| |
| |
| |
De keerzijde van het fanatisme Over censuur, boekverbranding en emigratie
Ze stonden er weer, gisteren, toen ik over de Dam liep. Dit keer waren ze er met z'n drieën, twee jongens en een meisje. Die laatste liep enkele stappen in mijn richting en hield een pen omhoog. Ik keek snel naar het bord dat ze om haar nek had, ik had het al zo vaak gezien. ‘Tegen Khomeiny’ stond er in het Engels op, daaronder zo'n afschrikwekkende foto van een mens op de slachtbank. Ik glimlachte tot het meisje en mompelde in mijn eigen taal zoiets als ‘ik heb al zo vaak getekend’. Het is onwaarschijnlijk dat ze het begreep. Wat ze begreep was het schudden van mijn hoofd en de onhandige bewegingen van iemand die als een dief in de nacht verdwijnt. Ze bleef staan, keek me aan, draaide zich om en liep terug naar de plek waar ze vandaan kwam. Ik zette de pas erin, keek nog even en verdween om het hoekje. Daar begonnen opnieuw de gedachten die ik iedere keer na dit soort ervaringen heb: waarom teken je niet? Maar ik heb het al zo vaak gedaan? Dat meisje denkt natuurlijk dat het me niets kan schelen dat ze uit haar land verdreven is en hier dag in dag uit moet staan als een bedelaar om woorden en een handtekening. Het kan me wel degelijk schelen, maar helpt het als ik teken? Alsof Khomeiny een slapeloze nacht zou krijgen wanneer hij mijn naam op een velletje papier ziet staan. En wat weet ik er eigenlijk van? Als ik teken, doe ik het omdat ik het zo zielig vind voor dat meisje. Verder? Omdat ik vind dat mensen op menselijke wijze moeten kunnen leven. Ach kletsmajoor, wat zijn dat voor kreten? Welk recht heb jij als westerling om dit soort mooie vaagheden te verkopen terwijl je verduiveld goed weet dat de luxe waarin je leeft gebaseerd is op de macht van jouw werelddeel over de rest van deze aardbol. Geitesok, dit zijn jaren '60 verhalen. Goed, jaren '60 verhalen, maar wel waar. Waar, waar? Ze hebben nooit iets veranderd, integendeel. Wat moet je dan doen? Mee-yuppiën?...
Terwijl ik zo met mezelf in de knoop lig, bereik ik het doel van mijn wandeltocht. Een winkel, een vriend, een afspraak. Het meisje op de Dam wordt vergeten en ik ga verder met de dingen waar ik mee bezig was. Tot ik de volgende keer opnieuw, op de Dam, hetzelfde verhaal...
Nu precies zes jaar geleden, in 1983, heb ik me een tijdlang intensief beziggehouden met het fenomeen censuur, boekverbranding, ballingschap, emigratie, alles wat in het verlengde daarvan ligt. Ik maakte een radioprogramma over het verschijnsel. Organiseerde met een vriend enkele avonden in een Amsterdams theater, richtte mede een comité tegen censuur op, maakte een
| |
| |
speciaal nummer voor een literair tijdschrift en las me de ogen uit de kop. De aanleiding tot dit alles, u raadt het, was de boekverbranding in Duitsland, in mei 1933. Het was toch schandalig wat daar gebeurde. Had Heine het niet al ooit gezegd: waar men eens boeken verbrandt, verbrandt men spoedig ook mensen. En zo was het: het begon met een stapel boeken in het vuur, het eindigde met de verbrandingsoven en zes miljoen doden. Ik voelde - en voel nog steeds - woede als ik daaraan denk. En dat is eufemistisch geformuleerd. Maar wie voelt dat niet? Woede en machteloosheid...
Een van de foto's die destijds de meeste indruk op me maakte is van Walter Mehring, een naam die nu zo goed als onbekend is. Maar in het Duitsland van de jaren '20 was hij een van de meest beroemde schrijvers van cabaretteksten. Die foto was vlak voor zijn dood genomen, ergens rond 1980. Hij was zoals al zijn vrienden en de meeste van zijn collega's in 1933 geëmigreerd. Tot zijn dood heeft hij in hotels gewoond. Nooit meer op een vaste plek. Op die foto zat hij in de kamer van een van die hotels, op zijn bed, met naast zich een reusachtige koffer waaruit papieren en kleren puilden. Hij staarde oud en treurig voor zich uit. De eeuwige balling in de kleine hotels...
