| |
| |
| |
Blijft over dat ik nu weet wat mijn grootste triomf is - en aan deze triomf ontbreekt het vlees, ontbreekt het bloed, ontbreekt het leven.
| |
Cesare Pavese
In de omgang was Cesare Pavese vaak een moeilijk mens. Cynisch, hard in zijn oordeel. Je ziet dat ook in herinneringen die vrienden van hem hebben opgetekend. Natalia Ginzburg, die met hem heeft samengewerkt bij uitgeverij Einaudi, beschrijft hem bijvoorbeeld als lastig om te leren kennen, heel terughoudend, moeilijk om mee te praten, nogal bruusk en onaardig. Maar dat is één van zijn kanten. Hij kon ook enthousiast zijn, zich met overgave wijden aan zijn vrienden of aan literatuur. In zijn brieven komen die twee zijden nog het best tot hun recht. Daarin is hij enthousiast, maar ook openhartig en venijnig. Hard in zijn oordeel over anderen, maar vooral ook voor zichzelf. Hij beseft dat er een enorme agressie van hem uitgaat. In een brief aan collega-schrijfster Bianca Garufi biechtte hij eens op: als ik ergens op het trottoir loop en iemand houdt vlak voor me stil dan heb ik heel gauw de neiging hem te wurgen.’
Zo beschrijft Yolanda Bloemen het karakter van Cesare Pavese. Bloemen vertaalde een keuze uit de brieven van Pavese, die vorig jaar onder de titel Een vis in het ijs verscheen. ‘Een opmerkelijke collectie’, stelt de vertaalster, ‘omdat Pavese die hardheid in laatste instantie toch weer op zichzelf richtte. Hij is ongekend eerlijk.’
Cesare Pavese werd begin deze eeuw geboren in een klein dorpje in de heuvels van ‘de Langhe’, een wijnstreek niet ver van Turijn. En het zijn bijna uitsluitend deze plekken in Noord-West-Italië, Piemonte, die Pavese keer op keer zal oproepen in zijn werk. Hij staat daarmee aan de wieg van de neorealistische stroming in de Italiaanse literatuur en film. Zijn gedichten en verhalen, geschreven in de jaren '30 en '40, zijn ogenschijnlijk eenvoudige schilderingen van het leven in die tijd, maar met evenveel recht kan men beweren dat Pavese zich in zijn oeuvre juist probeerde te onttrekken aan een werkelijkheid waar hij geen raad mee wist, waar hij zich nimmer thuis- gevoeld heeft. In 1950, op 42-jarige leeftijd, pleegde hij zelfmoord.
| |
Amerika
Enigszins venijnig noemde Pavese zichzelf in zijn brieven een geboren literator. Bloemen: Hij beschouwde het als tegennatuurlijk zich geheel op de literatuur te richten en het normale leven op de achtergrond te laten. Hij heeft daarover een discussie gevoerd met Augusto Monti, een leraar die een grote rol in zijn leven heeft gespeeld. Die spoorde hem aan wat meer het gewone
| |
| |
leven uit te proberen, maar Pavese voelde dat hij de weg van beschouwing en afgeslotenheid van het leven van alledag moest voortzetten, hoe tegennatuurlijk dat ook was. Hij noemde zichzelf dan ook ‘een bedorven zoon van de 19e eeuw’ en leerde het moderne leven niet kennen.
Sinds '20, '22 was het fascistische regime aan de macht en dat speelde erg door in de tijdgeest waarin Pavese opgroeide. Het fascistische ideeëngoed breidde zich uit naar de literatuur. Kunstenaars gingen zich daar min of meer naar richten, de futuristen sloten zich ideologisch aan bij het fascistische regime. Een andere groep dichters, die zich daar absoluut niet mee wilde vereenzelvigen, vond een uitweg in het hermetisme: een lyriek die heel intimistisch, hooggestemd is en zich echt afsluit van de werkelijkheid. Tegen beide groeperingen zette Pavese zich af. Hij was objectiever, afstandelijker. Hij sloeg als een van de eersten een realistische weg in.’ Paveses realisme stond overigens sterk onder invloed van zijn ontdekking van de Amerikaanse cultuur. Hij raakte al vroeg bezeten van de Amerikaanse roman, de film, de jazzmuziek. Hij vertaalde werk van Anderson, Melville, Faulkner en anderen. In zijn eigen werk is de man die zijn geboortedorp verlaat en naar Amerika vertrekt om jaren later weer terug te keren, een leitmotiv.
