| |
| |
| |
‘Ik vorm via de taal werelden waarvan het uitgangspunt het bekende is. En het werk is het onbekende.’
| |
Ivo Michiels en Hugo Bousset
De Vlaming Ivo Michiels publiceerde een kwart eeuw geleden Het boek alfa. Een breekpunt in zijn ontwikkeling. Het begin van een gestage evolutie die zijn voorlopige afsluiting vond in Dixi(t), het laatste deel van wat in de literatuurgeschiedenis gewoon ‘de Alfa-cyclus’ heet, en dat de weg opende naar een nieuwe reeks, ‘de Journal brut-cyclus’.Drie delen daarvan zijn inmiddels verschenen, er moeten er nog zeven volgen. Een fascinerend oeuvre dat maar al te vaak en te gemakkelijk wordt afgedaan met experimenteel en hermetisch.
Vorig jaar verscheen óver Het boek alfa een lijvige en avontuurlijke studie gemaakt door Hugo Bousset, Lezen om te schrijven. Dit minutieuze, stap voor stap opgebouwde leesverslag wil het zogenaamd ‘moeilijke’ boek alfa toegankelijk maken. Op de linkerpagina's liet Bousset Michiels’ tekst afdrukken, rechts steeds zijn eigen analyse. De schrijver en zijn criticus als symbiotische tweeling verenigd in één boek.
| |
De criticus
Hugo Bousset introduceert Het boek alfa: ‘Het gaat over een schildwacht die op wacht staat bij een kazerne. Hij verkeert in een onmogelijke positie. Achter zich hoort hij de bevelen, links-rechts, links-rechts. Dat is overigens ook het ritme van het gehele boek, het binaire. Van dat geestdodende geluid, dat hem doet denken aan opvoeding, processie, leger en school, wil hij weg, omdat het creativiteit en communicatie in de weg staat. Hij wil naar An, die in één van de huizen tegenover hem zit. Zij is geen soldatenliefje, maar een soort mythische figuur die daar al eeuwen op hem zit te wachten om hem te bevrijden van zijn frustraties en trauma's. An is ook Alfa, de eerste letter van het alfabet, de eerste kreet van de mens, de geboorte, het nieuwe begin. Met haar zal hij wel een dialoog kunnen aangaan. Het dilemma van de schildwacht is onoplosbaar. Als hij naar An gaat, zal hij als deserteur geëxecuteerd worden. Maar als hij blijft staan, pleegt hij als het ware zelfmoord door zich te conformeren aan een wereld van bevelen en geweld.’
Wordt dat dilemma in uw ogen in het boek opgelost?
‘Het boek heeft een open en ambigu einde. Het groeit naar een dialoog met An toe. Zij antwoordt ja op alle vragen die de schildwacht stelt en wast daarmee alle problemen weg die hij in zijn leven heeft meegemaakt. De schildwacht beweegt niet, maar innerlijk nadert hij An steeds verder om
| |
| |
tenslotte aan haar gelijk te worden. Aan de ene kant zie je hem nog altijd op wacht staan, maar aan de andere kant steekt hij de sleutel in het slot van haar huis en treedt hij bij haar binnen, letterlijk en figuurlijk.
Voor mij is het slot ambiguer. Het eindigt immers letterlijk met de woorden: ‘Met kloppend hart duwde hij de sleutel in het slot en terwijl hij lijdzaam wachtte op de order om in te rukken keerde hij zich nog eenmaal om naar de straat, en naar de zon die wit en hoog aan de hemel stond, als een trom die niet te horen was, wel pijn deed, aan de ogen.’
‘Inderdaad, er wordt op gealludeerd dat zowel die zon als die trom pijn zouden doen aan de ogen. Dat zijn negatieve motieven, terwijl de eenwording met An een positief motief is. Maar er staat niettemin dat hij zich nog eenmaal omdraait om dan definitief naar An toe te gaan. Ik heb het geïnterpreteerd als een afscheid.
Een andere cruciale betekenis van Het boek alfa is de verlossing van traumatische ervaringen en schuld.
‘Schuld is inderdaad een sleutelwoord bij de interpretatie. Zoals je bijvoorbeeld ook bij Kafka ziet, voelt een slachtoffer zich vaak schuldig, omdat hij niet is als de anderen. Iemand die niet met een leger meestapt, voelt zich een lafaard, hoewel hij misschien juist moedig is. Die eigenaardige vorm van schuld en angst moet de schildwacht in dit boek afleggen. En het onvoorstelbaar unieke van Het boek alfa en Michiels is dat frustraties niet alleen afgereageerd worden, maar ook overstegen.
