Surrealisme
Een andere reden waarom Bohumil Hrabal relatief laat een brede bekendheid kreeg, heeft te maken met zijn eigen manier van werken. Schrijven is bij hem een langzaam proces. Als hij een tekst geschreven heeft, verdwijnt die gewoonlijk in een la om er soms na jaren weer uitgehaald te worden. Dan herleest en herschrijft hij. En dat laatste betekent bij hem meestal niet dat er woorden geschrapt of vervangen worden, maar dat hij de tekst opnieuw beleeft en optekent. Zo zijn er van sommige verhalen vijf of zes versies bekend. ‘En dan te bedenken’, legt Kees Mercks uit, ‘dat hijzelf graag de “écriture automatique” toepast, een procédé dat de surrealisten gebruikten en waarvoor Hrabal een aanpassing maakte voor de literatuur. Ecriture automatique wil zeggen dat een auteur direkt moet opschrijven wat hem binnenvalt vanuit zijn diepste onderbewustzijn. Vanuit het punt nul in trance doorgaan totdat je klaar bent. Hrabal zelf vertelt bijvoorbeeld graag dat hij een vibratie in de schrijfmachine voelt en dat de tekst die er dan uitkomt kant en klaar is. Dat blijkt dus een mooie illusie te zijn, gezien de acties die hij daarna nog onderneemt.’
Hrabals literaire stijl ontwikkelde zich in nauw contact met de schilderkunst. Zelf schilderde hij niet, maar hij had vele vrienden en kennissen in die branche. Surrealisten en mensen die zich vandaaruit hebben ontwikkeld naar modernere vormen. Hij had vooral veel contact met Jiri Kolar, een erkend kunstenaar. Deze generatiegenoot van Hrabal werd bekend door collages waarvoor hij gebruik maakte van al bestaand beeld- of tekstmateriaal. Al naar gelang de toegepaste techniek werden die ‘rollages’ of ‘frommelages’ genoemd. Hij combineerde repen van verschillende reprodukties tot verrassende nieuwe gehelen of verkreukelde een foto en plakte de bijzondere vervorming opnieuw op. Geïsoleerde taaluitingen die hij op straat hoorde, verwerkte hij tot gedichten. Die collagetechniek heeft ook Hrabal veel toegepast. Teksten die hij heeft geschreven, worden later ‘umgestaltet’, zoals hij dat zelf noemt, in een nieuwe context. Een procédé dat nauw samenhangt met zijn gedachten over de wereld. Hij ziet de wereld als een voortdurende stroom gedachten, tijdperken, persoonlijkheden die elkaar afwisselen en die tegelijkertijd de wereld doen veranderen zonder dat daarbij het verleden totaal verdwijnt. Langzame transcendentie noemt hij dat.
In Al te luide eenzaamheid heeft hij op een bijzondere manier twee middeleeuwse, half-mystieke procédés met elkaar verbonden. Hij maakte als het ware kortsluiting tussen twee polen om daardoor een nieuwe ervaring te scheppen. De twee tegengestelde houdingen tegenover de wereld die hij in dat boek beschrijft, zijn de regressus ad originem, op zoek naar de oorsprong der dingen, en de progressus ad futurum. De eerste presenteert hij als een berustende eb, de tweede als een stormachtige vloed en beide krijgen een