| |
| |
| |
Hella S. Haasse en de balans tussen geschiedenis en literatuur
Ik kom hier al sinds mijn zeventiende’, zegt Hella Haasse, op weg naar haar kamer in het Haagse Parkhotel om geïnterviewd te worden. ‘Maar dat weet die juffrouw achter de receptie natuurlijk niet...’
De tegenwoordig in Frankrijk wonende eenenzeventigjarige schrijfster Hélène Serafia Haasse ontving vorig jaar een eredoctoraat van de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Utrecht. Ze kreeg die onderscheiding vanwege haar niet aflatende pogingen om in haar letterkundig werk literatuur en geschiedenis nader tot elkaar te brengen. In haar dankwoord zei ze het eredoctoraat te beschouwen als ‘het bewijs van de zo lang verstoorde relatie tussen literatuur en geschiedenis.’ Haasse bemerkte daarna met die uitspraak nogal wat losgewoeld te hebben:‘Vooral bij historici, terwijl ik het zei vanuit het standpunt van de schrijfster. Ik herinner me nog goed dat een literair werk over een historische gebeurtenis vaak niet au sérieux werd genomen. Een historische roman werd beschouwd als een hybride, het was vlees noch vis. In Frankrijk en Engeland daarentegen heeft men altijd geaccepteerd dat literaire schrijvers op basis van historisch materiaal een werk van de verbeelding schreven. Denk aan Marguerite Yourcenar en talloze Engelse auteurs. Wél keek men daar neer op romances, verhalen die niet meer waren dan gekostumeerde romantiek. Misschien is dat slechte imago ontstaan in de periode dat Menno ter Braak - overigens niet helemaal ten onrechte - de roman Jacob van Ina Boudier-Bakker de grond inboorde.
Sindsdien wekte het veel wantrouwen op als een historisch onderwerp in een roman werd verwerkt, en helemaal als een vrouw dat had gedaan!
Daarom is de waardering die ik kreeg met het eredoctoraat een hoogtepunt in mijn leven geweest.’
| |
Historie
Op 2 februari 1918 werd Hella Haasse in het toenmalige Batavia geboren. Ze bracht haar jeugd door in Nederlandsch-Indië en doorliep daar onder meer het gymnasium. In 1938 vertrok ze naar Nederland om Scandinavische taalen letterkunde te gaan studeren, maar die studie brak ze al na een jaar af.
In 1945 verscheen haar eerste gedichtenbundel: Stroomversnelling. De novelle Oeroeg (1948), die als boekenweekgeschenk dienst deed, betekende echter pas haar definitieve doorbraak. Vanaf dat moment was haar naam niet meer weg te denken uit literair Nederland. Met een duizelingwekkende produktiviteit publiceerde zij onder meer romans, essays, gedichten en toneelwerk. Vele prijzen, waaronder de Constantijn Huygensprijs (1981) en de P.C. Hooftprijs (1984), vielen haar werk ten deel.
| |
| |
Vanaf het begin van haar schrijverscarrière nam geschiedenis in haar oeuvre een belangrijke plaats in. Al in 1949 verscheen haar eerste historische roman:Het woud der verwachting .In latere jaren maakten vooral De scharlaken stad (1952) en Een nieuwer testament (1966) veel indruk. Daarnaast schreef ze bijvoorbeeld een biografie van P.C. Hooft en redigeerde ze brieven van Koningin Sophie der Nederlanden aan Lady Malet. Van recenter datum zijn de twee werken die Hella Haasse gewijd heeft aan het levensverhaal van mevrouw Bentinck, een Duitse rijksgravin. En op dit ogenblik ligt het manuscript van een nieuw historisch werk bij de uitgever. Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern, de kroniek van het leven van de Nederlandse staatsman Joan Derk van der Capellen, zal in september verschijnen.
Hella Haasse over haar fascinatie voor het verleden:‘Je kunt stellen dat je eigen leven zich uitstrekt van geboorte tot dood, maar voor mij zit er nog een heel tijdperk aan vast, dat van je grootouders en ouders bijvoorbeeld. Die periode is even essentieel als de gebeurtenissen die je zelf meemaakt, hoewel ik me er van bewust ben dat je het verleden nooit zult kunnen reproduceren. Ik schets een beeld. Bovendien geloof ik dat een schrijver in laatste instantie ook altijd zichzelf projekteert in zijn werk. Met gegevens uit het verleden gaat hij in wezen niet anders om dan met het heden, zijn eigen werkelijkheid.’