Bij Michiels heb je in ieder geval te maken met een meerstemmige structuur, waarmee je kunt spelen. Naast de interpretatie dat het boek naar die dialoog toe groeit kun je ook stellen dat het werk centripetaal is, dat het naar het midden toegeschreven wordt. Temidden van een aantal zeer traumatische ervaringen (inwijdingen in het werk, vernederende sexuele handelingen) wordt daar de processie van de murmelende gelovigen beschreven. En temidden van al dat negatieve staat die heel mooie passage over dat jongetje, het Jezuskindje van de processie.’
[..] er kwam een jongetje voorbij met een schapevacht over het naakte lichaam, het strompelde op zijn naakte voeten over de weg die bestrooid lag met snippers en het hield in de hand een gouden bol met een kruisje daarop en bijwijlen sloeg de zon een gouden bliksem uit het kruisje en uit de bol, dan rolde een traan uit de verblinde ogen van het jongetje [...]
(Ivo Michiels: Het boek alfa. 3e druk. Amsterdam/Antwerpen: De Bezige Bij/Contact, 1967, p. 85)
‘Dat is voor mij de kern van het boek, de focus, het brandpunt. Jezuskindjes huilen niet, die zijn zo fier als een gieter, zoals wij zeggen. Die verblinding, dat strompelen, het zijn allemaal associaties met weerloosheid, machteloosheid. Maar tegelijkertijd is daar de gouden bol met het kruis: het traditionele symbool van kerk en staat, van macht. Samen geven zij de macht van de machteloze weer. En dat is de basisfilosofie van Het boek alfa, en misschien
| |
| |
zelfs van het hele oeuvre van Ivo Michiels. Het overstijgen van tegenstellingen.’
Ivo Michiels heeft zelf eens expliciet gezegd dat hij lak heeft aan sociale problematiek, aan filosofie en psychologie. Het gaat hem puur en alleen om de literaire middelen. ‘Hij zal zelf inderdaad bedoeld hebben dat het talige centraal staat, maar dat sluit niet uit dat er een visie in zit. In een overzicht van zijn werk heb ik die met geometrie en mysterie aangeduid. Samen vormen ze één geheel, je kunt ze niet splitsen. Het eerste boek uit de Journal brut-cyclus bijvoorbeeld, De vrouwen van de aartsengel (1983), kun je bekijken als een reeks cirkels, maar die cirkel is tegelijkertijd het symbool van vruchtbaarheid, liefde, van de vrouw dus. In boek twee staat de pyramide centraal, in boek drie het kruis. Maar naast die geometrie is tegelijk een visie aanwezig. Het is dus geen formalistisch spel. Dat geldt trouwens ook voor geometrische schilders als Mondriaan en Kandinsky.’
Hugo Bousset
(Foto: Anne van Herrewghen)
| |
| |
Aan het kruispunt had hij de modder zien samenstromen, de doorweekte aarde met de plassen, de kuilen, de karresporen uit vier richtingen die op elkaar toeliepen, elkaar sneden, kwetsten, verder trokken, en overlegd of ze nu rechts zouden of links of gewoon rechtdoor, en toen heel lang geaarzeld en er beangst over gezwegen dat ze verdwaald waren, alleen gekeken, naar het kruispunt en naar de sporen in de modder en naar het drie paar modderschuitjes rond de zijne, rond zijn bespatte benen die de oudste waren en niet eens ouder dan acht. En in zijn benen de onwil om in beweging te komen, om het besluit te nemen dat hij toch en uiteindelijk nam, wijl hij de oudste was en hij ze veilig had thuis te brengen gelijk hij die morgen, uren, dagen, weken geleden beloofd had, met een ‘ja’ op de lippen en een ‘ja’ in de ogen en van boven tot onder een ‘ja’, ja en daarop dus niettemin in beweging kwam, een stap zette en nog een en al stappend rechtdoor koos, zonder waarom of daarom, tot de modder plotseling toehapte en zijn voet uit de schoen schoot, als een vingerwijzing.
Dat was het dus: een vingerwijzing. Hij hield zijn ene been opgetrokken, steunde op de schouder van zeven jaar die dicht tegen hem aan stond gedrukt, en keek toe hoe zes jaar zich bukte, de buidel voor diens buikje tussen de openstaande knieën klemde en de schoen uit de modder wrikte. Hij stak zijn voet weer in de schoen, wetend dat het een vingerwijzing was, dat het er niets meer toe deed of ze nu rechts gingen of links gingen of hoegenaamd niet gingen en dat ze pas licht zouden zien wanneer het volslagen donker werd.