Uit de tijd dat ik me intensief met die Duitse Exilliteratuur bezighield, zijn me nog meer details bijgebleven. Een nachtmerrie van de biograaf van Thomas Mann bijvoorbeeld. Hij droomde dat de Duitsers Engeland waren binnengevallen en iedereen in zee dreven. Hem ook. Hij verdronk terwijl Churchill en het Engelse koningshuis langszij voeren, richting Amerika. Een andere herinnering betreft een foto van het dochtertje van Olden, een jaar of vijf oud en naast een grote koffer op een schip, ook al richting Amerika. Het mooiste en beste verhaal dat ik ooit over de problematiek van schrijvers in ballingschap gelezen heb, is eveneens uit die Duitse emigratie afkomstig. Het is van Alfred Polgar, heet ‘Sein letzter Irrtum’ en gaat over een Duits auteur die zijn manuscript naar een Amerikaanse uitgever brengt. Die uitgever is ook al een emigrant, maar heeft het in het nieuwe land gemaakt. De schrijver dwaalt, op zoek naar een baan, een plek, een betekenis.
Over die Duitse emigratie vertel ik natuurlijk niets nieuws. Daar gaat het me hier ook niet om. U kunt er genoeg materiaal over vinden. Sinds het begin van de jaren '80 - daarvoor had bijna geen mens belangstelling - is er zelfs een kleine bibliotheek over vol geschreven. Regelmatig zijn er zangers of literatoren die die periode uit de Duitse geschiedenis in herinnering roepen. Denkt u maar eens aan de Pfeffermühle van Erika Mann, die hier een aantal jaren geleden door de voormalige Don Quishokking ten tonele werd gebracht. Of aan iemand als Jürgen Knieper die eind vorig jaar in Amsterdam over ditzelfde thema liederen en teksten liet horen.
Toen ik destijds met de Duitse emigrantenliteratuur bezig was, realiseerde ik me pas goed hoe wijdverbreid het verschijnsel censuur en ballingschap is. Het is onbegrijpelijk - de krant stond ook toen al vol met verhalen over schrijvers in gevangenissen, mensen op de vlucht - maar om een of andere
| |
| |
reden was het me nooit echt opgevallen. Selectieve perceptie heet dat. Iedereen kent het verschijnsel: op het moment dat je een nieuwe auto koopt, laten we zeggen een witte eend, zie je opeens hoeveel witte eenden er op de wegen rondrijden. Daarvoor waren ze je niet opgevallen. Zo verging het mij met censuur en ballingschap. Door de aandacht voor Duitse emigranten begon ik opeens te zien, hoeveel mensen om me heen in vergelijkbare omstandigheden leden. Enthousiast en boos begon ik een klein bibliotheekje aan te leggen van verhalen over en met dit thema. Opnieuw was ik driedubbel naïef, want na verloop van tijd kwam ik er achter dat zo'n beetje de hele wereldliteratuur, in heden en verleden, onder de vlag van verbod, vervolging en vlucht geschreven is. Thomas Mann memoreerde het op zijn 70ste verjaardag, hij zat toen nog in Amerika. Niet voor niets, zei hij, is het woord ellende etymologisch afkomstig van het gotisch ‘alja’, dat elders betekent en het woord land.
Ellende wil niets anders zeggen dan leven in een ander land. Of het nu Odysseus is (al is de achtergrond in zijn geval een andere) of Dante, Vargas Llosa of Roa Bastos, Zinovjev of Kundera, André Brink of Solzjenit- syn, Rafael Alberti of Breitenbach, ze hebben allemaal zeer direct met censuur, vervolging, verdrijving te maken of te maken gehad. En van allen is het werk door niets zo sterk gekleurd als juist daardoor. Ik herinner me nog goed dat ik destijds een wereldkaart kocht en daarop de landen aantekende die in het heden of in een recent verleden niet te maken hadden gehad met een extreme vorm van censuur. Wat overbleef was een klein hoekje dat Europa heet, met Noord-Amerika en Australië. En zelfs daar... Heel Azië, Rusland, China, India; heel Zuid-Amerika; heel Midden-Europa; volledig Afrika, overal was het leven onderworpen aan de wetten van de censor. Ik staakte mijn verzameling van literatuur met of over dit onderwerp, want het was moeilijk alles van overal te verzamelen. Ik nam een abonnement op een zeer goed Engels blad hierover (het heet Index on Censorship, en bestaat nog altijd) en stortte me op meer overzichtelijke zaken. Langzaam ebde mijn engagement met het onderwerp weg. Zoals iedereen las ik er nu over in de krant, wond me gedurende drie minuten op en ging verder met mijn dagelijkse bezigheden.
