen het nog onlangs: ‘De politieke mannen in Frankrijk keuren op eene treffende wijze de federatie goed en weten ze zeer te prijzen... wanneer het andere landen dan het hunne geldt: Frankrijk moet eene uitzondering wezen, het moet één en sterk gecentraliseerd blijven. Dat is het hoofdpunt, waaromtrent Thiers en de Hertog de Broglie het met Gambetta eens zijn’Ga naar voetnoot1. Is het land met hen? ziedaar nu de vraag. Tijdens den oorlog zagen wij eene zekere beweging in den zin der federatie, slechts halvelings bestreden door Gambetta, bijna gelukken onder den naam van Bond der zuidelijke Staten van Frankrijk. Het sluiten van den vrede en andere omstandigheden brachten een einde aan die poging. Maar wij mogen ze niettemin aanstippen als een bewijs, dat de gedachte der federatie in Frankrijk niet zoodanig vreemd voorkomt. Was de federatie overigens de grondgedachte der Commune niet? | |
[pagina 121]
| |
Wat men vooral in Frankrijk schijnt te vreezen is, dat het vernietigen der centralisatie, waaronder Frankrijk het toppunt van zijne macht heeft bereikt, het sein van de algemeene ontbinding van het land zou wezen. In Spanje was de federatieve republiek ook aan de dagorde. Heeft men ze niet willen of niet kunnen stichten? Is het land nog voor het stelsel niet rijp, of heeft de ontbinding daar alreeds te yeel weg afgelegd? Wat er van zij, de ontbinding van het land, dank aan de Carlisten en aan de Intransigentes was bijna volkomen, wanneer de Staatsaanslag van generaal Pavia de zaken heeft doen keeren.
***
Vooral als middel om verzoening tusschen twee andere groote beginselen te bewerken, die twist en tweespalt onder de leden van hetzelfde volk onderhouden, predikt Proudhon in zijn hooger vermeld werk het federalismus aan. Wij bedoelen den strijd tusschen het gezag en de vrijheid, tusschen degenen die eene grootere macht aan den Staat willen toekennen, en degenen die de vrijheid van den persoon als de hoofdzaak beschouwen. Die strijd tusschen gezag en vrijheid doet zich, zonder uitzondering, in alle landen voor; waar hij zich niet openlijk, en als 't ware, in zijne volle ontwikkeling vertoont, bestaat hij niettemin, maar onder den dekmantel van andere ook belangrijke vraagstukken, door de omstandigheden tijdelijk vooruitgezet. De partij van het gezag is natuurlijk de partij, die wil houden staan wat bestaat, of de behoudende partij. De partij der vrijheid, haar naam zegt het genoeg, is de liberale partij. Maar deze partij, die van den vooruitgang, welke verandering wil brengen in eenen toestand, die aan de ware beginselen niet meer | |
[pagina 122]
| |
beantwoordt en onhoudbaar is geworden, heeft noch de tucht noch de zekerheid van beginselen, die de andere partij kenmerken. De liberalen splitsen zich in een aantal onderscheidene deelen, die dikwijls zoo hevig tegenover elkander staan, en nog heviger zelfs dan de liberale partij, in haar geheel genomen, het kan doen tegen de behoudende partij. Het is vooral, wanneer de liberalen aan het bewind zijn, wanneer zij geroepen zijn om te verwezenlijken wat zij aan het land als wenschelijk hebben voorgesteld, dat die moeilijkheden zich opdoen, dat de verschillende wijzen om de zaken te begrijpen en de vragen op te lossen, in strijd geraken. En wanneer de taak volbracht is, dan wordt de misnoegdheid soms zoo groot van de zijde der tegenkanters van den genomen maatregel, dat de liberale partij in haar geheel van het bewind geworpen wordt en de gelegenheid bekomt ‘om zich in de oppositie te versterken.’ Dit lot heeft Gladstone, in de laatste kiezingen moeten ondergaan. Hij bezat eene meerderheid in de Kamer, maar eene meerderheid, waarmede hij moest afrekenen; eene meerderheid, waarvan katholieke Ieren deel maakten, die hem hunne zoo niet overdrevene, dan ten minste voor de Engelschen voorbarige politiek wilden opdringen; eene meerderheid, die bijna in iedere gedeeltelijke kiezing eene nieuwe vermindering onderging. De toestand was ondraaglijk geworden. Gladstone heeft de kans gewaagd: alles of niets! Hij ontbond de Kamers om te zien, of waarlijk het land vóór of tegen hem was. Het land heeft beslist. De Tories zullen optreden met eene meerderheid, zooals zij er sedert lang geene hebben gehad. Wat hun politiek programma zal zijn, weten wij op dit oogenblik nog niet. Wij zullen ons dan ook vooralsnog van alle beoordeeling onthouden. | |
[pagina 123]
| |
In Duitschland ook hebben algemeene kiezingen plaats gehad, waarin de zoogenaamde nationaal-liberalen, zij die sedert den oorlog de politiek van den kanselier, Prins von Bismark, ondersteunen, eene nog groote, alhoewel wat min aanzienlijke meerderheid hebben behouden. Dat men die wettige worstelingen vergelijke, waarin twee groote natiën, gelijk Engeland en Duitschland, in algemeone vergaderingen van het volk over hun lot beslissen, met hetgeen er eertijds bij iedere verandering van gouvernement gebeurde, met de woelingen, met de slachtoffers, welke die omkeeringen vergden, en men zal mogen zeggen, dat er stellig vooruitgang is in de politiek zoowel als op elk ander gebied.
***
Eene partij, die sedert eenigen tijd veel van haar heeft doen spreken is de ultramntaansche partij. Zij bestaat niet uit enkele personen noch in een enkel land, maar heeft overal hare verdedigers en vertakkingen. En die verdedigers vormen een waar leger, zijn in het bezit van groote rijkdommen en beschikken over eene ontelbare volksmenigte. Zij gehoorzamen aan een wachtwoord, uitgaande van het Vaticaan, en hebben in de handen van den Paus alle recht en gezag afgestaan. Zoolang de Paus koning was, zoolang hij over een volk regeerde, was hij belemmerd in zijnen vrijen gang. Zijne wereldlijke belangen hielden hem aan de aarde gehecht. Nu dat hij onttroond is, nu dat hij vrij is van die stoffelijke banden, heeft hij de overlevering der middeneeuwen hernomen. Hij is geen koning der Romeinen meer: hij wil koning van de geheele wereld, koning der koningen, worden. ‘Al degenen, die den doop ontvangen hebben’, al waren zij ook zoo protestantsch als de Keizer van Duitschland in persoon, moeten hem gehoorzamen. | |
[pagina 124]
| |
De volken behooren hem toe, zij moeten de richting volgen, die hij hun aanwijzen wil; want hij is de vertegenwoordiger van God op deze aarde. - De koningen, zoowel als de volken, zijn echter weinig van zin deze zienswijze te deelen, en de oude Pius, ziende dat men met zijnen bliksem lacht, slaat de volken en de koningen in den ban der kerk. Vooral tegen de moderne Staten, tegen de de hedendaagsche inrichting der volken, tegen de grondwetten en de beginselen, die er in zijn geschreven, tegen de volkssouvereiniteit, de vrijheid van drukpers, van geweten, zijn zijne slagers gericht. Dikwijls hebben wij hooren zeggen, dat het droevig is dat zulk een strijd plaats grijpt, en de Katholieken in de noodzakelijkheid gesteld worden te kiezen tusschen hunne vrijheid als burgers, en hun geweten als geloovigen. Zulks is zeker bedroevend; maar met de katholieke, of beter gezegd de ultramontaansche beginselen, die meer en meer de bovenhand verkrijgen in het katholieke kamp, was die strijd