| |
| |
| |
Johannes Kinker, Kantiaans verlichtingsfilosoof en vrijmetselaar
Een persoonlijkheid. Opgeleid als jurist, terecht bekend geworden als filosoof, die de ideeën van Immanuel Kant in Nederland introduceerde.
Estheticus, dichter, taalkundige, toneelschrijver, essayist, literair criticus, musicoloog. En een gevreesd politiek commentator. Met andere woorden: Johannes Kinker (1764-1845) was een uiterst veelzijdig man. En het merkwaardige is dat zijn tijdgenoten hem op bijna alle terreinen als een deskundige beschouwden.
André Hanou, medewerker aan de Universiteit van Amsterdam, wijdde een lijvig proefschrift aan Kinker onder de titel Sluiers van Isis. Hanou vindt Kinker vooral boeiend, omdat hij weerzinwekkend consequent was als lijsttrekker van de Kantiaanse Verlichting: ‘In het algemeen ben ik niet gecharmeerd van hypermorele mensen, maar het intrigeert me dat Kinker zo volhardend geprobeerd heeft zijn ideeën op alle niveaus van de samenleving te realiseren. De meeste mensen die iets goeds willen, haken na vijf jaar af. Terecht, anders beland je in het gekkenhuis. Maar Kinker heeft het zijn hele leven volgehouden zijn verlichtingsideeën ingang te doen vinden, terwijl hij toch leefde in een “downperiode” van onze samenleving.
Naast de nogal nijdasserige Franse Verlichting bestaan in het achttiende-eeuwse Europa verschillende soorten Verlichting. In Groot-Brittannië ligt het accent bijvoorbeeld vooral op opvoeding, in Duitsland op onderwijs. In Nederland is het lastiger aan te geven. De belangrijkste soort Verlichting hier richt zich er voornamelijk op om de nieuwe werkelijkheid, de natuur, te combineren met een soort Godsgeloof. En daarnaast bestaat dus die Kantiaanse Verlichting, die met name invloedrijk was tussen 1780 en 1820 en, zoals recent onderzoek heeft aangetoond, veel aanhangers kende. Nu staat Kant bekend om zijn moeilijk toegankelijke filosofische, kennistheoretische problemen, maar hij had ook een maatschappelijke visie. Hij dacht dat de maatschappij zich onherroepelijk ontwikkelde tot een betere, een volmaakte wereld en dat iedereen daar een steentje aan zou moeten bijdragen. Die nieuwe samenleving moest tolerant zijn. Aanhangers van verschillende godsdiensten en filosofieën moesten met elkaar in discussie gaan, waardoor er als het ware één heilstaat kon ontstaan.’
| |
Poëzie
Kinker verwerkte zijn bewondering voor Kant in zijn gedichten en was daarbij zeer symboolgevoelig. Hij was van mening dat toneel en poëzie het beste in allegorieën geschreven konden worden, waarin archetypische
| |
| |
symbolen optreden die op vele niveaus en door iedere lezer anders uitgelegd kunnen worden. Zo gebruikte hij bijvoorbeeld vaak het beeld van een eiland van kennis in het heelal. Kant zei als een van de eerste filosofen dat de menselijke kennis een grens heeft; filosofen vóór hem gingen er in de regel van uit dat zij alles konden weten. Kant zag echter de beperkingen en beweerde dat om die menselijke kennis een donker heelal zweeft, dat van alles kan bevatten, maar waarvan de mens geen weet heeft. Dat donkere niets uit de theorie van Kant smelt Kinker in zijn gedicht ‘Gedachten bij het graf van Kant’ om tot een schotelvormig eilandje dat door het oneindige duister zweeft.
ô KANT! - gij hebt aan alle zijden
Het Eiland der Natuur bespied.
Gij zaagt het immer voorwaards glijden,
Rondom begrensd door 't eindloos Niet.
Gij zaagt het in de ruimte zwellen
En langs de tijdlijn nedersnellen,
Die nooit begon, nooit enden zal;
Gij hoordet de ijzren noodlotsketen,
Alleen door de eeuwigheid te meten,
Zich rinklend slingren om 't Heel-al.
Ook gij begaaft u op die stranden,
(Waar 't eiland zich door d'Oceaan
Van alle zijden aan ziet randen)
Om langs die grenzen om te gaan.
Dáár hebt gij elke bogt berekend,
Het drijvend Eiland afgeteekend,
Zijn eerste wetten opgespoord;
En wist die wetten in ons-zelven
Als in hunn’ oorsprong op te delven,
Gij vondt den maatstaf van het oord. -
(Uit ‘Gedachten bij het graf van Kant’, in: De verlichte muze. Bloemlezing uit de poëzie van J. Kinker. 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1982, p.172/173)
De bloemlezing waaruit dit fragment afkomstig is, werd samengesteld door George Vis, eveneens medewerker aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde op de literaire theorie van Johannes Kinker.
