| |
| |
| |
Literatuur aan het middeleeuwse hof
Aan het Binnenhof, waar nu nog de Ridderzaal staat, zetelde rond 1400 de graaf van Holland. Een graaf was altijd getrouwd, dus hij woonde daar met vrouw, kinderen en allerlei andere familieleden. Maar ook met een enorm uitgebreide staf, tussen de honderd en tweehonderd mensen met uiteenlopende werkzaamheden. In de keuken bijvoorbeeld werkten tientallen personen onder de chef-kok. Een hiërarchische organisatie, met een preciese afbakening van de taken: de ene groep zorgde voor het brood, een andere voor kruiden of vissen. Voorts was er bijvoorbeeld een grote staf voor de jacht, een favoriete hobby in die tijd. Sommigen zorgden voor de valken, anderen voor de paarden. Het bewakingspersoneel moest indringers buiten houden. En natuurlijk bestuurde een flinke hoeveelheid ambtenaren het rijk, want in eerste instantie was zo'n hof een gezagsinstelling. Besluiten werden vastgelegd in oorkonden en brieven, bodes stuurden die heen en weer.’ Frits van Oostrom, hoogleraar in de Nederlandse letterkunde tot de Romantiek aan de Leidse Universiteit, bestudeerde de literatuur aan het Haagse hof in de veertiende eeuw. De resultaten legde hij neer in het met Wijnaendts Francken-prijs bekroonde boek Het woord van eer. Literatuur aan het Hollandse hof omstreeks 1400. De veel geprezen studie zal bovendien worden vertaald. Het Hollandse hof, zoals hij het hierboven introduceerde, is niet per definitie representatief voor alle hoven aan het eind van de middeleeuwen, maar was ook niet volledig afwijkend: ‘Algemene kenmerken van de middeleeuwse aristocratie en de hoofse cultuur zijn daarvoor veel te bepalend. Maar hoewel het Hollandse hof toonaangevend was in het toenmalige Holland hoefden niet alle ideeën en waarden die er leefden, per definitie ook elders in zwang te zijn.’
| |
Vermaak
De graaf had vaak de beschikking over een bibliotheek. ‘Daarbij moeten we denken’, vervolgt Van Oostrom, ‘aan een kast of kist met bijvoorbeeld twintig boeken en niet aan een zaal met vele volle planken langs de wanden. Welke boeken zich aan een hof bevonden, kan op verschillende manieren worden uitgezocht. Zo kan soms worden bewezen dat een boek aan het hof zelf geschreven is. Of dat een hof bij speciale ateliers met vakmensen een boek aankocht. In Amerika ligt op het ogenblik een prachtige handschrift met schitterende miniaturen dat ooit gemaakt is voor de graaf van Holland. Zijn wapen staat erop. De graaf heeft dit boek, waarvan wij in Nederland alleen een film of foto's kunnen zien, ooit in handen gehad, gelezen of zich eruit laten voorlezen tijdens de maaltijd. Overigens werden de graaf en zijn tafelgezelschap ook vermaakt door dichters zonder dat er een boek aan te pas
| |
| |
kwam. Er werden zwaarwichtige of frivole gedichten voorgedragen, liedjes gezongen, grappen gemaakt, maar het gezelschap luisterde echt niet altijd ademloos en vol ontzag. Men was gewend dat er artiesten van allerlei pluimage de maaltijd opluisterden. Goochelaars, mensen met dierennummers of acrobatische toeren. Er is zelfs wel eens een man aan het hof beland die zich voor geld op zijn hoofd liet meppen. Een menselijke kop van jut.’
Graaf Willem V van Holland en zijn broer Albrecht van Beieren, die hem in 1358 in Holland opvolgde.
| |
Dirc Potter
Een middelnederlandse dichter die rondliep aan het hof van Holland, was Dirc Potter. Iemand van wie we in biografisch opzicht veel weten in tegen- | |
| |
stelling tot veel andere schrijvers uit die tijd. Van de auteur van de beroemde Reinaert weten we bijvoorbeeld niet meer dan dat hij Willem heette.