Destijds waren het dus de gebeurtenissen in Duitsland die me aan het denken zetten over censuur en alles wat daar verband mee houdt; nu is het Rushdie. In de tussenliggende tijd vergat ik het thema, op die enkele momenten na. Dat geeft te denken: de gebeurtenissen in Duitsland troffen me blijkbaar omdat ze zo dichtbij zijn. Omdat alles wat die Tweede Wereldoorlog betreft ons direct raakt, ook al zijn we dan van een andere generatie. De Rushdie-affaire is tot zo'n storm opgelaaid, omdat de dreiging zo dichtbij lijkt. Morgen, zo denk je, kan ik het slachtoffer zijn. Maar al die duizenden en nog eens duizenden uit Zuid-Amerika, Rusland, het Midden-Oosten, Aziatische landen, Iran, Midden-Europa, je leest erover, schudt het hoofd en - laten we eerlijk zijn - haalt machteloos de schouders op. Je zet eens een handtekening, stort misschien ooit een tientje, bezoekt een keer een voorstelling of
| |
| |
een tentoonstelling en dat is het dan. Het is zo ver weg. Je kan er toch niets aan doen. Enzovoort. Argumenten genoeg om je geweten te sussen. Uitgevers weten dat heel goed: af en toe publiceren ze een boek om - zeg maar - redenen van politiek engagement. Het verkoopt voor geen meter en belandt na een jaar stoffig bestaan bij de opkoper. Maar goed, de uitgever heeft zich even van de beste kant laten zien. Wat kan je hem verwijten? Zijn bedrijf is binnen de kortste keren failliet als het enkel menslievende maar onverkoopbare zaken publiceert. De Zuid-Amerika-hausse van de afgelopen vijftien jaar is net als de populariteit van Kundera een buitenkansje, omdat het 't één (engagement) aan 't ander (verkoopbare waar) koppelt. Mensen willen goede verhalen lezen. Zo simpel is dat. De situatie waarin de schrijver al dan niet verkeert, zal ze - afgezien van enkele minuten onaangename gevoelens - eigenlijk een rotzorg zijn. Bovendien houd je het gewoon niet vol. Je kijkt natuurlijk wel linker uit om het toe te geven. Integendeel. Als iemand erom vraagt, word je opeens o zo betrokken. Om het vervolgens weer te vergeten. Maar tranen springen je in de ogen als je weer zo'n mooi dramatisch stuk muziek hoort, zoals mij bijvoorbeeld een jaar of drie geleden bij de destijds in Tsjecho-Slowakije werkelijk beroemde Jaroslav Hutka overkwam. Hij woont nu al jaren in Nederland en is hier eigenlijk volledig onbekend. Het is toch treurig, dacht ik, dat een groot kunstenaar om politieke redenen geen poot aan de grond krijgt. Jaroslav zingt in het Nederlands. Maar het is niet zijn taal. Het is niet zijn land. Niet zijn sfeer. Hij probeert het. Maar wat daar lukte, blijft hier marginaal. Ik wond me erover op en zette me korte tijd voor hem in. Het duurde niet lang.
Waarom - laat ik de zaak nu maar eens van een andere kant bekijken - waarom zijn mensen zo stom om boeken te verbieden. Onder mijn vrienden die niet in de literatuur actief zijn, had tot voor kort niemand ooit de naam van Salman Rushdie gehoord. Op dit moment weet zo'n beetje iedereen op de wereld wie dat is. Alleen al in Nederland zijn er van de Engelse editie van The Satanic Verses meer dan 20.000 exemplaren verkocht, een ongekend hoog aantal voor zo'n moeilijk boek. Als het inderdaad waar is dat de denkbeelden van dat boek schokkend zijn voor het Islamitisch geloof, dan hadden Khomeiny en de zijnen zichzelf geen slechtere dienst kunnen bewijzen. De Bijenkorf gaf tijdens de boekenweek in alle haast een verzamelwerk onder de titel Verboden boeken uit. Die eindigt met een passage die langzamerhand iedereen wel gelezen heeft.