onvermijdbaar. Men heeft het tegenovergestelde kunnen hopen in 1830, wanneer, gelijk in België, de priesters te midden der republikeinsche clubs, openlijk de republiek verdedigden en in het Nationaal Congres van 1830 de vooruitstrevendste gedachten met hun woord en hun gezag ondersteunden; of wel in 1847, toen Pius IX aan zijn volk eene grondwet met een verantwoordelijk ministerie verleende; sinds echter zijn de encyclieken verschenen met de verdoemingen, die men kent, en werd de onfeilbaarheidsleer uitgeroepen, eene nieuwe inrichting invoerende voor de katholieke strijdmachten met éénen hoofdman, den Paus. Van dien tijd af was de oorlog verklaard tusschen de Kerk en den Staat en moet de eene of de andere het hoofd bukken. De protestantsche landen hebben lang gewacht om | |
[pagina 125]
| |
de hevigheid te begrijpen, waarmede de liberalen in de katholieke landen in hunne worsteling tegen de Ultramontanen te werk gaan. Maar nu worden zij door dezelfde kwaal aangetast, en nu geven de protestantsche landen het sein voor den strijd. In Duitschland vooral wordt hij zeer hevig gevoerd. De ultramontaansche partij vormde in het laatste Duitsche parlement eene wezenlijke macht, die in het nieuwe parlement nog zeer versterkt is. De staat met Prins vou Bismark als hoofdman heeft den handschoen, die hem toegeworpen werd, opgenomen. De middelen, die hij gebruikt, zijn van verschillenden aard: hij ondersteunt vooreerst de nieuwe schismatieken gekend onder den naam van oud-katholieken; ook ontneemt hij aan de priesters het gezag, dat zij hadden weten te verkrijgen door hunne inmenging in de staatkunde, door het toezicht over de scholen, het houden der registers van den burgerlijken stand, enz. Maar daarbij bepaalt hij zich niet: de vrijheid van de drukpers en het woord wordt gekortwiekt; een eed van getrouwheid aan de staatswetten wordt aan de priesters opgelegd; met boeten, gevangenzitting worden zij bedreigd, enz. Zeker kan de school, welke de grootste vrijheid aanprijst als het eenige middel om de godsdienstige en staatkundige twisten op te lossen, - die den dwang als een ongeschikt middel aanziet, dat aan reactie onderworpen is, en gevaarlijker nog dan de kwaal zelve, die school kan alle de handelingen van den Prins-kanselier niet goedkeuren. Diezelfde middelen nochtans gebruikt het vrijzinnige Zwitserland tegen dezelfde vijanden. Daarbij, moet de Staat, die toch het geheele sociaal lichaam vertegenwoordigt, zich onophoudelijk laten aanvallen? Moeten de burgers dulden, en kunnen zij het, dat de grondslagen van dien staat, welken zij toch uitmaken, gedurig worden ondermijnd? | |
[pagina 126]
| |
Ziedaar eene vraag, die wij nu niet zullen oplossen. Maar, vermits deze middelen gebruikt worden, zoo zien wij met belangstelling den uitslag er van te gemoet, en wij kunnen ons niet onthouden het Duitsche volk te bewonderen, dat met zulk een vast beleid, met zulko krachtige hand den vijand aantast, die sedert eeuwen zijnen vooruitgang belemmerde en zijne onafhankelijkheid bedreigde. Deze bewondering werd ook gedeeld in Engeland, waar verledene maand verscheidene meetings werden gehouden om het Duitsche volk geluk te wenschen over zijne pogingen om zich tegen de aanvallen der Ultramontanen te verdedigen. Tegenover deze meetings werden andere meetings gehouden om de slachtoffers van hunne eigene stijfhoofdigheid, d.i. de bisschoppen, in hunne aan den staat vijandige houding aan te moedigen. De bisschoppen van Frankrijk en van België hebben ook hun woord bij dat der Engelsche Katholieken willen