Na zijn studie Engels - hij is gepromoveerd op Lewis - wilde hij graag naar Columbia University in New York. Hij schrijft daar veel over aan zijn vriend Antonio, die voor hem een soort wegwijzer is binnen de Amerikaanse literatuur en die hem ook heel veel informatie heeft verschaft over het Amerikaanse slang, dat hem in die tijd zeer fascineerde.
Aan Antonio Chiuminatto, Chicago
Zeg, ik ben juist vanavond helemaal in de ban gekomen van de reislust. Ik zweer je dat ik niet meer hier in Italië blijven kan. Ik ben nu eindelijk van de dienstplicht af. Ik heb geen nieuws over mijn oude afspraken met Columbia University, dus het ziet er somber uit, boy! Ik droom, ik hoop, ik ga dood van verlangen naar Amerika. Ik moet erheen. Jij bent steeds zo aardig voor me geweest: zou je me niet de laatste en grootste dienst willen bewijzen, laat me naar de USA komen. Je weet dat wij de oversteek niet kunnen maken als we daar geen werk hebben. Als vriend heb jij nu de taak om werk voor me te vinden, al is het maar fictief, om het paspoort te krijgen. Ik ben bereid om Italiaans te geven of de meest afgrijselijke erfgename te trouwen, als ik er maar naartoe kan.
(Een vis in het ijs. Maastricht: Gerand en Schreurs, 1988, p. 50)
Pavese zou er nooit komen. Waarom precies is niet duidelijk, maar hij kreeg in ieder geval geen uitnodiging van de universiteit. Langzamerhand ging hij bovendien toch beseffen dat hij eigenlijk geen reiziger was. In zijn dagboeken schreef hij dat reizen iets oppervlakkigs is. Als je voortdurend naar andere
| |
| |
streken reist, leer je ze op een oppervlakkige manier kennen, alleen van buiten af. Het is daarom interessanter je eigen geboortestreek, je eigen plaats van herkomst beter te bekijken om daar echt de kern van te doorgronden. Daar gaat hij zich dus later op richten, maar Amerika blijft een droomland. In de vorm van een Amerikaanse actrice, die in zijn latere leven een belangrijke rol speelt, komt die illusie nog eenmaal terug. Hij heeft een verhouding met haar en hoopt dat ze de ware zal zijn. Als dat niet zo blijkt te zijn, breekt er iets definitiefs in hem.
| |
Tina
Op 15 mei 1935 wordt Cesare Pavese samen met een groot aantal andere intellectuelen rond het tijdschrift La Cultura gearresteerd tijdens een razzia. Het is echter niet de politiek, maar de liefde die Pavese noodlottig wordt, met name zijn hartstochtelijke liefde voor een zekere Tina. Slechts één briefje aan deze mysterieuze vrouw is bewaard gebleven, gestuurd vanuit zijn verbanningsoord in Calabrië. Daarvandaan mocht hij heel beperkt brieven verzenden, alleen zijn zuster mocht hij ongelimiteerd schrijven.
Aan T., Turijn
[Brancaleone,] 17 [september 1935]
Liefste,
Ik schrijf met jouw pen. Ondanks de slechte ervaring kan ik niet aan de verleiding van een brief weerstaan. Ik weet niet of de briefkaarten die ik aan jullie adres heb gestuurd, zijn aangekomen. Van jou heb ik er vier gekregen. Ik profiteer van deze goeie jongen om je een aandenken te zenden. Al gebruikt, maar ik heb geen ander.
Ik breng de dagen (de jaren) door in deze toestand van afwachten die ik thuis bepaalde middagen kende tussen half drie en drie. Altijd word ik, zoals de eerste dag, 's ochtends gewekt door een steek van eenzaamheid. Je mijn angsten beschrijven is onmogelijk. Mijn straf is niet die op schrift staat, jij bent het; en degene die ons zo gescheiden heeft, wist dat heel goed. Ik schrijf geen tedere woorden; de reden weten we; maar mijn laatste menselijke herinnering is zonder meer de 13de mei.