Opvallend is dat Haasse met haar boeken over Bentinck en Van der Capellen een sterke voorkeur voor de achttiende eeuw laat zien. ‘Dat is een periode in de Nederlandse geschiedenis, waarover tot nu toe weinig bekend is en waar men zich naar mijn gevoel te weinig voor geïnteresseerd heeft. Ik wil het publiek iets aanbieden over die bijzonder boeiende periode. In het begin van de achttiende eeuw begint men zich los te maken uit die strakke classicistische sfeer van de zeventiende eeuw. De Verlichting, met belangstelling voor wetenschap, onderzoek en experiment. In die tijd komen de eerste tekenen dat de mens zich als individu wil manifesteren, een ontwikkeling die uitmondt in pre-romantiek en romantiek. Er gebeurt zo veel. Dat fascineert me.’
| |
Mevrouw Bentinck
Hoe begint men een ware geschiedenis, zonder dat die ogenblikkelijk aan geloofwaardigheid inboet, ja, zonder dat feiten in fictie veranderen? Het echt gebeurde, maar ongrijpbare verleden krijgt immers als vanzelf de kleuren van de sage. Er was eens...we hebben geleerd, dat we op die manier sprookjes moeten vertellen. Maar om een sprookje gaat het hier niet, alle kastelen, koetsen, kostbaarheden, hoepelrokken en pruiken ten spijt. Misschien kan een nuchtere verteltrant dat aannemelijk maken,(p. 9)
Zo begint Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (1978), het eerste van de twee boeken die Hella Haasse schreef over het leven van mevrouw Bentinck. In 1982 volgde De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck. Boeken gebaseerd op bewaard gebleven brieven en documenten, die te zamen een
| |
| |
gedetailleerd portret van mevrouw Bentinck opleveren.
Charlotte Sophie was het enige kind van de rijksgraaf van Aldenburg en dus zijn erfgename. Hoewel de voorname familie geparenteerd was aan bijna alle vorsten van Europa, had zij het in die tijd heel moeilijk omdat er veel geld verloren was en inmiddels enorme schulden waren gemaakt. Voor de enige dochter werd dus een rijke huwelijkskandidaat gezocht. Het oog viel daarbij op Willem Bentinck van Rhoon, de zoon van de vroegere goede vriend van stadhouder-koning Willem III, Hans Willem Bentinck. Vader Van Aldenburg bericht zijn vrouw vervolgens dat hij zeer te spreken is over de maatschappelijke positie van Willem Bentinck.
Maar ook Willem Bentinck had niet veel geld, dus die mensen werden door een dubbel misverstand aan elkaar gekoppeld, omdat beide partijen dachten zo uit de financiële moeilijkheden te raken. Daar komt dan nog bij dat Sophie helemaal niet van Bentinck hield, ze was als kind al verliefd op de graaf met wie haar nichtje getrouwd was. Ze heeft van alles geprobeerd om aan de verbintenis te ontkomen, maar uiteindelijk wonnen zakelijke overwegingen het pleit.
Zeven jaar heeft mevrouw Bentinck doorgebracht op het Lange Voorhout of op hun buiten, het huidige Catshuis. Toen is ze met haar twee kinderen naar Duitsland gevlucht, waar ze de liaison met de graaf heeft voortgezet en nog twee buitenechtelijke kinderen kreeg. Toen hij overleed, begon ze aan een lange zwerftocht langs de Europese hoven, zoals van Frederik de Grote en Maria Theresia, om haar recht te krijgen. Intussen was haar vader namelijk overleden en al het erfgoed was aan Willem Bentinck toegevallen. Dat is haar niet gelukt. Ze is heel oud geworden, heeft nog in Hamburg gewoond, maar is nooit meer teruggekeerd naar haar erfgoederen, want dat mocht niet van Bentinck. Ze is er in 1800 wel begraven.
De laatste keer dat Sophie en Willem elkaar zagen was negendertig jaar eerder, in het park van Bentincks buitenhuis:
Willem Bentinck
5 oktober 1761, Den Haag
Bentinck had op die dag eerder dan gewoonlijk de vergadering van de Staten verlaten om een Engelse relatie - op doorreis in Den Haag - zijn ‘tuin’ te laten zien. Toen zij over het bruggetje over de Beek het park van Sorghvliet betraden kwam er uit de tegenovergestelde richting een groepje wandelaars aan, twee dames en een heer, met enkele hondjes die keffend heen en weer renden. In het voorbijgaan nam Bentinck zijn hoed af. Hij wierp slechts een vluchtige blik op het gezelschap. Hij merkte nog net dat een van de vrouwen neerzonk in een diepe revérence.
Terwijl hij met zijn gast verder liep, drong het tot hem door dat dit wel een zeer overdreven begroeting was geweest. Iets uitdagends in dat gebaar, de bespotting van onderdanigheid die door die manier
| |
| |
van bewegen werd gesuggereerd, bleven in zijn bewustzijn steken als angels. Hij stond stil en keek om.
Het in de loop van twintig jaar moeizaam opgetrokken bouwwerk van zelfbeheersing en berusting, geschraagd door bewust aangekweekte afschuw, stortte als een kaartenhuis ineen. Hij rende Sorghvliet binnen, naar de hoekkamer, vanwaar hij het bruggetje en de weg daarachter kon overzien.