voegen. Maar zij deden het op eene zoo weinig gematigde wijze, dat de minister van eerediensten van Frankrijk verzocht werd, en aan het verzoek voldeed, om hun eene vermaning te geven. Terzelfdertijd werd de Univers, het blad opgesteld door Louis Veuillot, dien men, niet ten onrechte, den wereldlijken paus heeft genoemd, voor twee maanden opgeschorst. In België beweert de minister van buitenlandsche zaken, in de Kamer ondervraagd, dat er van het Duitsche hof, geen dergelijk verzoek betrekkelijk de Belgische pers gekomen is. Het zij zoo. Maar dan pok moeten de vermaningen, die de minister uit eigene beweging tot de Ultramontaansche drukpers richtte als des te belangrijker worden beschouwd. Iedereen gevoelt, dat de strijd, die in Duitschland geleverd wordt, voor het menschdom beslissend zal zijn. Het | |
[pagina 127]
| |
geldt hier inderdaad te kiezen tusschen den voor- of achteruitgang, tusschen de moderne vrijheden of de middeneeuwsche priesterheerschappij, tusschen het verleden en het toekomende. Moesten de liberalen verslagen worden, dan ware het voor lang met de overwinningen gedaan, die tot hiertoe op het veld der ontslaving van den geest werden verkregen. Krijgen de Ultramontanen integendeel de nederlaag, dan zal dit voorbeeld krachtigen invloed hebben op de handelwijze der andere volken.
***
Wij kunnen deze algemeene beschouwing niet sluiten zonder de aandacht van onze lezers te roepen op dien anderen strijd, die, sedert eeuwen, twist en tweespalt zaait tusschen de verschillende klassen van het menschdom, op de zoogenaamde sociale quaestie. De sociale quaestie bestond alreeds in het oude Rome, getuigen de slavenoorlogen; zij borst los in de middeneeuwen in de Jacqueriën; zij wierp een wreed licht in 1871 tijdens de Commune van Paris. Nu is zij wat gedempt door de herinnering van de algemeene verontwaardiging, veroorzaakt door de uitspattingen, waardoor de aanvoerders van de democratieke partij hunne tijdelijke zegepraal, het bezit van Parijs, hebben misbruikt. Niettemin bestaat zij nog, en in stede van de beweging te loochenen, - hetgeen niets aan hare wezenlijkheid ontneemt, - is het beter aan den gang der zaken eenen weg af te bakenen, hem, om zoo te zeggen, een wettig kanaal te openen. Dit hebben de Engelschen weten te doen. Eertijds onderstonden zij bijna alle dagen werkstakingen, die gepaard gingen met gewelddadigheden van allen aard, moorden, branden, enz. Sedert 1824, zijn de wetten over de werkstakingen afgeschaft, en sinds heeft men die afgrijselijk- | |
[pagina 128]
| |
heden niet meer gezien, die voor de nijverheid zoo nadeelig waren. Sinds wordt ook de Engelsche werkman, over het algemeen beschouwd, veel beter betaald en veel gelukkiger dan zijne medegezellen van het vaste land. De gedachte van de moeilijkheden te doen oplossen door een scheidsgerecht, dat, zooals wij hooger meldden, door verscheidene Parlementen aangenomen is als middel van verzoening voor de geschillen tusschen volken, heeft ook wel vooruitgang gedaan in Engeland op het terrein der geschillen tusschen bazen en werklieden. Dit is men verschuldigd aan den heer H. Kettle, rechter van het graafschap Worcester en aan den heer Mundella, lid van het Parlement. Als vredemiddel worden de scheidsrechters zelfs aangenomen in zekere vakken om gezamenlijk de tarieven van het loon te regelen, die voor een bepaald tijdperk in voege blijven. Eene akte, onlangs door het Parlement aangenomen, heeft het scheidsgerecht, in zekere mate, verplichtend verklaard. Hetgeen eertijds door werkstaking, door geweld