Potter was bij de graaf van Holland begonnen als eenvoudig klerk op de kanselarij, het administratieve centrum. Hij schreef en copieerde er brieven. Geleidelijk aan klom hij op tot een soort particulier secretaris van opeenvolgende Hollandse graven, waardoor hij een van de belangrijkste ambtenaren in Holland werd. Potter schreef daarnaast als hobby literaire werken, zoals Der minnen loep. In dit verhaal, waarin Potter amusement en lering combineert, is een theorie over de liefde op rijm gezet. De theorie is doorspekt met praktijkverhalen waaronder beroemde liefdesgeschiedenissen uit de wereldliteratuur.
Potter etaleert in Der minnen loep een opmerkelijke diplomatiek en liberaal standpunt over incest. Hij weet dat het officieel verboden is, keurt het persoonlijk ook niet goed, maar weet dat het nu eenmaal gebeurt. Het lijkt hem daarom het verstandigst bloedschande zoveel mogelijk geheim te houden, want dan komt er de minste ellende van.
Hoe wael dat sonde ende schande is,
Van Babilone die coninghinne,
So onghetempert inden sinne,
Waer sy sach enen schonen man,
Daer most si mit ghenoechten an
Ende alssy sijnre hadde ghenoech,
Bevalsy datmen doot sloech.
Hier mede so en lietsi haer niet ghenoghen,
Si en most hoir noch tot dinghen vueghen
Die hatelic sijn ende onghewoen.
Si hadde enen frisschen ionghen zoon.
Die wile hi was een iongelinck,
Soe dede sy mit him hoer dinck.
Hi wist wel dattet qualic lyet,
Mer hi en dorst hoer weygheren niet.
Mit yseren sine besluten dede,
Spelen en soude mit sinen live.
Een sloetel was ghemaect daer toe;
Dien droech si allene doe.
Wanneer sy bij hem woude wesen,
So ontsloet si tslot mit desen
Ende als si sijnre hadde ghenoten,
Most hi weder inden sloten.
Dit waren duvelike sinnen
Te leven in alsulker minnen.
| |
| |
Dit wijff was wail sinnen blint,
dat si mit hoirs selfs kint
In suiker wijs te leven plach,
dat nyeman des ghelijck en sach.
(Dirc Potter, Der minnen loep: Derde boek. Uitgegeven en toegelicht door een werkgroep Utrechtse neerlandici. Utrecht: Instituut De Vooys, 1983, regel 833/864)
Van homosexualiteit blijkt Potter wat uitdrukkelijker afkerig te zijn. Van Oostrom: ‘Maar ook daarvan kan hij zich voorstellen dat het voorkomt, dus ook dat moest binnenkamers gehouden worden. Overspel behoort voor Potter tot de meest begrijpelijke verboden handelingen. Dat is ook logisch. Aan het hof was overspel aan de orde van de dag, omdat velen er niet uit liefde trouwden, maar om de familiebelangen te dienen. Kinderen werden al vroeg uitgehuwelijkt. Zo is het bijvoorbeeld bekend dat een meisje van vijf later zou moeten trouwen met een jongen die op dat moment zeventien was. De kans dat er dan pure liefde in het spel is, is niet zo groot.
Zijn opvatting om incest, homosexualiteit en overspel zoveel mogelijk geheim te houden, hangt samen met de destijds geldende aristocratische ideeën over eer. In de middeleeuwse cultuur was het belangrijker een goede naam te hebben dan het gedrag in overeenstemming te brengen met het eigen geweten. De beslissing over goed en fout werd als het ware uitbesteed aan de medemens. Men handelde zoals dat door de buurman, de concurrent of de ouders werd verwacht. De eigen innerlijke stem was geen toetssteen. Als je niet in aanzien stond, als je geen goede naam had, verloor je je eer en werd te schande gemaakt. Je werd soms letterlijk aan de schandpaal gezet, publiekelijk veroordeeld en bestraft.’
