| |
| |
| |
Ser Prop over Jan Hanlo
Op de Pedagogische Academie in Heerlen had ik les van Harry G.M. Prick, die onlangs afscheid heeft genomen van het Letterkundig Museum in Den Haag. Prick las in die tijd voor uit de gedichten van Jan Hanlo, omdat het hem zinvol leek dat wij kennis maakten met de dichter, die in de buurt woonde en binnenkort zijn vijftigste verjaardag zou vieren. Zijn poëzie trof mij erg en toen heb ik hem een brief geschreven. Ik kreeg er een terug en kort daarop stond Hanlo zelfs in een lange leren jas bij mijn ouderlijk huis in Neerbeek op de stoep. Tussen de oorkleppen van zijn motorhelm en zijn hoofd had hij zakdoekjes gepropt om te voorkomen dat de wind binnen zou jagen. Hij belde aan en zei:‘Ik ben Jan Hanlo, een vriend van Ser.’ Dat frappeerde mij, omdat ik iemand niet zo gemakkelijk een vriend noem. Vanaf dat moment is het contact gebleven.’
Ser Prop zat samen met K. Schippers en Erica Stigter in de redactie, die zich twintig jaar lang heeft beziggehouden met het verzamelen, selecteren en annoteren van de brieven van de in 1969 overleden Jan Hanlo. Dit voorjaar werd de tweedelige dundrukuitgave van bijna 1500 pagina's in Maastricht ten doop gehouden. Voorin staat ‘voor Mai’, net zoals Hanlo zelf al zijn werk opdroeg aan zijn moeder. De redactie denkt dat Hanlo het niet anders gewild zou hebben.
Het was een tijdrovende uitgave voor de redactieleden, die hun werk bovendien voor 90 procent in hun vrije tijd volbrachten. Het idee voor deze indrukwekkende publikatie ontstond al op de begrafenis van Hanlo, waar uitgever Geert van Oorschot aan de koffietafel tegen Ser Prop zei: Natuurlijk moet alles wat er nog van Hanlo is, worden uitgegeven. Ook de brieven.’
| |
Creatieve startmotor
Hanlo zelf hield al rekening met de publikatie van zijn brieven, meldt dat ook verschillende keren expliciet. Prop: ‘Het is daarom jammer dat sommige correspondenten toch hun brieven niet beschikbaar stelden, omdat ze te veel een privékarakter zouden dragen. Als Hanlo over écht intieme onderwerpen niet wilde schrijven, merkte hij hooguit op dat hij daarover mondeling nog wel iets zou mededelen.
Bij toeval is er, sinds het verschijnen van de Brieven, nog meer correspondentie boven water gekomen. Op de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam blijkt nog een brief aan Simon Vinkenoog te zijn. Die is in maart, tijdens een Hanlo-bijeenkomst in De Balie, door Vinkenoog zelf voorgelezen. Ook ben ik opgebeld door de heer Bemelmans, die nog acht brieven van Hanlo in zijn bezit heeft. Toen Bemelmans nog student was, heeft hij Hanlo benaderd voor een lezing en daarop is een korte correspondentie ontstaan. Ze gaan over toeval en kansberekening. Of een erwt ter grootte van een voetbal nog een
| |
| |
erwt is. En of het mogelijk is dat er op een bepaald moment in New York niemand op straat loopt. Bemelmans zei indertijd van Van Oorschot vernomen te hebben dat hij die brieven het beste naar Erica Stigter kon sturen, maar dat het onzeker was of hij ze dan ooit terug zou zien! Toen dacht hij: ze kunnen me wat. Inmiddels heb ik hem opgezocht, maar hij kan dat bericht van Van Oorschot nergens meer terugvinden. Verder zijn er nog enkele losse brieven opgeduikeld. Het tijdschrift Raster zal in een van de komende nummers aandacht besteden aan die alsnog terecht gekomen epistels.
De begrafenis van Jan Hanlo. De man met het fototoestel, rechts van het midden, is Ser J.L. Prop.