Daar ging zij. In zijn ogen was zij niet veranderd. Zij had hem de rug toegekeerd. Weer liep zij, rank en arrogant, met deinende rokken, zijn leven uit. Onmiddellijk wendde Bentinck alle invloed aan waarover hij in Den Haag kon beschikken. Nog diezelfde avond liet hij ‘barones Herzberg’ door een deurwaarder sommeren de stad voor zonsopgang te verlaten. Deed zij het niet, dan was hij op grond van het scheidings-contract van 1740 gerechtigd geweld te gebruiken.
(De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck. Amsterdam: Querido, 1982, p. 285)
Hella Haasse kwam bij toeval met deze achttiende-eeuwse vrouw in contact. De toenmalige directeur van het Rijksarchief Gelderland in Arnhem maakte haar erop attent dat er in het archief bijzondere documenten aanwezig waren, onder andere afkomstig van kastelen in Gelderland. Hij stelde Haasse in de gelegenheid eens rond te snuffelen en daarbij stuitte zij op het Bentinckarchief, ‘een ongelooflijke hoeveelheid fascinerende documenten’. Haasse verdiepte zich in de uiterst levendige brieven, die een mooi beeld gaven van de cultuurgeschiedenis van dat tijdperk. Haasse:‘En toen was ik verloren. Ik heb me gewoon vereenzelvigd met die tijd en die mensen.Mevrouw Bentinck heb ik helemaal gebaseerd op authentieke stukken, waar ik een selectie uit heb gemaakt om een verhaallijn te kunnen creëren. Passages die niet onmiddellijk van belang waren voor die lijn heb ik geschrapt. In die keuze zit een fictievormend element. In het tweede boek over mevrouw Bentinck zit meer verhaal, hoewel de beschrijvingen voor negentig procent gebaseerd zijn op gegevens uit de authentieke bronnen.’ Het verschil waar Hella Haasse op duidt, gaf zij subtiel aan in de respectievelijke ondertitels van de twee boeken: ‘Een ware geschiedenis’ en ‘Een geschiedverhaal’.
| |
Joan Derk van der Capellen
Ook Haasses fascinatie voor de achttiende-eeuwse staatsman Joan Derk van der Capellen berust op een toevallige gebeurtenis. Via het Rijksarchief Gelderland en de Stichting De Gelderse Bloem verzocht men haar een biografische schets te maken. ‘Op dat ogenblik was mij vrijwel alleen het hoofdstuk van Jan Romein in Erflaters van onze beschaving over hem bekend, zodat ik mij eerst ben gaan verdiepen in het beschikbare materiaal. Ik kreeg verschillende stukken, waaronder brieven en documenten die op een tentoonstelling gelegen hebben, ter inzage. Ik bestudeerde diverse achttiende-eeuwse uitgaven van bijvoorbeeld de adviezen en moties die hij heeft uitgebracht in de Staten van Gelderland en zijn correspondentie, die al in de
| |
| |
vorige eeuw werd uitgegeven. Het werd me duidelijk dat er weinig bronnen zijn overgebleven die betrekking hebben op zijn jeugd. En over de latere jaren ontbreekt er af en toe ook de nodige informatie, doordat de familie na zijn dood nogal wat vernietigd heeft.
Hella Haasse
(Foto: Flip Franssen)
Daardoor overheerst in Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern tot en met het huwelijk van Van der Capellen ‘de verbeelding’:ik heb de schaarse gegevens over hem proberen aan te vullen met berichten van tijdgenoten. James Boswell bijvoorbeeld studeerde in dezelfde tijd dat Van der Capellen in Utrecht verbleef, een jaar Romeins recht. Niettemin overheerst in die vroege periode het romanelement. Na zijn huwelijk kon ik over zoveel authentieke documenten beschikken dat ik op grond daarvan mijn verhaal heb samengesteld en uitsluitend verbindende teksten heb geschreven. Net zoals bij Mevrouw Bentinck.’
Joan Derk van der Capellen was lid van de Ridderschap van Overijssel, had als zodanig zitting in de Staten van Overijssel en stond voornamelijk bekend als dwarsligger. Was men in het algemeen voor de versterking van de troepen op het land, dan was Van der Capellen een voorstander van uitbreiding van de marine. De meeste verontwaardiging wekte hij op door zich fel te keren tegen het vorderen van herediensten door de drosten.
| |
| |
Van der Capellen betoogde dat die diensten - volgens een oorkonde, die in Zwolle was gevonden - al anderhalve eeuw eerder waren afgeschaft en zelfs afgekocht. Door die stellingname werd Van der Capellen zelfs vier jaar uit de Staten van Overijssel geweerd. Nadat hij weer was teruggekeerd, probeerde hij een nieuwe ontwikkeling te stimuleren. Hij wilde de bevolking aansporen zich met petities en adressen tot stadsbestuur en regering te richten om te protesteren of om bepaalde maatregelen erdoor te krijgen.