Ik dank je voor alle gedachten die je aan mij hebt gewijd. Mijn gedachte aan jou is altijd dezelfde en houdt nooit op.
(Een vis in het ijs. Maastricht: Gerard en Schreurs, 1988, p. 79/80)
‘Pavese was’, aldus Yolanda Bloemen, ‘ook terughoudend in het schrijven óver haar in de overige correspondentie. Hij omschreef haar altijd als “de signorina” of als T., omdat zij actief was in een clandestiene communistische partij. De aanleiding voor zijn verbanning was ook zijn contact met Tina,
| |
| |
hoewel hij aanvankelijk dacht dat zijn bemoeienissen met het anti-fascistische tijdschrift La Cultura de oorzaak waren voor zijn arrestatie in '35. Hij vermoedde dan ook snel te worden vrijgelaten, omdat hij zich in het tijdschrift altijd tamelijk a-politiek had opgesteld. Maar uiteindelijk bleek hij te zijn opgepakt, omdat hij op zijn adres brieven had ontvangen van een communist die bestemd waren voor Tina. Zijn straf, “confino”, was een verbanning in eigen land, meestal in een afgelegen plaatsje met beperkte bewegingsvrijheid. Binnen dat dorp was hij vrij om te gaan en te staan waar hij wilde. Het was een mooi gelegen plaatsje, maar hij vond het op den duur toch tamelijk gruwelijk. Hij ging zich dan ook identificeren met allerlei andere verbannen dichters als Ovidius en Sappho. Om Tina terug te zien, vroeg hij gratie aan. Hij was er zeer op gebrand te weten hoe die verhouding zich verder zou ontwikkelen. De relatie werd echter min of meer een breekpunt in zijn leven. Hij had meer teleurstellende ervaringen in de liefde achter de rug, maar toen bleek dat Tina zich tijdens zijn verbanning had verloofd met een ander, was dat een bijzonder gevoelige klap. Hij zag het als een bewijs van zijn onontkoombaar noodlot. Al zijn verhoudingen met vrouwen moesten blijkbaar mislopen.
Uit zijn dagboek, Leven als ambacht, komt Pavese daardoor zelfs enigszins als vrouwenhater over. Het staat vol met hatelijke opmerkingen over vrouwen met wie hij een verhouding had, of juist niet had. De brieven geven daarvan een ander beeld. Pavese ziet wel in dat zijn eigen houding bepaalde reacties uitlokt. Een van de dingen die hij zichzelf het meest aanwrijft, is zijn onvermogen tot onverschilligheid, zoals hij het zelf noemt. Hij ziet de onverschilligheid die andere mensen kunnen opbrengen, bijvoorbeeld tegenover betrekkingen met andere personen. Dat stelt hen in staat zich staande te houden, iets waar hij zelf niet toe in staat is. Als hij zeer op iemand gesteld is, ligt het in zijn aard zich daar volledig aan over te geven. Die volledige overgave aan vrouwen ziet hij zelf als reden voor het mislopen van zijn affaires. In een van zijn brieven aan Femando Pirano, waarin hij zichzelf streng aan analyses blootstelt, schrijft hij dat hij elke vrouw binnen de korste keren tot een vamp omsmelt, al ligt dat niet in de aard van die vrouwen. Zo maakt hij het hen onmogelijk van hem te blijven houden.’
| |
Zelfmoord
Tot de meest geliefde plekken van Pavese behoren de kroegen en het caféterras. Daar, aan de boulevards van Turijn, kon hij zich overgeven aan wat hij noemde ‘de woeste verkoeling van het alleen-zijn’. Daar zat hij ook vaak te schrijven. In zijn verhalen ging Pavese doelbewust op zoek naar een vorm van monotonie, naar een even onopvallend als melancholiek soort schrijverschap. Uiteindelijk zou hij uitkomen bij een persoonlijke interpretatie van de mythologie.
