| |
| |
| |
Een hypochonder in de Italiaanse letteren
| |
Italo Svevo
Ettore Schmitz was zijn echte naam. Zijn vader was Duitser, zijn moeder Italiaanse. Beide elementen komen terug in zijn pseudoniem: Svevo is de veritaliaanste naam voor de Schwaben, en zijn kenmerkend voor Triest, een smeltkroes van culturen, waar Italo Svevo in 1861 werd geboren. Triest behoorde pas na de Eerste Wereldoorlog bij Italië en was de belangrijkste havenstad van het Oostenrijks-Hongaarse keizersrijk. De stad werd bewoond door een heterogene bevolking: Grieken, Slowenen, Italianen, Oostenrijkers. Door de handel werd dit nog versterkt.
Svevo werd op twaalfjarige leeftijd naar een Duits georiënteerde, technische kostschool gestuurd, omdat zijn vader hem van meet af aan had voorbestemd voor het zakenleven. Zeer tegen zijn zin ging hij erheen, omdat hij van zijn moeder moest scheiden en omdat hij al vroeg literaire aspiraties had. Toen in 1880 het bedrijf van zijn vader failliet ging, moest Svevo zijn studie staken. Hij werd bankemployé. Zijn literaire bevlieging verloor hij echter niet. Hij verlangde er zelfs steeds heviger naar te schrijven, maar had daar slechts de schaarse avonduren voor. In zijn eerste roman gebruikte hij zijn ervaringen uit die tijd voor de levensbeschrijving van zijn hoofdpersoon Alfonso Nitti.
Sinds korte tijd [had hij] ambities gekregen, en de studie was het middel geworden om die te bevredigen. Het blindelings gehoorzamen aan Sanneo, de uitbranders die hij dagelijks te verduren kreeg, vernederden hem; de studie was een reactie op die vernedering. Een doorwrocht boekwerk inspireerde hem tot dromerijen van grootheidswaanzin, niet omdat hij daar aanleg voor had, maar als gevolg van de omstandigheden; hij bevond zich in het ene uiterste, hij droomde van het andere.
Ieder ogenblik buiten kantoor en ook wel op kantoor, waar hij in een bergruimte een aantal boeken verborgen hield, bracht hij door met lezen. Hij las over het algemeen serieuze boeken met literatuurkritiek of over filosofie, want gedichtenbundels en boeken over kunst vereisten niet zoveel inspanning van hem. Hij schreef zelf ook wel, maar niet veel; zijn stijl, nog van weinig vastheid, het onzuivere woord, dat te veel of te weinig aangaf, maar nooit de kern raakte, dit alles schonk hem geen voldoening. Hij geloofde dat hij van de studie wel beter zou worden. Hij had geen haast en het kleine beetje dat hij deed, diende ter afronding van het tijdschema dat hij had ingesteld voor zijn vrijwillige werk. Nadat hij zich op de bank en in de bibliotheek ingespannen had, zette hij voor zichzelf de een of andere
| |
| |
gedachte op papier, bijvoorbeeld een romantische ontboezeming, die niemand anders te lezen kreeg. Opmerkelijk aan deze ontboezemingen was, dat deze jongeman aan een zekere Weltschmerz scheen te lijden; voor zijn werkelijke smart, voor het heimwee waar hij nog steeds onder gebukt ging, werd in deze ontboezemingen geen plaats ingeruimd. Hij bewaarde deze geschriften als voorlopige aantekeningen, die hij in een verre toekomst wilde gebruiken voor grotere werken, toneelstukken, romans en wat dies meer zij.
Ettore Schmitz op twaalfjarige leeftijd
Hij had nog geen enkele van de Italiaanse klassieken volledig gelezen, maar kende literatuurgeschiedenissen en kritische studies te over;
| |
| |
later wierp hij zich op het lezen van Duitse filosofische werken in Franse vertaling.