(Ivo Michicls: Het boek alfa. 3e druk Amsterdam/Antwerpen: De Bezige Bij/Contact, 1967, p. 5/6)
Waarom laat u zich bij uw interpretaties inspireren door de methode van het deconstructivisme van mensen zoals Barthes en Derrida?
‘Het bevalt mij dat zij praten over een taalscheppend relaas van een leesavontuur. Alleen dat woord avontuur al, dat is zo heerlijk bij Michiels. Als je die methode op een eenduidig boek toepast, loop je meteen met je hoofd tegen de muur. Na vijf bladzijden weet je dan wat er gaat gebeuren en het is afgelopen met je progressieve lectuur. Voor de methode van het deconstructivisme moet een boek onvoorspelbaar zijn, opgebouwd zijn uit meerdere lagen. De creatieve lectuur moet de tekst opengooien, niet dichtnagelen. “Etoiler le texte”, zoals Barthes zegt.’
Betekent dat dat associaties van de lezer onmiddellijk worden opgeschreven of wordt toch geprobeerd de intentie van de auteur te volgen?
Als je het heel extreem zou stellen, is alles wat over een boek verteld wordt bij bepaling juist. Maar ik volg geen enkel systeem helemaal, ook niet dat van het deconstructivisme. Mijn lectuur is open. Ik heb ook echt niet de ambitie gehad om hét boek over Het boek alfa te publiceren. Mijn studie is ook open, er zouden nog boeken moeten volgen.’
| |
| |
Ivo Michiels
(Foto: BRT Persdienst)
| |
De schrijver
Ivo Michiels ontvluchtte zijn land om te gaan wonen in de Provence. Daar vond hij de ruimte die nodig was om aan zijn omvangrijke Journal brut-projekt te kunnen werken. Dit jaar verschijnt daarvan het vierde deel.Prima materia. Michiels herschrijft, creëert, zou je zelfs kunnen zeggen, zijn eigen verleden in deze polyfone mengeling van dagboek en autobiografie. Het geheugen speelt daarbij een eigenzinnige rol.
‘De laatste tijd is mij duidelijk geworden dat het mij - hoezeer ik voor die nieuwe cyclus ook te maken heb met herinneringen en mémoires - veel minder te doen is om het geheugen, het weten dan om het vergeten. Ik probeer mijn oeuvre eigenlijk te bouwen op het vergeten. Door te vergeten wat ik daarvoor gedaan heb, ben ik enigermate in staat voortschrijdend te werken.’
Vanaf het moment dat u Het boek alfa publiceerde, geldt u als experimenteel schrijver. Bestaat er een verschil tussen het experiment van toen en dat van nu?
| |
| |
Dat is heel gek. De Journal brut-cyclus, waar ik nu aan werk en waarmee ik nog ettelijke jaren vooruit kan, ontstond eerder dan de Alfa-cyclus. Al in het begin van de jaren '50 zijn er links en rechts in literaire tijdschriften fragmenten verschenen. Maar ik voelde ook dat mij op dat ogenblik het meesterschap ontbrak om een dergelijke cyclus op te zetten. Dat vroeg een rijpheid, die ik nog niet bezat. Bovendien twijfelde ik - en twijfel is één van de hoofdthema's uit mijn hele werk - aan mijn greep op de materie. Ik twijfelde zelfs aan de materie, aan de taal zelf. Ik kon met moeite de taal kneden zodat zij weg kon schieten uit clichés en platheden. En mijn poging daarvan weg te komen, paste precies bij de ideeën in de kunst die in de jaren '60 in het algemeen opgeld deden. Men zocht een tabula rasa. Denk maar aan de groep Zéro in de schilderkunst. Het witte schilderij. En aan het monochrome blauw van Yves Klein in Frankrijk. Ik moest mijn eigen taal gaan maken, maar moest daarvoor eerst naar het nulpunt. Toen heb ik de Journal brut-cyclus laten liggen en ben begonnen aan de Alfa-cyclus. En op de helft van Exit (1971) krijg je het eigenlijke nulpunt. Vandaaruit ben ik geleidelijk opwaarts teruggegaan. Zoekende naar de eigen taal en taalmogelijkheden.
