Och armen Huysman, docht' ick, hadt ghy ende alle uwe mede Landtslieden dese uwe
laetst-verhaelde redenen wel bedocht, ende naghetracht, u en ware niet overkomen, het ghene dat
ghy nu soo angstelijck moet beklaghen, ende met dien hoorde ick eenen anderen (voelende oock de
verwoedde felheyt des draeck-tandighen Krijgs) ende met een hertelijck verlanghen (na 't eynde
des selven hakende) een zijner goede vrienden toesprekende, aldus vraghen.