Hij ontdekte de openbare leeszaal, en hetgeen hem daar aan cultuur van verschillende eeuwen ter beschikking stond, stelde hem in staat op zijn smalle beurs te besparen. Hij was nu gebonden aan de vaste openingstijden van de leeszaal en dat verschafte aan zijn studie de regelmaat die hij wenste. Hij bleef er met volharding heen gaan, ook al omdat zijn kamer in huize Lanucci weinig geschikt was om in te studeren. Die was erg klein en werd voor de helft in beslag genoemn door het bed, er kwam zelden zon, kortom het was er onplezierig, en ook was het niet gemakkelijk om denkwerk te verrichten aan een rond tafeltje, waarvan de poten nooit alle vier tegelijk de grond raakten. Als het hem gelukt was om zijn dag volgens programma af te werken, ging hij de volgende dag nog afgematter naar de bank en werkte hij daar slechter dan gewoonlijk. De achterstallige post nam toe, en
's avonds had hij een enorme hoeveelheid poststukken voor zich, die uit alle delen van Italië waren binnengekomen; het leek hem alsof de hele wereld tegen hem samenspande en hem dat werk opdrong.
(Een leven. Amsterdam: Bert Bakker, 1984, pp. 62-63)
Naast zijn baan bij de bank, werkte Svevo als leraar handelscorrespondentie. Bovendien was hij als toneelrecensent verbonden aan de krant Independente. Daarin debuteerde hij al in 1890 met het verhaal ‘De moord in de via Belpoggio’.Een leven verscheen in 1893. Svevo was - evenals zijn hoofdpersoon Alfonso Nitti - een echte autodidact. Hij las alles wat hij maar te pakken kon krijgen om thuis te raken in de wereldliteratuur. Zijn favoriete auteur was Schopenhauer en diens filosofie ligt ten grondslag aan Svevo's eerste roman. Daarnaast wordt vaak gezegd dat Een Leven de sporen draagt van het Franse naturalisme. Cok van der Voort, hoofddocent bij de Vakgroep Vertaalwetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, denkt daar wat genuanceerder over:
‘Svevo heeft gezegd dat hij Balzac een groot schrijver vond, maar Balzac was niet een echte naturalistische schrijver. Een leven is ook in verband gebracht met De Maupassant, al was het alleen maar vanwege de titel, Une vie. Maar Svevo zelf heeft die relatie ontkend. Toch zitten er in die eerste roman naturalistische trekjes, bijvoorbeeld de zeer gedetailleerde beschrijving van de buitenwereld. Svevo's tweede roman is veel meer beperkt tot de introverte gedachten wereld van de hoofdpersoon. Dan zijn die naturalistische trekken eruit.
De personages wijken ook af van het naturalistische patroon. Ze zijn weliswaar tragisch, pessimistisch, maar gaan niet ten onder, zijn niet gedetermineerd door het sociale milieu, door de maatschappij waarin zij leven. Bij Alfonso Nitti zit de problematiek heel duidelijk in de figuur zelf. Svevo citeert in dit verband Schopenhauer: ‘Wie niet de juiste vleugels heeft bij zijn geboorte, zal ze nooit meer krijgen.’ Je sterft precies zoals je wordt geboren.
| |
| |
Het gezin Svevo in 1912
Met handen die weten te grijpen, of die niet eens in staat zijn iets vast te houden. Nitti is willoos, maar kent ook een minachtende trots ten opzichte van andere mensen omdat hij anders is dan zij.