En hoe experimenteel men mij ook wil afschilderen, het uitgangspunt van het schrijven is steeds de emotie geweest. Het zijn dus trillingen van emotie, die je kunt doorgeven wanneer ze een bepaalde vormkracht verworven hebben.’ In deel twee van de Journal brut-cyclus, Het boek der nauwe relaties, hebt u gezegd dat ieder schrijfpotentie uit u wegvloeit zodra emotie te sterk wordt.
‘Precies. Wanneer de emotie zo sterk is dat het vormvermogen van de man die het maakt, te kort schiet, dan verlam ik gewoon. De schrijver moet dan opgeven, de mens trilt voort. Maken is leven geven. Dus leven geven is er een vorm aan geven, het kan niet anders.’
Eén van de redenen waarom de studie van Bousset over Het boek alfa zo interessant is, is dat hij om uw eigen beweringen uit die tijd heengaat en iets blootlegt van het werk, van de taal, maar met name van uw visie. En dat hij die visie ook beschouwt als de grondtoon van uw latere werk. Is het een visie die u zelf kunt onderschrijven? ‘In grote trekken, wel, maar ik zou meteen willen zeggen: neem die visie van mij weg. De grote hedendaagse Franse filosoof Deleuze verkondigt dat hij als filosoof geen mening heeft. Het hebben van een mening is weggelegd voor de media. En zeker niet voor de filosoof, en dus helemaal niet voor de creatieve mens tout court. Daar ben ik het helemaal mee eens. Gelukkig komt zijn uitspraak vijfentwintig jaar nadat ik Het boek alfa geschreven, ik mag hem dus rustig citeren, want het is steeds mijn visie geweest er geen te hebben. Ik heb geen programma, ik verkondig geen boodschap. Om het in grote lijnen te zeggen: ik probeer alleen binnenin de menselijke existentie tegenstellingen te overbruggen.’
Dat komt overeen met wat Bousset zegt. Hij voegt daar nog de roerloosheid aan toe. ‘Dat klopt. Toynbee heeft eens gezegd: een nomade is iemand die niet beweegt’.Ik heb echt op die regel zitten staren, want op school hebben we toch geleerd dat een nomade niet anders doet dan bewegen. Hij trekt de
| |
| |
woestijn door, van noord naar zuid, van oost naar west. Nee, het is iemand die niet beweegt, anders had hij die woestijn allang verlaten. Er is alleen een innerlijk bewegen (in de woestijn) en geen uiterlijk (naar een stad, een ander werelddeel).
Zit er in die gedachte ook iets van ‘niet-afscheid nemen’?
‘Ja, hoogstwaarschijnlijk. Eén van mijn oudere boeken heet ook Het afscheid. En het thema afscheid nemen, opnieuw beginnen, weer afscheid nemen en opnieuw beginnen, keert constant in mijn werk terug. Bovendien heb ik recent ontdekt waarom ik mijn toevlucht heb gezocht tot het werken in cycli. Al lijkt een boek van mij afgesloten - weliswaar altijd met een open einde - ik maak altijd een toespeling dat de cyclus zal worden voortgezet. Daar zit mijn angst voor de dood achter. Niet de lichamelijke dood, maar het momenteel of definitief afsterven van de creativiteit. Dus ik maak wel een planning voor tientallen jaren, maar onbewust is daar de angst voor de onvoltooidheid ingeslopen. En uit die angst is de voltooiing van het boek ontstaan, terwijl de mogelijkheid om verder te gaan open blijft. Het laatste boek in de Journal brut-cyclus zal ook Het einde open heten. Het heeft me overigens altijd eng geleken om één boek te schrijven. Tien, daar kan ik me bij neerleggen.’
Met de vuist van vijf jaar tussen zijn vingers geklemd stapte hij opnieuw de modder in. Achter zich hoorde hij zes jaar en zeven jaar mee in beweging komen en even hield hij de pas in en toen ze naast hem liepen zei hij: ‘Zing.’ Hij zei het luid en onbedacht en proefde de warmte van het woord en voelde hoe nu en hier woorden slechts nodig waren om de warmte die ze gaven en nauwelijks om wat ze zeiden en opnieuw zei hij:‘Zing’, zette een lied in en zong, luider en krachtiger steeds tot de anderen hem bijvielen en ook vijf jaar de hete vuist losmaakte uit zijn vuist en zong, zodat alles weer net was als uren geleden toen ze van deur tot deur en van erf tot erf en van hoeve tot hoeve trokken, hoewel er thans heinde en ver geen deur of erf te bekennen viel. Na een poos drong het tot hem door dat ze reeds een heel eind aan het kruispunt voorbij waren getrokken en hij zich niet eens herinneren kon of ze nu rechts waren gegaan of links of rechtdoor en zo bleef er alleen het bewustzijn over dat ze in beweging waren en zongen, zingend opstapten door de modder, de regen, de grijsheid van de nieuwjaarsdag, hun handen gevouwen over de buidels voor hun buik.