(Foto: Limburgs Dagblad)
Ik beschouw Hanlo's correspondentie als zijn creatieve startmotor. Je ziet duidelijk, met name in zijn latere jaren, dat hij veel stukjes expliciet te danken had aan het brieven schrijven. Maar de brieven zelf hebben ook een hoog literair gehalte, ik zou ze in creatief opzicht niet van zijn andere werk willen loskoppelen. Ik denk nu bijvoorbeeld aan dat fenomenale wespenverhaal in de correspondentie met Geert van Oorschot. Het blijft een raadsel of die hele geschiedenis fake is of zich in werkelijkheid zo heeft afgespeeld.’
Ik vertelde je al dat 't zo'n grote logge wesp was. Toen ik haar in het begin had had zij een achterlijf dat veel langer en dikker was dan gewoon. Nu zie ik dat het veel geslonken is en dat is natuurlijk omdat ze al lang zo op haar vet zit te teren, en omdat ze nog eieren gelegd heeft. Daar zijn er ook na enige tijd nog drie van uitgekomen en die drie jonge dieren houden geen winterslaap, tenminste veel minder dan de oude. Ik vertelde je dat de eerste keer dat ik de oude wesp had,
| |
| |
zij een hele bol stof achter zich aan sleepte die steeds groter werd tot ze 'm ergens netjes deponeerde. Dat doen die jonge nu ook al. Achter mijn bed heb ik een kist staan met een net zeiltje erover. Daarop staat mijn leeslamp (eerst weer op een klein tafeltje) en een electr. kookplaat, suikerblik, zoutschaaltje, plastic zak met afgewerkte correspondentie, blikopener etc. Soms moet ik in die kist zijn en dan maak ik het zeiltje en alles weer eens netjes schoon, wat dan erg nodig is want ik heb een kachel die soms erg gestoft heeft en vanwege het stof van de dekens en zo. Nu doe ik dat niet graag zo dikwijls, dat schoonhouden, omdat het toch binnen een paar dagen weer bestoft is. Maar als 't te erg wordt, hindert het mij erg als 't weer vol ligt met stofvlokken.
- Hinderde, moet ik zeggen, want sinds ik die wespen heb, die drie jonge dan, is daar geen stof meer te bekennen. Ze zijn de hele tijd stil aan 't rondscharrelen, en ik denk, vooral als ik weg ben want als ik thuis ben slapen ze ook veel in het glas, en wat er aan stof en haren ligt, blijft achter op een open plek aan de rand zodat ik dat maar weg hoef te nemen. Het is zelfs zo dat ze vlekken op het plastic - ik heb ook grote vellen plastic over stapels boeken liggen - gewoon wegstrijken of opeten. En daarbij, en dat is bijzonder ‘attent’ als men 't zo mag uitleggen, doen ze hun behoefte niet op de plaatsen waar ze zijn geweest, anders schoot ik er nog niet veel mee op, maar ze doen dat in hun glas, zodat ik het papier met de oude er maar af en toe eens uit hoef te tillen en 't glas schoonmaken.
(Jan Hanlo: In een gewoon rijtuig. Amsterdam: Van Oorschot, 1966, p.66)
‘Biografisch gezien zijn de brieven eveneens van groot belang. Hanlo was zijn hele leven solitair, leidde de laatste elf jaar van zijn leven zelfs een “kluizenaarsbestaan” in Geerlingshof, een soort eenzaam portiershuisje in Valkenburg. De brieven waren het contact met de buitenwereld en de neerslag van zijn leven. Poëzie schreef hij toen niet meer. Van '44 tot '58 heeft hij in Amsterdam gewoond en in die tijd is zijn complete poëtische oeuvre ontstaan.’
Voor Ser Prop vormden de gedichten de eerste kennismaking met Hanlo. ‘Vooral de liefdesgedichten spraken mij erg aan. Daarnaast de gevarieerdheid, het gewone taalgebruik, hoewel hij daarnaast ook ouderwetse taal gebruikte. Bovendien was hij soms poëtischer dan de Vijftigers toestonden. Hij was natuurlijk ook geen Vijftiger, hij was hooguit een Vijftiger-avant-la- lettre, want hij had het merendeel van zijn gedichten al in '51 of '52 geschreven, toen de Vijftigers nog nauwelijks bekendheid genoten - en zeker niet onder die naam. Later was hij wel een echte Barbarber-figuur, al was het maar omdat dit tijdschrift een vaste afnemer was van zijn literaire mengelwerk. Van zijn invalletjes, moppen, geestigheidjes, probleempjes. Dat wekte stimulerend op zijn produktiviteit.