Overigens was Svevo al met zijn verhaal ‘De moord in de via Belpoggio’ behoorlijk afgeweken van de naturalistische gewoonten in zijn tijd. Dat verhaal gaat over een man die op straat zomaar een andere man vermoordt. Dat ‘zomaar’ is wonderlijk en bovendien nieuw binnen het naturalistische tijdperk, want een naturalistische schrijver zou onmiddellijk uitleggen waarom die man zich niet lekker voelt en uiteindelijk iemand doodt. En dat uiteraard in chronologische volgorde. Bij Svevo begint het verhaal met de
| |
| |
moord, die vanuit het niets schijnt te komen. Daarna staat de wroeging bij de moordenaar centraal. Dus ook hier het accent op de innerlijke wereld, op het gedachtenproces. Het verhaal is zijn tijd vooruit. Net als Een leven, dat Svevo eigenlijk Een Nietsnut wilde noemen, maar de uitgever weigerde die titel. De positivistische maatschappij van 1892 was nog niet toe aan zo'n wroeter in zichzelf, zo'n man die tot niets komt. Die verandering van titel heeft overigens niets geholpen. Het boek verkocht helemaal niet, werd zelfs doodgezwegen. De weinige besprekingen waren, in tweeërlei opzicht, heel negatief. Mensen begrepen absoluut niet waarom er steeds werd gecirkeld rond een verwrongen persoon. Voor die thematiek was het te vroeg. Daarnaast werd het taalgebruik van Svevo verguisd. Hij schreef geen prachtig standaard- Italiaans zoals de echte Italiaanse literatoren dat in die tijd schreven, geconcentreerd rond het tijdschrift La Ronda. Die schrijvers waren echt bezig met kunst-proza, super-estheticisme, hermetische mooischrijverij. En Svevo schreef pragmatisch, soms raar Italiaans. In ieder geval niet gesoigneerd. Daar was hij ook helemaal niet op uit.’
| |
Bekentenissen
‘Ik gooide mijn pen in de brandnetels’, schreef Italo Svevo toen ook zijn tweede roman, Senilitd (1898;Een man wordt ouder), volledig werd doodgezwegen. Svevo, inmiddels getrouwd, besloot zich te storten op een carrière in het zakenleven, en wel in het bedrijf van de familie van zijn vrouw. In Triëst bezocht hij intussen alle clubs en sociëteiten die er waren. Niet alleen gericht op literatuur, maar ook op andere kunstvormen. Hij heeft nauw contact gehad met schilders en beeldhouwers. Ze lazen samen of lieten elkaar hun produkten zien, praatten over kunst. Hijzelf schreef toen enkele toneelstukken en toneel- en muziekrecensies. Muziek nam in zijn leven een belangrijke plaats in, hij speelde bijna zijn hele leven viool. Die pen in de brandnetels was trouwens sterk overdreven, want bijvoorbeeld in brieven aan zijn vrouw zei hij dat je elke dag iets moet krabbelen om goed te kunnen schrijven.
En dat deed Svevo dan ook. Het zou echter wel tot 1922 duren voor zijn derde grote roman verscheen, Bekentenissen van Zeno, waaraan hij vlak na de Eerste Wereldoorlog was begonnen te schrijven. Het draait daarin allemaal om Zeno Cosini, een bemiddeld zakenman die op aanraden van een psychiater zijn levensgeschiedenis op papier zet. Zeno heeft namelijk allerlei kwaaltjes - zo is hij bijvoorbeeld verslaafd aan het roken - die hij op alle mogelijke manieren probeert te genezen. Tot groot vermaak van zijn omgeving. Al snel staakt Zeno de behandeling en uit wraak publiceert zijn psychiater de door Zeno geschreven autobiografie. In Bekentenissen van Zeno neemt Svevo de psychoanalyse prachtig op de hak. Cok van der Voort vertelt hoe Svevo met de theorieën van Freud in aanraking kwam:
‘In Triëst, waar een grote joodse gemeenschap bestond, was Freud al zeer bekend. Zijn psychotherapie werd er voor het eerst in praktijk gebracht door de gebroeders Weiss. Svevo zelf las Freud al snel. Hij werkte ook mee aan de vertaling van de Traumdeutung, waarmee een neef van hem bezig was.