Vis:‘In zijn dichtpraktijk was Kinker een classicist, iemand die voorop stelde dat de overdracht van de boodschap helder moest zijn en aan de technische eisen moest voldoen. Een centraal thema bij Kinker is de manier waarop de mens met zijn geestelijke vermogens omgaat. Volgens hem doet iedereen dat op dezelfde manier, of je nu schilder, componist, dichter of wijsgeer bent. En die visie hangt weer samen met de opvattingen van Kant over hoe een mens
| |
| |
in de wereld staat, temidden van alle verschijnselen. Volgens Kant leeft een mens in twee werelden. De eerste, waarover Kant schreef in zijn Kritik der reinen Vernunft bestaat uit fenomenen, zintuiglijk waarneembare verschijnselen. Daarnaast bestaat dan ook nog een irrationele wereld. Iedereen ervaart dat er meer is: een mens heeft lusten, frustraties, een wil, een neiging goede of juist slechte dingen te doen. In het voetspoor van Kant en diens Kritik der Urteilskraft, is Kinker van mening dat er een brug moet bestaan tussen die wereld van de zuivere rede en het innerlijk van de mens. En de kunstenaar is, evenals de filosoof, bij uitstek geschikt om die brug te slaan. Zowel kunstenaar als filosoof zijn in staat de twee werelden tot een synthese te brengen.’
| |
Genootschappen
Eén van de plaatsen waar Kinker probeerde het Kantiaanse wereldbeeld uit te dragen was het genootschap, dat qua doelstellingen prachtig aansloot bij de verlichtingsidealen. Een genootschap is nog het best te vergelijken met een hedendaagse vereniging, een gezelschap van gelijkgestemde mensen. Het kon zich beperken tot één discipline (letterkunde, theologie, filosofie, natuurkunde, geneeskunde, geschiedenis) of een meer algemeen wetenschappelijk karakter hebben. Op letterkundig gebied waren er bijvoorbeeld leesgezelschappen, waar men elkaar voorlas, en verenigingen waar literair werk geproduceerd werd. Karakteristiek voor het genootschappelijk leven was de sociabilitiet, de gezelligheid. Men geloofde zich tot een deugdzaam persoon en volwaardig te kunnen ontwikkelen in een vertrouwde wereld van gelijkgestemden. .Op die manier zorgde het bloeiende genootschapsleven voor een geleidelijke overgang naar een geseculariseerde samenleving. Hoewel zo langzamerhand het besef doordrong dat een deugd niet alleen iets is wat door God gegeven wordt, werden christelijke uitgangspunten niet overboord gezet. Je kon in de oprechte overtuiging leven dat je een voorbeeldig christen was en tegelijkertijd een keurig verlicht burger.
Voor Kinker was het genootschapscircuit ideaal om zijn Kantiaanse ideeën aan de man te brengen. Hanou opnieuw: ‘Wat betreft efficiency was het misschien wel vergelijkbaar met het bereik dat de moderne media tegenwoordig hebben. Vooral het Amsterdamse letter- en natuurkundige genootschap Felix Meritis was voor Kinker een belangrijk platform, waarop hij zijn theorieën kwijt kon. Dat was een van de rijkere genootschappen, dat veel leden uit de hogere klassen aantrok. Artsen, advokaten, predikanten, kooplieden.
Toch behaalde Kinker binnen Felix Meritis niet het beoogde succes, voornamelijk omdat hij wat al te progressief was. Zo streed hij er voor dat verschillende minder gewenste groeperingen toegang zouden krijgen tot het genootschap. Hij heeft zich bijvoorbeeld altijd ingezet voor joden, die werden geweerd uit sommige orthodox-christelijke genootschappen. Daarnaast kwam hij op voor de vrouwen. Kinker vond dat ook zij opgeleid moesten worden, informatie dienden te krijgen, maar het lukte hem niet hen bij de activiteiten van Felix Meritis te betrekken.
| |
| |
Overigens waren Kinkers bemoeienissen met het vrouwelijk geslacht in zijn privéleven ook niet onbesproken. Hij leefde samen met Geertruy de Clercq, die zijn bedrijfsleidster was. Kinker had namelijk een fabriek, maar zij deed het werk, omdat hij er geen belangstelling voor had. Kinker gaf Geertruy wel uit voor zijn vrouw, maar formeel zijn ze nooit getrouwd. Dat was voor die tijd zeer ongewoon.’
| |
| |
| |
Vrijmetselarij
Ook bij de vrijmetselarij heeft Kinker een enorme kloppartij geleverd om joden toegang te geven. Uiteindelijk is het hem in zijn eigen loge gelukt. De vrijmetselarij was, net als het genootschap, een organisatie die in eerste instantie sociabiliteitsdoeleinden had. Net als de genootschappen wilde de vrijmetselarij het goede in de mens naar boven halen. Volgens Croiset van Uchelen, bibliothecaris van de vrijmetselaarsbibliotheek in Den Haag, is de vrijmetselarij geen godsdienst en geen levensbesbeschouwing:‘Het is een ethos, een levenshouding. Rond 1700 was er in Groot-Brittannië behoefte aan een ontmoetingspunt om verschillende groeperingen zich te laten verzoenen. Men had daar net burgeroorlogen achter de rug, met name de godsdienstige tegenstellingen waren enorm groot. De leuze was gezamenlijk te proberen begrip te hebben voor het standpunt van de ander om zo tot een betere situatie te komen. In het eerste, in 1723 verschenen, Wetboek werd gesteld dat de vrijmetselarij een bron van vriendschap moest zijn tussen mensen die anders in een voortdurende verwijdering van elkaar zouden zijn gebleven. Daarom kwamen mensen met een verschillende sociale achtergrond en diverse geloofsovertuigingen naar de werkplaatsen met de bedoeling de wereld te begrijpen.’
