| |
| |
| |
Rob van de Schoor: Voorbije toekomst
Wie heeft zich, mijmerend boven een oud boek of wandelend over historische bodem, nooit eens afgevraagd wat iemand uit vroeger eeuwen gevonden zou hebben van onze moderne tijd?’, vroeg Rob van de Schoor zich af. En hij zorgde ervoor dat degene die zich die vraag wel eens stelde, nu terecht kan in een interessante bloemlezing. Onder de titel Voorbije toekomst. Toekomstbeelden uit de Nederlandse literatuur 1777-1930 bracht Van de Schoor in kaart hoe mensen gedurende meer dan anderhalve eeuw over de toekomst van Nederland hebben gedacht.
De oudste toekomstroman die Rob van de Schoor in zijn bloemlezing heeft opgenomen, dateert uit 1777. Ook eerder werden al gedichten en romans met een toekomstperspectief geschreven, maar pas in de achttiende eeuw ontpopte het reflecteren over de komende tijden in romans en novellen zich als een genre. Het grote voorbeeld voor de Nederlandse auteurs was de roman L'an 2440 van Louis-Sébastien Mercier uit 1771. Bij ons kreeg dit werk bekendheid doordat Betje Wolff er een bewerking van maakte en J.D. Pasteur een vertaling. In de toekomstvisie die Mercier uitdroeg, kregen zowel het vooruitgangsoptimisme van de Verlichting als de idealen van de Franse Revolutie een plaats. In het Frankrijk van na de eeuwwisseling komt daardoor een democratische samenleving tot bloei, waarin iedereen gelijk is en zich in zekere zin kan ontwikkelen. De rechtspraak heeft dan als uitgangspunt het goede in de mens. Zo beschrijft Mercier hoe bedroefd het volk is als een minnaar uit blinde wraakzucht een moord pleegt, maar ook hoe triest het wordt gevonden als de moordenaar uiteindelijk wordt terechtgesteld.
Vertederd, doordrongen van gevoel zeide ik tot dengeenen, die naast mij stondt: ‘O! wat wordt de menschlijkheid onder u geëerbiedigd! De dood van eenen burger is een algemeene rouw voor het vaderland!’ ‘Dat is’, zeide hij, ‘omdat onze wetten wijs en menschlievend zijn; zij neigen meer tot hervorming dan tot straf; en het beste middel om van misdaaden afteschrikken bestaat niet in de straf gemeen, maar verschriklijk te maaken. Wij leggen ons toe om de misdaaden voortekoomen; wij hebben plaatsen, daar de misdadigers in eenzaamheid zitten en lieden bij zig hebben, die hun berouw inboezemen, die hun verhard hart langzaamerhand vermurwen, die het bij trappen voor de zuivere bekoorlijkheden der deugd openen, welker aantreklijkheden zig door den meest bedorven mensch doen gevoelen.
| |
| |
Zien wij den Geneesheer, bij den eersten aanval van eene hevige koorts, den zieke opgeeven? Waarom zouden wij niet even eens handelen met degeene, die zich schuldig gemaakt hebben, maar die zig kunnen beteren? Daar zijn weinig harten zoo bedorven dat aanhoudende vermaaningen dezelve niet verbeteren zouden en weinig bloeds, wel te pas vergroten, bevestigt onze rust en ons geluk.
Uwe straf-wetten waren alle ten voordele van de Rijken gemaakt, en drukten alle op het hoofd van den Armen. Het goud was de God der volkeren. Edikten, galgen omringden alle bezittingen en de dwinglandij dreef, met het zwaerd in de vuist, koophandel met het leven, met het zweet en bloed van den ongelukkigen; zij maakte geen onderscheid in de straf en gewende het volk om ook geen onderscheid in de misdaaden te zien; de minste overtreedingen strafte zij als eene groote schennis, wat gebeurde “er? De menigte dier wetten vermenigvuldigde de misdaaden en de overtreeders wierden even wreed als hunne rechters; dus trok de wetgeever, terwijl hij de leden der maatschappij wilde vereenigen, de banden zoo sterk toe dat ”er stuiptrekkende beweegingen uit ontstonden. In plaats van verligtenis toetebrengen, verscheurden die banden en de klaagende menschheid, van droefheid uitgalmende, zag te laat dat de pijnigingen van beulen nimmer deugdzaam maakten.’
(Merder, Het jaar Twee duizend vier honderd en veertig. In: R. van de Schoor, Voorbije toekomst. Amsterdam: Sijthoff, 1988, p. 125)
Paradoxaal genoeg, zoals overduidelijk is bij Mercier, zijn het juist de toekomstromans die de periode waarin zij geschreven zijn, verhelderen. Zo bepaalt de geweldige vlucht van de techniek bijvoorbeeld de negentiende-eeuwse fantasieën in hoge mate. Merkwaardige staaltjes van technisch vernuft duiken op: beweegbare trottoirs waarop je gezeten in een fauteuil door het stadsgewoel wordt verplaatst. Of:politieagenten die het drukke luchtverkeer in goede banen leiden en daarbij vele bekeuringen uitdelen, die vervolgens via een soort trechter in de lucht kunnen worden voldaan.