| |
| |
Italo Svevo in 1926
Svevo's reacties op de kennismaking met Freud waren ambivalent. Aan de ene kant zei hij er niets van te moeten hebben, aan de andere kant stelde hij dat er geen schrijver in zijn tijd was die niet beïnvloed was door Freud. Inclusief hijzelf. Ik denk dat je een scheiding moet maken tussen Freuds ideeën en de psychotherapie als behandeling. Door die eerste was Svevo geboeid, de laatste zou hij op de korrel nemen in zijn Bekentenissen van Zeno, hoewel hij zelfs door de psychotherapische behandelmethode enige tijd geboeid was. Hij heeft een tijd lang zichzelf geanalyseerd, wat natuurlijk helemaal tegen Freuds visie in ging. Die beroemde dokter Weiss had vantevoren het idee van Svevo om de psychotherapie in een roman te verwerken, zeer toegejuicht en gezegd: als dat boek verschijnt, schrijf ik een mooi stuk in een vaktijdschrift. Toen hij het eenmaal had gelezen, heeft hij helemaal niets
| |
| |
gepubliceerd. Svevo reageerde er laconiek op: hij vond het jammer omdat het prachtig zou zijn geweest als Freud hem persoonlijk een briefje had geschreven met een bedankje voor zijn introductie van de psychoanalyse in de Italiaanse esthetica!
Hij schrijft ook ergens - en dat is weer ambivalent - aan een collega-schrijver dat ze vooral moeten oppassen om niet te genezen van hun ziekte. ‘Gewone’ mensen proberen via psychoanalyse orde te scheppen in de chaos. Schrijvers, kunstenaars doen dat zelf door middel van hun kunstuiting. En om aan de benodigde creativiteit te komen, moet je de chaos dus laten bestaan.’
Op de voorpagina van een woordenboek vind ik deze aantekening van mezelf, in schoonschrift met een paar zwierige krullen: ‘Vandaag, 2 februari 1886, zwaai ik over van de juridische faculteit naar de chemische. Laatste sigaret!!’
Het was een uiterst belangrijke laatste sigaret. Ik herinner me alle goede verwachtingen waarvan hij vergezeld ging. Ik had me geërgerd over het kerkelijk recht, dat me zo ver van het leven scheen af te staan, en ik wierp me op de wetenschap die het leven zelf is, zij het dan in een reageerbuisje gevat. Die laatste sigaret drukte mijn verlangen uit naar bezigheid, zowel bezigheid met mijn handen als rustig, helder en exact denkwerk.
[..]
Nu ik mezelf zo aan het analyseren ben komt er opeens twijfel in me op: zou ik misschien zo aan de sigaret verknocht zijn geraakt omdat ik daarop de schuld van mijn onvermogen kon afschuiven? Maakte ik mezelf niet wijs dat ik, zodra ik ophield met roken, de ideale, krachtige persoonlijkheid zou worden die ik me voorstelde? Misschien was dit het wat me aan mijn verslaafdheid bond, want het is immers prettig te leven in de illusie dat men een latente capaciteit bezit? Ik breng deze hypothese naar voren als een verklaring voor mijn jeugdige zwakheid, overigens zonder zelf rotsvast van de juistheid ervan overtuigd te zijn. Nu ik oud ben en niemand meer iets van me eist, volgen de sigaretten en de goede voornemens elkaar nog steeds in dezelfde afwisseling op. Wat hebben die goede voornemens tegenwoordig dan te betekenen? Zou ik, net als de door Goldoni beschreven oude hygiënist, gezond willen sterven nadat ik mijn hele leven als een zieke heb geleefd?
(Bekentenissen van Zeno. Amsterdam: Athenacum-Polak & Van Gennep, 1984, pp. 14/15)
Bekentenissen van Zeno werd door Svevo later een autobiografie genoemd, maar niet de zijne. Zeno is een wrak, dat weliswaar voortdurend op zoek is naar nieuwe geneesmiddeltjes en behandelwijzen, maar aan de andere kant zijn kwaaltjes koestert. En hoe ouder hij wordt hoe sterker hij dat doet. Hij is een hypochonder, maar wel een humoristische.
Cok van der Voort gelooft echter dat Svevo zelf maar ten dele zo'n onhan- | |
| |
dige kluns was: ‘A1 wil hij het soms anders doen voorkomen, hij was bijvoorbeeld écht niet zo'n slechte zakenman. Hij wist altijd opnieuw zijn slag te slaan.’