Kinker zal in de vrijmetselarij dus een organisatie met verwante idealen hebben herkend. De maçonnieke gedachte zowel de mens als de maatschappij te willen verbeteren spoorde theoretisch met het Kantiaanse ideaal.
Bovendien was de vrijmetselarij een uitstekende ‘voorhoedepartij’ om ideeën uit te dragen, omdat zij vertakkingen over de gehele wereld heeft. Vele Kantianen belandden dan ook in korte tijd in de verschillende loges. ‘Maar’, vertelt Hanou, ‘er waren wel twee problemen voor hen. De vrijmetselarij was weliswaar bekend over de gehele wereld, maar niet georganiseerd als een politieke partij. Het was een weinig samenhangend geheel van allerlei vergaderingen en loges. Kinker heeft zich dan ook vijfentwintig jaar lang ingezet om de administratieve organisatie hechter te maken. In Amsterdam, maar ook landelijk. Ten tweede was er de moeilijkheid dat er naast de gewone, de blauwe vrijmetselarij ook een rode, de zogenaamde vrijmetselarij van de hoge graden, bestond. Binnen die laatste groep werd niet zozeer een praktisch, direkt nut nagestreefd, maar meer een esoterisch gevoel gevolgd. En dat spoorde weinig met het Kantiaanse streven de maatschappij aan haar nekvel uit het moeras te trekken waarin zij het laatste anderhalf millennium verkeerd had.’
Croiset van Uchelen vult aan:‘Kinker zette zich fel af tegen alle Oosterse inwijdingen en zweverige symboliek die bij die andere werkwijzen hoorde, maar veel mensen kwamen juist om der wille daarvan. Zij wilden zich beraden op bepaalde aspecten van de symboliek, zodat het voor Kinker niet gemakkelijk was daarin verandering te brengen. Ik zie hem eigenlijk als de geestelijke vader van de afdeling van de meestergraad, waarin meestersvrijmetselaren, oudere leden van de loges, zich meer concreet op ideeën richtten. Met een zeer eenvoudig ceremonieel en zonder quasi-diepzinnigheid hadden zij tot taak elkaar nader te leren kennen en een werkelijke
| |
| |
onderlinge band te creëren. Zoals het een Kantiaans verlichtingsfilsoof betaamde.’
| |
Satiricus
Ondanks het feit dat Kinker en zijn mede-Kantianen ideeën verkondigden die opvallend afstaken bij de heersende opvattingen van hun tijd, kan worden geconcludeerd dat zij in bepaalde kringen behoorlijk furore maakten. Daarnaast kan worden vastgesteld dat hun strijd goede, filosofische poëzie opleverde, en niet te vergeten: venijnige satirische geschriften. Vooral in tijdschriften heeft Kinker een enorme hoeveelheid satirische teksten geproduceerd, altijd fel strijdend tegen politieke uitwassen van links of rechts. Decennia lang heeft hij de meest uiteenlopende maatschappelijke processen met zijn kritische pen begeleid. Al vroeg in zijn carrière begon hij daarmee in de satirische tijdschriften Janus en Janus verrezen. Al uit de titel van die periodieken valt op te maken in welke richting de wereld veranderd moest worden. Hanou licht toe:‘De deuren van de tempel van Janus, een Romeinse God uit de Oudheid, waren nooit dicht, tenzij het vrede was, maar dat gebeurde slechts twee maal. Janus was een God met twee koppen, één keek naar links, de ander naar rechts. Symbolisch zochten zij een middenweg.
Janus was ook God van de tijd, tegelijkertijd van de eeuwigheid, waarmee de langetermijn-adem van zijn streven werd aangegeven. Daarnaast is de ene kop huilend en de andere lachend afgebeeld, waardoor ze verwijzen naar de pessimistische filosoof Herakleitos en de optimistische Demokritos. In die tijdschriften is Kinker bij tijd en wijlen fabuleus. Zo trekt hij tijdens de patriottenstrijd in 1787 fel van leer tegen het huis van Oranje, omdat hij het regentendom een nutteloze ballast voor de Nederlandse samenleving vindt. Nooit zal Kinker dat doen in essays over goed en slecht, maar altijd op een literaire manier, gebruikmakend van duizend literaire genres en trucs. Utopieën, advertenties, scheepvaartberichten, je kunt het zo gek niet bedenken of het zijn manieren waarop Kinker geprobeerd heeft zijn lezer te overtuigen van zijn ideaal: een tolerante samenleving van vrije wereldburgers.’
Camera Obscura van 8 april 1989 was gewijd aan Johannes Kinker. Medewerking verleenden: G. Vis, A. Hanou, B. Croiset van Uchelen en W. Mijnhardt.
|
|