De dappere literatuur van een nieuwe generatie tijdens de Tweede Wereldoorlog
Tien jaar geleden wilde Piet Calis (1936) een boek schrijven over de naoorlogse Nederlandse literatuur. Het leek hem logisch om in een inleidend hoofdstuk enige aandacht te besteden aan de periode die voorafging aan de naoorlogse literatuur: de Tweede Wereldoorlog.
Hij begon met de literaire tijdschriften die niet onder het toeziend oog van de bezetter gemaakt werden. Hoewel Calis al tientallen jaren als criticus, essayist en tijdschriftredacteur werkzaam was, ging er een nieuwe wereld voor hem open toen hij in die kleine, vaak eenvoudig geproduceerde tijdschriften begon te lezen. Toen hij vervolgens met de mensen sprak die achter deze blaadjes hadden gezeten, bleek de informatie zo overstelpend te zijn dat hij na ampel beraad besloot het hele boek aan die oorlogstijdschriftjes te wijden.
Dat boek is inmiddels verschenen onder de titel Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1944 en op 24 oktober is Piet Calis erop gepromoveerd aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen.
Zoals Dirk de Jong in zijn boek Het Vrije Boek In Een Onvrije Tijd (1958) al uitgelegd heeft, moet een onderscheid gemaakt worden tussen clandestiene en illegale publikaties. Clandestien waren de boeken en tijdschriften die zich onttrokken aan de geldende regels zonder duidelijk politiek te willen zijn, illegale uitgaven richtten zich onomwonden tegen de bezetter.
In Het ondergronds verwachten zet Calis de clandestiene en illegale tijdschriften bij elkaar en heeft het voortdurend over ondergrondse tijdschriften. Nadat hij zijn gebied verkend had, besloot hij er negen tijdschriften uit te lichten die allemaal door jonge schrijvers werden gemaakt die de pretentie hadden een nieuwe literatuur te grondvesten. Zoals J.B. Charles na de oorlog in zijn beroemde boek Volg het spoor terug voor de politieke ontwikkelingen terugging naar de jaren '40-'45, zo gaat Calis vanuit vernieuwende naoorlogse tendenzen terug naar de oorlogsliteratuur en stelt zich de vraag in hoeverre de Beweging van Vijftig uit de lucht is komen vallen. Door dit uitgangspunt trouw te blijven, viel bijvoorbeeld een ondergronds blad als Ad Interim buiten het boek, omdat in dit blad voornamelijk ouderen publiceerden en vernieuwing niet het belangrijkste programmapunt was.
De literatuur werd aan het begin van de oorlog onder verantwoordelijkheid van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten geplaatst. Officiële censuur bestond niet, maar de meningsuiting werd via een achterdeur aan banden gelegd, namelijk via een streng systeem van papiertoewijzing. Uitgevers konden alleen papier bemachtigen via het departement. Voor iedere uitgave moest toestemming gevraagd worden en natuurlijk moest het