Ik was me natuurlijk bewust dat mijn boek forse kritiek bevatte op elementen uit het begin van de islam. Dus ik verwachtte niet dat orthodoxe moslims zouden staan te juichen. Er was een hele lastercampagne: dreigementen tegen boekhandels, tegen de uitgever, tegen mij enzovoort. Maar ik dacht: Ze doen maar, 't Boek is er en wie het wil lezen kan zijn eigen oordeel erover vormen. Het boek verdedigt zichzelf wel. [...]
| |
| |
Zo stond ik er tegenover totdat ik die boekverbranding zag. Sterker nog: voor ze het verbrandden, nagelden ze het boek aan een paal. Dus het werd eerst nog gekruisigd ook. En dat beeld was zo schokkend dat het me heel direct aangreep. Toen dacht ik: Dit neem ik niet. Hier moet ik tegen in het verweer komen, want boeken verbranden raakt aan de kern van onze beschaving.
(Salman Rushdie geïnterviewd door Adriaan van Dis, 1989)
Kranten schreven beschouwingen over het Islamitisch fundamentalisme. Uitgevers bereidden boekjes voor. Radio, televisie, iedereen is erop in gesprongen. Het is onwaarschijnlijk dat Khomeiny zich dit niet vantevoren gerealiseerd heeft. Er zijn voorbeelden uit het verleden te over: als je van een boek een bestseller wil maken, moet je het flink onder druk zetten. Lolita van Nabokov, Lady Chatterley's Lover van Lawrence, Madame Bovary van Flaubert, Ulysses van Joyce, het zijn slechts enkele voorbeelden van boeken die hun bekendheid onder meer te danken hebben aan het verbod. Ik wil over Khomeiny en de zijnen veel voor waar aannemen. Maar ik weiger te geloven dat ze zo onverstandig zijn dat ze met deze reactie geen rekening gehouden hebben.
Waarom hebben ze het dan gedaan? vraag je je af.
Er zijn twee redenen, denk ik. De eerste en belangrijkste is dat in hun ogen de belediging, heiligschennis, van Rushdie zwaarder weegt dan verkoopcijfers, populariteit of bekendheid met datgene wat hij schrijft. Het gaat hier niet om denkbeelden, velen hebben het al eerder gezegd: het gaat om het feit dat Rushdie, een zoon van het geloof, dit beweert. Als u of ik het geschreven hadden, had geen mens in Iran er aandacht aan besteed. Er is in de loop der eeuwen zoveel over Mohammed geschreven, het was in de Christelijke literatuur zo'n platitude om hem als bedrieger af te schilderen, dat een toevoeging aan de lange lijst scheldpassages (en die schrijft Rushdie niet eens), niet veel uitmaakt. Wat uitmaakt is dat de ketterse gedachten van een familielid afkomstig zijn.