Iemand die door de verschillende kanten van Paveses schrijverschap is gefascineerd, is Henk Pröpper, redacteur van het tijdschrift Optima en van het NOS-programma ‘Uit de kunst’. Dagboek en brieven van Pavese omschreef
| |
| |
hij als ‘een handboek voor exil-kunde’: ‘Het lijkt alsof Pavese langs een methodische weg een poging doet om zichzelf én de lezer in een wereld afgescheiden van de onze binnen te schrijven, maar dat hij ook probeert die wereld bijna aanlokkelijk te maken.
Cesare Pavese
Dat heeft ook te maken met zijn hang naar zelfmoord. Hij probeert binnen de literatuur een wereld te creëren, maar eigenlijk tevens binnen zijn eigen leven. Zo krijgt hij nog enige greep op wat
| |
| |
buiten die wereld aan de orde is, want op de wereld van alledag had hij die niet, iets wat zich moeilijk laat uitleggen. Maar zijn biografie leert ons in ieder geval dat hij er zich al in een vroeg stadium van zijn leven bewust van was dat de dingen voor hem anders waren. Dat hij een gebonden eenzame was, ook door zijn familiesituatie. Hij had zich sterk geïdentificeerd met zijn vader, maar die stierf jong. Met zijn moeder kon hij veel minder opschieten. Zijn zusje begreep hem niet, zij was van een ander intellectueel kaliber. In de streek waar hij opgroeide, Piemonte, kon hij zich uitsluitend aan de natuur vastgrijpen om zich te verliezen, zich enigszins gelukkig te voelen. Daarbuiten heerste een orde waar hij niets mee had, waar hij bang voor was. Want dat er een orde was, betwijfelde hij niet. Voor zijn gevoel waren er overal goden werkzaam, die alles in de hand hadden. Die de levens van iedereen op een bepaald spoor duwen, behalve dat van hem. Voor hem was er geen spoor, zou je kunnen zeggen.
Die neiging tot zelfmoord is overigens al vanaf het begin, net als de eenzaamheid, iets dubbels. Aan de ene kant iets wat hij koestert om zich staande te houden, maar tegelijkertijd iets wat hij verafschuwt, omdat het hem niet in staat stelde de ethische dimensie die hij aan zijn schrijven wilde geven, tot stand te brengen. Als schrijver zag hij een heel duidelijke taak voor zichzelf, terwijl de zelfmoord een demon was die hem daar van af zou kunnen houden. Daarom schoof hij de gedachten aan zelfmoord steeds weer voor zich uit, hoe verleidelijk ze soms ook waren. Ten opzichte van zijn vrienden en kennissen heeft hij deze schrikwekkende gedachten nodig gehad om hen te kunnen activeren zodat ze hem weer energie konden geven, hulp konden bieden, of gewoon bij hem waren. Bij Pavese is alles dubbelzinnig. Enerzijds wil hij voortdurend mensen van zich afstoten, omdat hij moet werken.
Anderzijds wil hij ze juist naar zich toe halen, omdat hij zich realiseert dat hij hen nodig heeft om enigszins gelukkig te kunnen zijn.’
| |
Mythologie
Pavese debuteerde in 1936 als dichter met de bundel Lavorare stanca (Werken is vermoeiend). ‘Een speciale, vreemde soort poëzie’, legt Pröpper uit, ‘onder andere omdat het heel parlando geschreven is. Hij weet een zeer bepaalde toon, een stemming te creëren, die je nauwelijks kunt omschrijven. Hij lijkt bezwerende formules, apodictische uitspraken te gebruiken, die geïsoleerd niet zo veel opleveren. Maar wanneer ze met elkaar in het verband van een gedicht staan, krijgen ze een meerwaarde. Ze gaan als bijenvolk om elkaar heen zoemen en dan ontstaat er een vreemde, gezamenlijke kracht. Voor een vertaler is zijn poëzie daarom enorm moeilijk. Het lijkt of je met gewone zinnen in spreektaal te maken hebt en het valt niet mee daaraan nog een poëtische waarde te geven. Vreemd genoeg is Pavese zelf zo poëtisch, juist omdat hij spreektaal gebruikt. Zijn gedichten zijn in principe autobiografisch, maar met dat bezwerende karakter probeert hij niettemin zichzelf weg te schrijven. Het zijn metaforische gedichten, waarin hij depersonaliseert en probeert alleen de natuur pur sang weer te geven. Hij wil het ene unieke
| |
| |
moment realiseren, zonder de noodzakelijke zintuiglijke waarneming daarin te betrekken. Het metaniveau erboven, het zien dat je iets waarneemt, probeert hij weg te kappen.’