Maar behalve waanzinnige gedachtenspinsels, werden ook fantastische visioenen aan het papier toevertrouwd die later werkelijkheid zouden worden. In 1907 werd er bijvoorbeeld al geschreven over een oorlog die wordt uitgevochten met vliegtuigen die steden bombarderen. Hoewel dat nog gebeurde met Zeppelins en eigenaardige aluminium machines gevuld met gas, getuigen dergelijke ideeën van een sterke vooruitziende blik.
| |
Dood
Rob van de Schoor heeft zijn boek thematisch ingedeeld. Naast ‘techniek’ vinden we onder andere fragmenten met als onderwerp ‘huwelijk en sex’ en ‘de dood’. In geen enkele roman heeft men verondersteld de dood ooit uit te kunnen bannen, maar men geloofde wel dat de gedachten over de dood en en de bijbehorende rituelen aan verandering onderhevig zouden zijn. Men
| |
| |
was er in de achttiende en negentiende eeuw van overtuigd dat een uitvaart veel minder verdrietig zou zijn als men zou accepteren dat sterven nu eenmaal bij het leven hoort. De wens dit taboe te doorbreken ging soms zelfs gepaard met fantasieën die in het absurde werden doorgetrokken. Men verzon dat lijken uitstekend als kunstmest konden worden gebruikt of als voedsel voor varkens. Een typisch negentiende-eeuwse gedachte om altijd het nuttige en het praktische te zoeken. Geen romantiek, geen gevoelens, maar materiële winst.
| |
Uitgeverij
Darwinia van Jan Holland is volgens Rob van de Schoor de leukste roman die hij in zijn bloemlezing heeft opgenomen, omdat deze 't meest cynisch en doorwrocht is. Het gaat over een uitgever die er geen brood in ziet een manuscript van wetenschapper Willrecht te publiceren, het uiteindelijk tóch doet en het vervolgens uitsluitend verkoopt, omdat er een kammetje, crème en een bon voor een pianola bij geleverd worden. Een bijzonder satirische roman, waarin Jan Holland voorspelde dat er over honderd jaar alleen nog maar boeken worden verkocht als er attracties bij verstrekt worden. Mensen lezen de boeken dan niet meer, maar gebruiken ze op het toilet.
‘Mijnheer Schnitzer,’ sprak onze geleerde, ‘ik wenschte u de uitgaaf voor te stellen van een werk, dat in allen gevalle de verdienste heeft van bestaande toestanden en tegenwoordige tijdsomstandigheden te behandelen en dus zonder twijfel de algemeene aandacht tot zich zal trekken.’
‘O zoo,’ zeide de uitgever, ‘eene brochure derhalve. Maar dan moet ik u eens voor al zeggen, mijnheer, dat het uitgeven van brochures een finantiëele ondergang voor ons is. Van veel gelezene brochures worden in Darwinia niet meer dan een paar honderd exemplaren verkocht. Gij ziet mij verwonderd aan. Maar ik zal u de reden zeggen. In de eerste plaats heeft het publiek hier zeer weinig sympathie voor zaken, die het algemeen belang treffen. En dit is vrij natuurlijk. Wij staan in alle opzichten op een zeer hoog standpunt. Dit wil niet zeggen, dat niet het een of ander voor verbetering zou vatbaar wezen. Maar gij kent de echte vrijzinnigheid, die ons kenmerkt. Wij zijn niet vasthoudend aan oude instellingen. Hoe meer veranderingen, hoe liever. Wij bevinden ons derhalve op den waren weg, die tot vooruitgang leidt, en hebben geene ooren om te luisteren naar den een of anderen betweter, die toch geen invloed zal kunnen uitoefenen op de voortreffelijke openbare meening, en die, gesteld, dat hij dat kon, haar wellicht van het rechte pad zou afbrengen. - En dan ziet men ertegen op, om zich voor eigene rekening brochures aan te schaffen, omdat die dingen toch in sociëteiten ter lezing worden gelegd en in leesgezelschappen rondgaan. Waar het zaken van algemeen belang betreft, is ieder geduldig genoeg om bedaard zijne beurt af te wachten, 't Kan
| |
| |
niemand schelen, of hij zoo'n boekje wat later in handen krijgt. Slechts één geval zonder ik uit: als namelijk in eene brochure bepaalde personen met naam en toenaam worden aangevallen. Dan kan de uitgaaf eene winstgevende zaak worden. Of de personen, die uitgekleed worden, beroemd zijn of niet, doet er niet toe. Doch de namen moeten erin staan en de aantijgingen moeten zich op het private leven bewegen. Dan verdringen vrienden en vijanden van den doorgehaalden medeburger zich, om het boekje te koopen. Ieder wil het eerst lezen en het als een aandenken in zijn eigen bezit houden. Bevat uw manuscript iets van dien aard, dan ben ik zeer genegen om het uit te geven en wil u er zelfs een aanzienlijk honorarium voor betalen.’