Maar de tweede reden voor het verbod interesseert me hier meer: Rushdie, Lawrence, Kundera, Solzjenitsyn en anderen zijn uitzonderingen. Zij zijn de weinigen die erin slagen aandacht te krijgen - nou ja slagen. In het geval van Rushdie is het nauwelijks zo te noemen. Naast hen staan duizenden en nog eens duizenden schrijvers, zangers, theatermakers, cineasten die als schimmen door de landen zwerven. Ze verdienen hier een sou, daar een korst brood en daarmee is alles gezegd. Geen mens luistert naar ze. Zij zijn de donkere gitaristen op het hoekje van de straat, met neergeslagen ogen en een oude hoed voor zich waarin twee muntjes. Zij zijn de theatermakers die voor twee man en een paardekop in de buurthuizen spelen en aangekondigd worden op knullige affiches. Zij zijn de schrijvers die manuscripten in de bureaula verzamelen en af en toe hun woordje mogen doen bij politieke manifestaties of twee pagina's krijgen in een onverkoopbare verzamelbundel. Het is met andere woorden waar dat de mogelijkheid bestaat dat verbod juist
| |
| |
bekendheid tengevolge heeft. Maar dat is uitzonderlijk. Meestal lukt het niet. We zullen nooit weten hoe vaak dat gebeurt en gebeurd is. Want de namen zijn verdwenen. Van geslaagde censuur weten we weinig tot niets. Het is de mislukte censuur waarvan we op de hoogte zijn. Het is zoals Rushdie schrijft in een boek dat enkele jaren geleden onder redactie van dat blad Index on censorship uitgegeven werd, ‘They shoot writers don't they’ luidde de titel ervan - een titel die iedereen nu wel zal begrijpen. Rushdie vraagt zich daarin af wat het effect van totale censuur is en zegt: ‘Dat ligt voor de hand: de afwezigheid van informatie en de aanwezigheid van leugens. Het ergste, geniepigste effect van censuur is echter dat daardoor uiteindelijk de fantasie van het volk wordt verzwakt. Waar geen debat mogelijk is, wordt het moeilijk te bedenken, dag in dag uit, dat elk argument een onderdrukte kant heeft. Het wordt praktisch onmogelijk zich voor te stellen wat die onderdrukte dingen zouden kunnen zijn. Het wordt maar al te gemakkelijk te denken dat hetgeen onderdrukt wordt toch al waardeloze rommel was, of zo gevaarlijk dat het wel onderdrukt moest worden.
En dan is de overwinning van de censor volledig.’ Anders gezegd: wij weten dat iedere medaille een keerzijde heeft. Wat gebeurt er als die keerzijde uitgewist, vergeten, verboden wordt? Daarmee ben ik terug bij het begin. Want al weet je dat het weinig uitmaakt of je een handtekening zet op een stuk papier, een tientje stort of tranen in de ogen krijgt bij een dramatisch stuk muziek, je weet tevens dat medailles zonder keerzijde al snel tot kogels omgesmolten worden. En dat kogels... u begrijpt het wel. Vandaar dat je - soms moedeloos - toch blijft zoeken naar die keerzijde. En als je goed kijkt, vind je hem overal. Ik vond hem een aantal jaren geleden om de hoek zogezegd, bij Jaroslav Hutka. En onlangs in een buitenwijk van Amsterdam, in een schildersatelier. De Paraguayaanse Indiaan Enrique Cassanova, een zanger. Het had ook iemand anders kunnen zijn. Het is telkens hetzelfde verhaal: vertrouwen in de kunst omdat je niet veel anders overblijft; wankele hoop; dromen van het vaderland; diepe melancholie...
Het is de laatste jaren al vaak gezegd dat we in een relativistische tijd leven. Alles mag, alles kan, alles is goed. Dat is een luxe positie. Enrique Cassanova bleef hoop houden. In de missie van de landgenoot Roa Bastos, in de recente politieke veranderingen in Paraguay, in de kracht van zijn lied en het woord. Maar hij is ook voorzichtig met het bekritiseren van de situatie in Cuba. Hij heeft gelijk, zelfs met het laatste. Ondanks het feit dat hij verduiveld goed weet dat je Castro's Cuba onmogelijk door dik en dun kan verdedigen. Maar als hij die strohalmen opgeeft, blijft hem weinig anders over dan drank of zelfmoord. Hij moet wel...
Ik denk dat dit uiteindelijk ook de les is van die hele Rushdie-affaire en alle gebeurtenissen op het gebied van censuur, boekverbranding e.d. Tweehonderd jaar geleden werden voor het eerst de rechten van de mens opgesteld. Je zou die verklaring in een frase kunnen omschrijven als het recht op een keerzijde. Ik besef ook wel dat dit recht broos is als beschuit.
| |
| |
Machteloos tegenover kogels en tegenover idioten die slechts in macht geïnteresseerd zijn. Aanvechtbaar als de hoop van Enrique Cassanova. En toch... Morgen, als ik morgen over de Dam loop teken ik het papier van dat Iraanse meisje, die Zuidafrikaanse jongen, die gitarist uit Polen, die zangers uit de Andes. Porque cantamos...
Chris van der Heijden schreef dit radio-essay voor Camera Obscura, 13 mei 1989.
|
|