Hanlo zelf had het gevoel met zijn Verzamelde gedichten een definitieve punt achter het dichten te zetten. Vanaf het moment dat hij in Valkenburg woonde
| |
| |
heeft hij uitsluitend nog proza geschreven. Hij was daar een opvallende verschijning, een outsider. Begrijpelijk, want iemand die in een provincieplaats dichter is, alleen leeft, zijn voorliefde voor kinderen kenbaar maakt, rossig haar heeft en een baard, rondloopt in een houtjes-touwtjes-jas, trekt op zijn minst de aandacht. Hanlo voelde dat aan en daardoor werden zijn contacten via brieven intensiever.’
Hanlo's huisje in Valkenburg
(Foto: archief Ser J.L. Prop)
| |
Experimenteerlust
‘Hanlo was een man van bijzonderheden. Ooit stelde hij een eigenaardige symfonie samen, gebaseerd op toetertjes die kinderen aan hun autoped kunnen bevestigen. Hanlo noemde die dingen foepertjes. Toen hij eens op de speelgoedafdeling van een warenhuis was, hoorde hij ze een speels geluid, “tuut-tuut, tiet-tiet”, maken. Als de kinderen in die toeterjes knepen, ontstond er voor zijn gevoel een vraag- en antwoordspel. Het muzikale timbre intrigeerde hem en toen heeft hij er met heel veel zorg - “de winkeljuffrouw heeft geduld met mij moeten uitoefenen” - twee uitgezocht, die precies dat hadden wat hij in die eerste impressie zo leuk vond. Thuisgekomen nam Hanlo er een in de linker- en een in de rechterhand en begon te knijpen. Maar dat niet nadat hij de bandrecorder had aangezet, omdat hij hoopte er iets van te kunnen maken. Eén avond lang heeft hij zich er mee beziggehouden, toen
| |
| |
had hij alles eruit gekregen wat erin zat. Bovendien gingen de toetertjes snel kapot.
Die experimenteerlust met toetertjes is symbolisch voor Hanlo's gehele leven. Het is geen uitzondering. Hij probeerde veel uit met proza en poëzie. Hij heeft plannen gehad om voor cabaret te schrijven, humor lag hem na aan het hart. Ook in het maatschappelijk leven deed hij experimenten. Zo heeft hij in 1947 zo met zijn gedrag geëxperimenteerd dat hij in een psychose raakte. Hij schrijft daarover in zijn autobiografische roman Zonder geluk valt niemand van het dak.’
Jan Hanlo met zijn grootvader P.J.H. Crobach
(Foto: archief Ser J.L. Prop)
| |
| |
| |
Mohamed
‘De laatste brieven die Hanlo schreef, kwamen uit Marokko en werden postuum uitgegeven onder de titel Go to the mosk. In Marokko heeft Jan Hanlo kennis gemaakt met de twaalfjarige Mohamed. Die jongen kwam bij hem in het hotel, gidste hem door de stad en stal zijn geld, horloge en fototoestel. Maar Hanlo raakte verliefd op hem en dacht dat de intelligente Mohamed te gronde zou gaan als hij in Marokko moest blijven. Hij wilde hem meenemen naar Nederland, waar hij vrienden en familie met brieven bestookte om hem onder te brengen als “paying guest”. Daar zou Mohamed dan onder een wakend oog aan zijn toekomst kunnen werken. Uiteindelijk nam Hanlo hem zelf mee naar Valkenburg. Hij was echter niet doordrongen van de onmogelijkheid van de situatie. Hij kon Mohamed simpelweg niet aan. Die jongen sliep in zijn bed, hij zelf op de grond. Na een week kwam de politie en werd Mohamed op een vliegtuig terug gezet. Toen na Hanlo's dood zijn huisje werd ontruimd, vond men een briefje waarop stond: “Alles voor Mohamed”.’
In de Literama-uitzending van 7 maart 1989 sprak Mark Fekkes met Ser J. L. Prop.
In dit programma was ook de rede te horen die Bernlef hield bij de presentatie van Hanlo's Brieven
|
|