grondslagen; grondslagen van godsdienst, van filosofie, maar bovenal van taal. Wat hem daarbij dreef was het ideaal der zuiverheid, dat bij hem wel haast Platonische proporties aanneemt. Dat wil zeggen: de zuiverheid ligt wellicht voorbij de taal, kan alleen maar door haar ópgeroepen worden. Weliswaar kon Jan Hanlo zich verenigen met het utiliteitsbeginsel dat aan onze begrippen en kwalificaties ten grondslag ligt, dat neemt niet weg dat hij toch niet kon laten na te denken en te schrijven over een toestand die de zuiverheid en de waarheid dichter zou benaderen en waarin ieder mogelijk fenomeen voorzien zou kunnen worden van een eigen woord of definitie. Leest men in Hanlo's brieven die over deze problemen handelen dan duizelt het je op een gegeven moment. Op vriendelijke doch hardnekkige toon dringt Hanlo door tot een wereld die tenslotte niet meer benoembaar is, alleen nog maar is in al zijn duizelingwekkende diversiteit.
Jan Hanlo zag zichzelf als micro-produktief en zijn correspondentie moest, zoals hij het ergens in een van de brieven formuleerde, zijn werkeloosheid maskeren. Zo was het natuurlijk niet helemaal. Hanlo zegt in een andere brief dat de correspondentie ook fungeerde als een soort startmotor voor de prozastukken en stukjes die hij later bundelde in In een gewoon rijtuig en Moelmer. En zo kunnen we in een aantal brieven de eerste aanzetten vinden van de later in het tijdschrift Barbarber en elders gepubliceerde teksten.
Na lezing van de brieven kan men tot geen andere slotsom komen dan dat deze op een volstrekt natuurlijke wijze tot Hanlo's werk behoren. Net als zijn prozastukjes, zijn langere verhalen en zijn gedichten kenmerken de brieven zich door een bepaalde toon, die met ‘intiem’ te gemakzuchtig zou zijn omschreven.
Veel brieven van schrijvers - voor zover zij tenminste nog brieven schrijven, wat dat betreft was Hanlo ook al een uitzondering - worden bedorven door de pose die de schrijver erin aanneemt. Hij is zo gewend zich tot een publiek te wenden dat zelfs in een brief aan een goede bekende of vriend de ijdele speculatie van een later doorklinkt, waarin een groter publiek kennis zal nemen van wat toch in wezen alleen voor de adressant was bedoeld.
Deze speculatie ontbreekt geheel in Jan Hanlo's correspondentie. Of hij nu schrijft aan collega's, kinderen, pastoors of wetenschappers, hij schrijft aan die ene persoon, zonder bijgedachten.
Zowel in zijn brieven als in zijn andere werk heb ik altijd het gevoel ‘mee te mogen lezen’, alsof het werk in wezen niet bestemd was om door mij gelezen te worden. Het is een effect dat ik eigenlijk alleen uit de muziek ken en dan vooral in de planomuziek van Erik Satie, die zich ook zo slecht leent voor publieke presentatie (en daarom ook zelden op het repertoire van de piano- leeuwen prijkt). ‘Brieven zijn broze brandkasten’, zoals Hanlo aan de dichter Jacques van Hattem schrijft.
Jan Hanlo behoort tot die schrijvers die een fanatieke en toegewijde schare bewonderaars kent; meestal niet groot in aantal, maar wel in overtuigings-