Svevo rookt zijn laatste sigaret: 3 november 1918.
| |
Erkenning
Met Bekentenissen van Zeno kreeg Svevo eindelijk de erkenning die hij verdiende. Weliswaar bleef het in Italië weer tamelijk stil toen het boek uitkwam, maar in het buitenland werd enthousiast gereageerd. Mede dankzij bemiddeling van niemand minder dan James Joyce. Cok van der Voort:
| |
| |
‘Joyce woonde vanaf 1907 in Triëst, had Een man wordt ouder gelezen en was daar zeer lovend over. Hij raadde Italo Svevo aan door te gaan. Svevo bewonderde Joyce, maar had moeite met het lezen van Ulysses in de oorspronkelijke taal. Hij heeft daarom Engelse les gekregen van Joyce zelf en heeft later onder de hoede van de broer van Joyce de Ulysses doorgeworsteld. Svevo was zo onder de indruk van Joyce omdat zij beiden dezelfde problematiek in hun literaire werk behandelden.
Joyce, die inmiddels in Parijs woonde, was ook meteen enthousiast over het derde boek van Svevo en liet het aan enkele Franse literatoren lezen, Crémieux en Larbaud. Dat is de bekendheid van Svevo ten goede gekomen. Er zijn stukken vertaald en gepubliceerd in Franse tijdschriften. En Crémieux heeft gezegd dat de Italianen een heel belangrijk schrijver hadden verwaarloosd. Dat had een boemerang-effect in Italië. Een gezaghebbend Italiaans criticus schreef daarop in de Corriere della Sera een verschrikkelijk negatieve kritiek onder de titel ‘Voorstel tot beroemdheid’. De Fransen hadden in zijn ogen niets anders gedaan dan een literair curiosum ontdekken. Svevo stelde absoluut niets voor. De Italiaanse literaire wereld reageerde dus furieus. Svevo zelf heeft zijn positie binnen de Italiaanse letteren heel leuk gedefinieerd als die van een stuk knoflook in de keuken van mensen die niet van knoflook houden.
Toch is het niet zo dat die Fransen Svevo ‘ontdekt’ zouden hebben, want een jaar daarvoor had de inmiddels wereldberoemde dichter Eugenio Montale in een Italiaans tijdschrift een hommage aan Svevo geschreven. Ook daarna schreef hij nog verschillende lovende artikelen. Montale was in die periode nog een jong dichter met weinig gezag, maar achteraf bezien is zijn visie op Svevo meer to the point dan die van de Fransen. Zij trokken parallellen met Proust en Joyce, terwijl Montale Svevo veel meer op zijn eigen literaire waarde wist te schatten. Montale en Svevo startten toen ook een interessante briefwisseling.
Toen Svevo eenmaal bekendheid had gekregen, werd er in 1929 zelfs een nummer van het Florentijnse tijdschrift Solaria aan hem gewijd. Svevo was toen echter al een jaar dood, plotseling weggerukt door een auto-ongeluk, nog bezig aan zijn roman De grijsaard, waarvan een gedeelte in Solaria werd opgenomen. Overig eerbetoon in dit tijdschrift bestond uit bijdragen van Italianen, maar ook van bijvoorbeeld de Franse vrienden Larbaud en Crémieux en van James Joyce. En niet te vergeten van Arthur van Schendel die in '27 met zijn gezin naar Florence was verhuisd. In een kleine bijdrage liet hij zich enthousiast uit over Una vita. Hij vond dat Svevo zonder rumoer schreef, gewoon zijn werk deed. Dat sprak hem aan, dat deed hij zelf ook. Hij vond Een leven een boek dat recht van leven heeft.
In de maand mei besteedde Literama aandacht aan de Italiaanse letterkunde. Op 9 mei sprak Leonore van Prooijen met Cok van der Voort over Italo Svevo.
|
|