Lavorare stanca bleef nagenoeg onopgemerkt. In de jaren die volgden ging Pavese langzaam over van zijn toch al prozaïsche poëzie naar het schrijven van verhalen en romans waarin de spreektaal een belangrijke plaats heeft. ‘Gewone’, toegankelijke zinnen moesten hem in staat stellen, naar Amerikaans voorbeeld, de mens en de natuur, zo dicht mogelijk te benaderen. In die verhalen, zoals Het strand, De mooie zomer en Jouw land, treedt, volgens Henk Pröpper, vrijwel altijd een ik-figuur op: ‘Iemand die waarneemt: een voyeur van het leven. Vaak beschrijft Pavese de wereld van mensen die hun bestemming lijken te hebben gevonden, maar raakt in die verhalen langzamerhand besmet met de gedachte dat zijn aanvankelijke hoop dat er inderdaad een wereld zou bestaan waarin iedereen zijn bestemming heeft, niet wordt bewaarheid. Dan laadt hij de gebeurtenissen die hij beschrijft met een vreemde eenzaamheid op, een soort melancholie. Die mensen blijken slechts ogenschijnlijk gelukkig. Gezien hun positie of ambities zouden ze wel gelukkig kunnen zijn, maar enige vorm van compassie ontbreekt hen. Ze hebben niets met elkaar. Pavese maakt een foto waar vervolgens barsten in komen. La spiaggia (Het Strand) is daarvan het mooiste voorbeeld. Dat verhaal gaat over mensen die aan het strand liggen, een hele zomer lang. Ze zijn allemaal geslaagd in het leven, ogenschijnlijk heel gelukkig. Ze flirten met elkaar. Het lijkt een normale strandsituatie, maar in feite getuigen alle uitingen van lusteloosheid, en merkwaardig genoeg niet van lust. Er trekt een waas van melancholie over de foto. Buitengewoon pijnlijk.’
Pavese gaat in zijn werk heel vaak terug naar de periode van zijn jeugd. Een rijke bron van beelden, ervaringen en gevoelens, zoals ook bij Proust.
Pröpper vindt dat je beide auteurs maar ten dele met elkaar kunt vergelijken. ‘Beiden hebben de drang oorspronkelijke beelden uit de jeugd weer te vinden, maar voor Proust geldt dat hij die ervaringen opnieuw wil beleven om daaraan een metaforisch en groots karakter te geven. Voor hem zijn dat in zekere zin unieke ervaringen. Pavese wil ook terug naar zijn jeugd, maar niet om die unieke ervaringen opnieuw te beleven, maar om er doorheen te gaan, omdat het hem om de uniciteit van de ervaring op zich gaat en niet om de uniciteit van zijn ervaring. Hij wil eigenlijk door de bodem van zijn herinneringen heengaan om een wereld te bereiken die nog niet bepaald is door de orde die aan je wordt opgelegd wanneer je twee, drie jaar oud bent. Hij wil terug naar een onbepaaldheid, een ordeloosheid en ook cultuurloosheid. Alles wat je ziet, is bepaald door wat je geleerd hebt, hoe je bent opgevoed enz. Dat hele proces, dat hij eigenlijk verafschuwt, omdat het hem in een wereld heeft geplaatst waar hij niets mee heeft, probeert hij voor te zijn.’ De terugkeer naar de geboortegrond, naar de oerervaringen van de jeugd zoals beschreven in Feria d'agosto, neemt uiteindelijk mythische proporties aan. Zijn meest geliefde boek is dan ook Dialoghi con Leuco. Vlak voor zijn
| |
| |