‘Helaas neen!’ moest de ongelukkige Willrecht bekennen. ‘Geene andere namen worden erin genoemd dan van overledenen, die eene belangrijke rol in de geschiedenis van onzen staat hebben gespeeld. De tegenwoordig levenden heb ik uit kieschheid gespaard. Ik meende aan de uiteenzetting onzer omstandigheden elk persoonlijk karakter te moeten ontnemen. Ik beschouw de zaken afgescheiden van de personen. Zoo wordt niemand door verbittering van persoonlijken aard belet, om een onpartijdig oordeel te vellen. Maar buitendien is het geene brochure: 't zal een vrij lijvig boekdeel van een vierhonderd bladzijden vormen.’
‘Hoe kunt gij er dan aan denken, geachte doctor, om mij zulk een voorstel te doen? Wilt gij, dat ik mij ruïneerde door misdruk te maken?’
‘Maar ik dacht,’ hervatte Willrecht, ‘dat een boek, waarbij ieder belang heeft, ook door ieder zou gelezen worden. Vooral in een echt constitutioneel en vrijzinnig land als het onze heeft ieder burger er 't grootste belang bij om de tegenwoordige omstandigheden in hare oorzaken en waarschijnlijke gevolgen te leeren kennen.’
‘Ik herhaal, heer doctor, dat hebben wij niet noodig. Wij zijn allen van nature politici, en ieder bezit genoeg zelfvertrouwen om zijne eigene meening hooger te stellen dan die, waarmee men hem in een boek op het lijf valt.’
‘Zoudt gij echter in dit geval niet eene uitzondering willen maken? Ik zag mijn boek zoo gaarne in 't licht verschijnen, omdat ik overtuigd ben, dat het gretig zal gelezen worden. Honorarium begeer ik niet, tenzij 't later mocht blijken, dat gij zeer goede zaken hebt gemaakt. Dat laat ik geheel aan uwe goede trouw over. En gesteld ook, de uitslag ware minder gunstig, gij geeft immers zooveel uit, dat dit ééne licht onder den grooten hoop kan doorgaan.’
‘Ja, doctor, dat zegt ge daar terecht: ik geef veel uit. Maar ik geef alleen uit, wat ik weet, dat in den smaak van 't publiek valt.’
‘Wat wil het publiek dan?’
‘Romans, mijnheer!’
‘Nu zou 't wellicht mogelijk zijn mijne denkbeelden meer of min in den vorm van een roman te kleeden.’
| |
| |
‘Neen, mijnheer, zulke romans bedoel ik niet. De lezing van zulk een verhaal, als gij bedoelt, zou nadenken kosten. En weet, dat het publiek, 't welk romans leest, den brui geeft van nadenken.
(J. van Holland, Darwinia. In R. van de Schoor, Voorbije toekomst. Amsterdam: Sijthoff, 1988, p. 130/132)
Jan van Hollands Darwinia is, evenals bijvoorbeeld Malthusia (1880)van H. de Veer, vooral zo prettig om te lezen omdat de toekomstvisie in het verhaal geïntegreerd is. De ideeën zijn in de verf gezet, op een leesbare wijze literair verwerkt. Pas in het laatste kwart van de negentiende eeuw was de toekomstroman namelijk pas tot volwassenheid gekomen. Eerder verschenen slechts tractaatachtige toekomstverwachtingen in pamfletten en brochures, die saai waren om te lezen. Meestal kregen die de vorm van een dialoog tussen een negentiende-eeuwer en iemand die een paar eeuwen later ter wereld was gekomen. De laatste ondervroeg de eerste dan bijvoorbeeld uitgebreid over het arbeidersvraagstuk.
In de eerste decennia van de twintigste eeuw zijn de toekomstromans nog vergelijkbaar met die uit de periode daarvoor, maar vanaf 1930 ontstaat onder invloed van de opkomst van de moderne roman ook een anders getint genre in de toekomstroman. Het socialisme gaat daarin bijvoorbeeld een voorname rol spelen. Bij dat jaartal houdt de bundel van Rob van de Schoor dan ook op.
Rob van de Schoor: Voorbije toekomst. Toekomstbeelden uit de Nederlandse literatuur 1777-1930.
Amsterdam: Sijthoff, 1988.
Op 4 maart 1989 sprak Chris van der Heijden met Rob van de Schoor in de Trippe-uitzending van Camera Obscura.
|
|