| |
Maecenaat
Eigenlijk moeten we, stelt van Oostrom, rond 1400 twee categorieën dichters onderscheiden. Eén groep dichters was nergens in vaste dienst, trok zelfstandig langs de hoven en hoopte daar gehoor te vinden om zo in ieder geval in leven te blijven. Daarnaast waren er dichters in vaste dienst bij een graaf, zoals Dirc Potter aan het hof van Holland. Daaronder waren ook dichters die verschillende functies combineerden, bijvoorbeeld bode en voordrachtskunstenaar. Zij werden door hun heer uitgezonden om een boodschap over te brengen naar een andere vorst, voor wie ze soms ook - als vriendelijk gebaar - poëzie voordroegen. Ze kregen dan een fooi, bleven een paar dagen en reisden weer terug. Ook waren er herauten die langs allerlei hoven trokken om een ieder uit te nodigen naar het hof van Holland te komen en deel te nemen aan een toernooi. Ze deden dat vaak niet alleen in gewone woorden, maar bijvoorbeeld ook op rijm.
Een vorst vond het niet alleen zelf prettig om door dichters vermaakt te worden, maar wist ook dat hij er - in middeleeuwse zin - eer mee inlegde kunstenaars te steunen. Als een kunstenaar succesvol was, droeg hij bij tot de glorie
| |
| |
en bekendheid van het hof waarvoor hij werkte. Als de graaf van Gelre een goede poëet in dienst had, wilde zijn broer, de hertog van Holland, niet achterblijven.
Vorst en auteur: hertog Albrecht en Dirc van Delft
De hofliteratuur die door dit maecenaat werd mogelijk gemaakt, was echter niet per definitie afhankelijk van de vorst. Natuurlijk moest de dichter op zijn tellen passen en niet zijn broodheer voortdurend tegen zich in het harnas
| |
| |
jagen, maar daarnaast bleef er ruimte genoeg om kritische geluiden te laten horen. Soms had de literatuur zelfs de functie kritisch te zijn, de schaduwzijde van het hofleven te belichten. Dan werd bijvoorbeeld aangegeven dat je door een luisterrijk leven te leiden wellicht je plaats in de hemel verspeelde.’ In de bekende middelnederlandse tekst Reinaert worden koning Nobel en zijn hof echter wel érg belachelijk gemaakt. Het ligt daarom voor de hand te veronderstellen dat deze tekst uit een ander milieu moet zijn voortgekomen. Het burgerlijk maecenaat zou het verhaal bijvoorbeeld hebben kunnen laten schrijven om de adel, de ‘concurrent’ over de hekel te halen. Toch is het volgens Van Oostrom waarschijnlijker dat de Reinaert aan het hof is ontstaan: ‘Als je alle argumenten voor en tegen op een rijtje zet, moet je tot die conclusie komen. Het ging kennelijk om een hof dat wel een stootje kon hebben, want er wordt veel kritiek geleverd op de hoofse wereld van schone schijn en pretenties, al blijft het een dierenverhaal. In de Reinaert wordt een hofdag belegd, waarop machtige baronnen recht zullen spreken over de misdadiger Reinaert. Maar de rechtsorde blijkt slechts een illusie te zijn. Door de slimme streken van Reinaert kiezen alle dieren, inclusief de koning zelf, uiteindelijk voor zichzelf. Algemeen belang en rechtsorde zijn op slag vergeten wanneer Reinaert suggereert dat hij een verborgen schat weet te liggen. Dat is, zeker voor middeleeuwse begrippen, een verontrustende les.’
| |
Arturromans
De vorsten aan de middeleeuwse hoven hadden belangstelling voor allerlei tekstsoorten. Zo was er veel interesse voor religieuze literatuur. Een genre dat echt niet alleen voor het kloosterleven bestemd was. Sommige heiligenlevens werden aan de hoven bijna als inspirerende ridderverhalen ten tonele gevoerd. Verder was er veel toneel en waren er moralistische, maatschappijkritische of politieke teksten. Een enorme variatie. Maar het meest in trek waren de hoofse ridderverhalen over koning Artur.