(Ivo Michiels: Het boek alfa. 3e druk. Amsterdam/Antwerpen: De Bezige Bij/Contact, 1967, p. 11/12)
Het begin van Het boek alfa is nogal een stroom.
‘Dat is het inderdaad. Ik heb zelf het gevoel deel te hebben aan een levensstroom, al is dat als een heel klein onderdeeltje. Ik voel die stroom, leef in die stroom. Ik plan 'm niet, hij is er voordat ik daartoe de tijd krijg.
Wat betreft die stroom aan het begin van Het boek alfa is men een beetje in de war gebracht, doordat het een ‘stream of consciousness’ werd genoemd.
| |
| |
Maar het is veel meer dan dat. Het is een buiten-bewustzijnsstroom, een stroom die ligt in het bewustzijn van het mensdom, als ik het enigszins pathetisch mag uitdrukken. Het is die ene grote stroom van de solidariteit, waar we allemaal deel van uit maken. En die stroomt maar voort,ál eeuwen en nóg eeuwen.’
Er lijkt ook een zekere ambiguïteit in te zitten. Het ritme van de stroom, de herhaling, is tegelijkertijd ook het ritme van de rituelen die bijvoorbeeld worden gebruikt door kerk, maatschappij en machthebber.
‘Bepaalde machthebbers of lagen van de maatschappij hebben een ritueel gevonden om ten eigen bate die stroom in te schakelen, maar het is niet zo dat die levensstroom daardoor wordt onderbroken of niet existeert. Het enige wat mij verveelt is dat ik zelf die stroom ook ergens ten eigen bate gebruik. In Orchis militaris bijvoorbeeld klaag ik weliswaar het geweld aan, maar ik gebruik het evengoed om er een esthetisch produkt van te maken. Dat zit me wel eens dwars. Die ambiguïteit zit er dus in, ik ben mij bewust van tegenstromingen.
Achter de schrijver die schrijft, zit de mens die de pen vasthoudt, vol met kleine en grote ambiguïteiten, tegenstellingen, vraagtekens, twijfels en angsten. En als mijn werk ooit enige betekenis moge hebben, dan is het omdat ik die existentiële problematiek geen moment uit de weg ben gegaan. Hoe sterk mijn aandacht zich ook gericht heeft op de uitdrukkingskracht, steeds stond de menselijke geladenheid voorop. Zonder die geladenheid zou ik ook geen pen op papier krijgen.’
Dat brengt ons terug bij de Journal brut-cyclus, die veel meer autobiografisch is. ‘Het gekke is dat voor mij zelf de Alfa-cyclus zeker zo autobiografisch is, alleen met opzet wat meer naar de abstractie toegewerkt. Om de materie als nieuw te kunnen hanteren, maar ook om een beetje durf te verwerven. Zowel in het blootgeven als in de speelsheid waarmee men dat doet, durf ik nu veel meer dan vijfentwintig jaar geleden. Het zich kunnen blootgeven is een conditio sine qua non om te kunnen loskomen van het papier, maar tegelijkertijd moet het allerpersoonlijkste weer worden omgedraaid om in ieder geval een accent te kunnen leggen waardoor het allerpersoonlijkste ook weer wordt ontstegen.
Ik gebruik wat tot mijn eigen leven of droom behoort. Wat me beknelt, vreugde of hoop geeft, in stand houdt. Ik vorm via de taal werelden, waarvan het uitgangspunt het bekende is. En het werk is het onbekende. Waaraan ik meteen kan toevoegen dat ik zowel door het strakke geometrische, het Kaukasische zwaard, als door het mythische, de Perzische rank, wordt aangetrokken. Daar heb ik in de voorbije jaren ook wel last van gehad. Dan vroeg ik me af: wat ben je nou, een cleane mathematicus of een barokke Mozartiaan. Ik ben tot de conclusie gekomen dat beide mogen. Misschien is dit een héél klein bewijsje van authenticiteit. Ik weet 't niet.’
In de uitzending van Literama op 7 februari 1989 sprak Lex Bohlmeijer met Ivo Michiels en Hugo Bousset.
|
|