en met verliezen van beide kanten door den machtigste aan den zwakkere werd opgelegd, wordt nu door gemeenschappelijk akkoord bepaald en geregeld. In Engeland hadden tot heden de werklieden der steden en der nijverheidsdistricten alleen deel genomen aan de beweging. Maar de goede uitslag, die hunne pogingen tot hiertoe bekroond heeft en zich dezer dagen nog vertoonde in het kiezen van twee werklieden als leden van het Parlement, kon niet langer zonder invloed blijven op hunne makkers van den buiten. Sedert 1872 hebben de landbouw-werklieden ook hunne macht willen beproeven. Onder leiding van Arch hebben zij vergaderingen gehouden, waar hunne belangen verdedigd en hunne klachten uitgebracht werden. Op de vergaderingen volgde de | |
[pagina 129]
| |
stichting van vereenigingen, welke hare leden in staat stelden aan de landbouwers hunne eischen te doen kennen en, indien er niet aan voldaan werd, het werk te staken. Deze beweging ontmoette overal veel sympathie. De vreedzame wijze, waarop deze eenvoudige werklieden eene beslissing vanwege hunne bazen verwachtten, de gegrondheid hunner klachten, wettigden stellig zulke sympathie. De uitslag was zoo niet schitterend, dan toch voldoende. En na op het terrein der stoffelijke belangen hunne stem te hebben verheven, willen zij ook de staatkundige rechten verkrijgen, door de laatste kieshervorming aan hunne broeders der steden toegekend. De woordvoerders der landbouwwerklieden werden, vóór eenigen tijd, door Gladstone ontvangen, met wien zij een gesprek hadden dat, naar de Engelsche gewoonte, openbaar gemaakt werd. In dat gesprek erkende de minister het recht der landbouwwerklieden, maar oordeelde hun optreden in het politiek leven als voorbarig en gevaarlijk voor den vooruitgang der liberale gedachten. Misschien zullen de landbouwwerklieden een beter onthaal bij Disraëli vinden, die, zooals men weet, eene kieshervorming deed aannemen, waarvoor de liberalen zelven bevreesd waren, welke aan de werklieden der steden het stemrecht vergunde en eene zoo diepe hervorming in de Engelsche staatkunde verwekte. Disraëli zal in alle geval met die beweging moeten afrekenen, maar dan nog zal de zaak niet afgedaan zijn; want de quaestie der vermeerdering van 't loon der landbouwwerklieden is innig verwant met die van den grondeigendom. Indien de boeren de werklieden zoo weinig betalen, is het gedeeltelijk, omdat zij zelven wat te veel door de landeigenaars worden afgeperst. In Engeland is zulks meer het geval dan in andere landen, omdat de wetten op den eigendom er waarlijk | |
[pagina 130]
| |
nog middeneeuwsch zijn. Ook is er eene zeer ernstige beweging ontstaan om die wetten te doen wijzigen.
***
Zooals men ziet, bestaat de eigenlijke politiek meestal uit geschillen, moeilijkheden, bewegingen, in een woord uit aanhoudenden strijd. Strijden is zulk eene noodzakelijkheid voor het menschdom, dat een volk, hetwelk niet op een of ander gebied strijdt, dat slaapt en geen deel neemt aan de openbare bewegingen, niet waarlijk leeft. In dien zin zou men bijna kunnen zeggen, dat strijden het leven en niet strijden de dood van een volk is. De rol der beschaving moet dus niet wezen den strijd te doen ophouden, maar hem op eene beschaafde wijze te doen voeren en op een vreedzaam terrein te brengen. Niet meer op de slagvelden, en ten koste van menschenlevens, door de domme beslissing der wapens, maar door verstandelijke middelen moeten de geschillen worden vereffend. Daarin ligt onze hoop op de toekomst, daarin ligt de ware vooruitgang. 18 Februari 1874. F.E. |