Hoofsheid is in brede zin een norm voor gedrag, een levensstijl, afwijkend van die van andere groeperingen in de samenleving, zoals geestelijken of boeren. Een belangrijk facet van hoofsheid was het galant met elkaar omgaan, niet primitief op elkaar inhakken, maar op een beschaafde manier via overleg elkaar proberen te overtuigen. Anderzijds was de lichamelijke kracht van mannen een deugd, maar wel een beheerste, aan regels onderworpen kracht. Verder hoorde erbij: beleefd zijn in de omgang met anderen, muzikale belangstelling, dansen en converseren. Vooral dat laatste is bijzonder typerend voor hoofsheid. Je moest nooit iemand recht voor zijn raap de waarheid zeggen, maar op een elegante, behoedzame manier kenbaar maken hoe je erover dacht. Het was echter niet zo dat men die gedragsregels uit etiquetteboekjes uit het hoofd leerde om ze vervolgens als marionetten toe te passen. Men groeide vaak op met een code, een hoeveelheid ongeschreven regels waardoor men niet anders wist. Als je er niet echt bijhoorde, viel je bij de kenners van het hof snel door de mand. Dan was je een dorper, een boerenkinkel.
| |
| |
Een middeleeuwse ridderroman waarin die ideale hoofse wereld aardig in beeld wordt gebracht, is Ferguut. Als dit verhaal begint is Ferguut nog een eenvoudige boerenjongen, maar aan het einde is hij uitgegroeid tot een volmaakte ridder. Op een dag ziet de jonge landbewerker een imposante stoet voorbijkomen. Opgegroeid buiten de hoofse beschaving vermoedt hij met een groep engelen van doen te hebben. Als hij erachter komt wie zij werkelijk zijn, wil hij zelf ridder worden. Zijn vader is er aanvankelijk niet gelukkig mee, maar beseft dat het vuur in zijn zoon niet meer te blussen valt. Met een verroeste, gedeukte wapenrusting die nog in de kelder lag, vertrekt Ferguut naar Arturs hof. Daar wordt hij uitgelachen en beschimpt, hij lijkt wel een handelaar in oude metalen. Bovendien rijdt hij zomaar op zijn paard de ridderzaal binnen. Niettemin zien koning Artur en Walewein wel iets in die zonderlinge jongeman en besluiten hem op te voeden tot een goed ridder. Hij moet daarom de wereld intrekken om het witte schild te veroveren, een symbool voor het volmaakte ridderschap. Tovenaars en boze geesten proberen hem daarvan te weerhouden. Maar na vele omzwervingen en talloze hindernissen slaagt Ferguut. Onderweg komt hij een prachtige vrouw tegen, maar kan daarmee in eerste instantie slecht uit de voeten. Het ontbreekt hem aan hoofse manieren. Op het eind heeft hij ook die problemen overwonnen. Hij wordt door Artur in de adelstand verheven en trouwt zijn Galiëne. Eind goed, al goed. Ze leven nog lang en gelukkig.
Hoofsheid speelt in het algemeen een belangrijke rol in alle Arturromans, die, volgens Van Oostrom, in de eerste plaats geliefd waren door de erin optredende helden: ‘De gemiddelde middeleeuwse ridder was wel eens bang, maar in die verhalen spelen alleen onverschrokken mannetjesputters. Een andere charme van de Arturromans vormde de romantische en inspirerende liefde van de ridder en de door hem veroverde vrouw. Typerend is ook dat er sprake is van een harmonische wereld: Arturridders vechten wel, maar altijd tegen duidelijk onrecht, vaak gesymboliseerd door boze draken of gemene dwergen. Het slechte werd omgetoverd in een sprookjesachtige wereld. Die harmonie tussen de ridders wordt mooi weergegeven door de ronde tafel van koning Artur. Aan een normale tafel wordt in de regel hiërarchisch aangeschoven, de voornaamste persoon zit aan het hoofd. Aan een ronde tafel zitten de ridders daarentegen zonder onderscheid dicht bij elkaar. Kortom het hof van koning Artur wordt voorgesteld als het ideale middeleeuwse hof. Dromen, wensen en idealen met betrekking tot het ridderleven worden in de literatuur tot leven gewekt. En men hoopte zelf beter te worden door veel te luisteren naar die verhalen.’
Twee uitzendingen van Lezen voor de lijst (16 maart en 20 april) werden gewijd aan middeleeuwse hofliteratuur. Wil Heezen sprak daarin met F.P. van Oostrom, auteur van Het woord van eer. Literatuur aan het Hollandse hof omstreeks 1400.
|
|