dood had hij juist in een exemplaar van dit boek geschreven: ‘Ik vergeef iedereen en vraag iedereen vergiffenis. Akkoord? Klets niet teveel’. Pröpper: ‘Het zijn dialogen tussen figuren uit de mythologie, vaak één godheid of halfgod met een figuur van de mensensoort. Soms spreken goden alleen met elkaar. De dialogen worden meestal ingeleid door de mythe kort te plaatsen en een betekenis toe te kennen. Ze gaan vaak over de grenzen van het leven, die op het vlak van de erotiek, de angst en de dood liggen. Dus daar waar je je bewust wordt van je levenskracht. In de mythologie is het leven een geschenk van de goden aan de mensen. De góden proberen de mensen wat wijzer over het leven te maken, maar niet al te wijs, want er moet kennis worden achtergehouden, zodat de mens die probeert te stelen. Die gesprekken bewegen zich op dat breukvlak tussen kennis en geen kennis. Hoewel het boek afstandelijk lijkt, is het in werkelijkheid onthullend. In de mythologie gaat het namelijk juist om die zaken waarmee Pavese in zijn persoonlijk leven moeizaam omgaat. Zijn hang naar zelfmoord is in feite zijn onvermogen met de dood om te gaan. Je willen geven, oplossen in een hemelse liefde, in een liefde dus waarvan je je niet eens meer bewust bent, probeert hij in die dialoog te bewerkstelligen. Hij probeert de grenzen van zijn persoonlijk leven te doorbreken.
In ‘Het wilde beest’ is sprake van een ik-figuur die ontmoetingen heeft met een wilde vrouw, die staat voor ongebreidelde sexualiteit, de overgave aan de lust. Maar hij kan die vrouw niet bereiken. Op het moment dat hij zich met haar zou versmelten, gebeurt er een ramp. Ze is er niet meer, hij kan haar niet benaderen. Zijn ideale vrouw bestaat alleen nog in zijn dromen. Een tragische ervaring, waardoor hij besluit het leven vaarwel te zeggen. Aan het einde van die dialoog wordt de dood hem geschonken door een godheid. Die dood impliceert vervolgens niet de volledige stilte en het volledige niets, maar juist het bereiken van de meest intieme momenten van het leven. Het horen van kreten, stemmen. En ook de natuur is in de dood opgenomen. Dus alles wat in zijn ogen waardevol is, is terug te vinden in die, op die manier aantrekkelijk geworden, dood. En het typeert zijn fatalisme dat hij de dood niet zelf kan bewerkstelligen, maar ontvangt. Zeker in de laatste dagen van zijn leven krijgt de zelfmoord daardoor een andere gedaante. Het is niet meer de demon die hem over de streep probeert te trekken, maar iets waar hij bijna een liefdevolle relatie mee begint en waaraan hij zich uiteindelijk volledig
Voor het eerst maak ik de balans van een jaar dat nog niet om is.
In mijn vak ben ik dus koning
In tien jaar heb ik alles gedaan. Als ik denk aan de aarzelingen van destijds.
In mijn leven ben ik wanhopiger en verlorener dan toen. Wat heb ik vergaard? Niets. Een paar jaar heb ik mijn tekorten genegeerd, heb ik geleefd alsof ze niet bestonden. Ik ben stoïcijns geweest. Was dat heroïek? Nee, het heeft me geen moeite gekost. En daarna, bij de
| |
| |
eerste aanval van de ‘rusteloze angstaanjagende’, ben ik weer in het drijfzand teruggevallen. Vanaf maart worstel ik daarmee. Namen doen niet ter zake. Zijn ze iets anders dan namen van het noodlot, toevallige namen - als deze het niet waren, waren het dan geen andere? Blijft over dat ik nu weet wat mijn grootste triomf is - en aan deze triomf ontbreekt het vlees, ontbreekt het bloed, ontbreekt het leven.
Op deze aarde heb ik niet meer om te verlangen, behalve datgene wat vijftien jaar van falen voortaan uitsluiten.
Dit is de balans van het jaar dat nog niet voltooid is, dat ik niet zal voltooien.
(Leven als ambacht. Amsterdam: De Bezige Bij, p. 398)
In de maand mei besteedde Literama aandacht aan de Italiaanse letterkunde. Op 16 mei sprak Lex Bohlmeijer met Yolanda Bloemen en Henk Pröpper over Cesare Pavese
|
|