En dan is er nog de befaamde ‘Brief’, in 1781 waarschijnlijk op Appeltem geschreven. Het is niet precies duidelijk wie de auteur is geweest. Waarschijnlijk heeft Joan Derk van der Capellen hem geschreven met hulp van F.A. van der Kemp, een doopsgezinde predikant uit Leiden en eveneens een voor zijn tijd vrijdenkend personage.
De ‘Brief’ is eigenlijk een brochure waarin een beeld wordt geschetst van de geschiedenis der Republiek. Beklemtoond wordt dat in de tijd van de Bataven de mannen stemrecht hadden en wapens droegen zodat ze in staat waren hun land te verdedigen. In de tijd van Joan Derk van der Capellen bestond het leger echter uit huurlingen. Zeer tegen Van der Capellens zin bestond er geen dienstplicht, hoewel daar in de Unie van Utrecht wel over was gesproken. Bovendien was hij bevreesd dat de stadhouder de legers in dienst van de staten zou gebruiken om het volk te onderdrukken. Er werd trouwens in het algemeen in deze ‘Brief’ uiterst kritisch gesproken over stadhouder Willem V en zijn rechterhand, de hertog van Brunswijk Wolffenbüttel, die de leiding van de militaire organisatie had. De stadhouder werd uitgemaakt voor een monster, despoot en tiran, terwijl er en passant propaganda werd gemaakt voor de nobele baron Van der Capellen. Het uiteindelijke doel was dat het volk zich achter hem en zijn doelstellingen zou scharen.
De anonieme brief werd in verschillende belangrijke steden in de Republiek op straat neergelegd en veroorzaakte van meet af aan een dusdanige deining dat de staten van de provincies nog dezelfde dag extra vergaderingen belegden.
Onmiddellijk na het verschijnen van de ‘Brief aan het Volk van Nederland’ wordt overal in de Republiek het volgende plakkaat op kerkdeuren, openbare gebouwen en stadspoorten aangeslagen:‘Al wie dit pamflet drukt, laat drukken en verspreidt, zal gestraft worden met levenslange verbanning en zesduizend gulden boete, waarvan eenderde bestemd is voor de magistraat die de schuldige arresteert, eenderde voor degene die hem heeft aangebracht, en eenderde voor de armen.
Drukkers, boekverkopers, en allen aan wie het pamflet te koop aangeboden, ten geschenke gegeven, uitgedeeld, geleend, of ter lezing gegeven mocht zijn, worden bij dezen op straffe van boete gesommeerd, hetzelve bij de magistraat in te leveren. [...]
In Utrecht gaat de ‘Brief’ van hand tot hand, ook bij het ‘lagere volk’.
| |
| |
Zij die ongeletterd zijn, laten het zich voorlezen. Een chirurgijn heeft zich bereid verklaard tot dit doel bij de mensen thuis te komen. Een van zijn gastheren, de timmerman Steenis, verklaart na afloop, ‘dat het een knappe en kundige kerel is, die dat geschreven heeft, want er staat heel wat in, en hij slaat de spijker op de kop.’ [...]
Een van de twee burgemeesters van Nijmegen zegt tegen een ieder die het maar horen wil, dat zijns inziens de predikant Van der Kemp uit Leiden de auteur van de ‘Brief’ moet zijn: hij maakt dat op uit de stijl en het woordgebruik. Hij kent die jongeman, die sinds enige maanden de dochter van z'n collega, burgemeester Vos, het hof maakt. Anderen verdenken een zekere heer Van Hasselt, die niet lang tevoren naar Amerika is vertrokken; dat is een geboren en getogen Geldersman, en er komen nogal wat passages over Gelderland voor in de ‘Brief’, die getuigen van kennis van zaken.
De Stadhouder laat zich in een gesprek met burgemeester Rouse van Zwolle ontvallen, dat hij een zeker iemand uit Overijssel voor de schrijver van de ‘Brief’ houdt. Rouse heeft geantwoord, dat de man die de Prins bedoelt, de heer Van der Capellen, tot zoiets niet in staat is. Hij zou het ongetwijfeld willen, maar hij bezit er niet de nodige bekwaamheden toe.
Een vriend en medewerker van Rijklof Michaël van Goens, en evenals deze een felle tegenstander van de Patriotten, meent: ‘Zelfs de hel heeft nooit zoiets verfoeilijks uitgebraakt.’ Maar het pamflet is wel meesterlijk geschreven. Indien God ons niet bijstaat, kan het in de huidige omstandigheden van onze Republiek de vonk in het kruitvat zijn.’
(Voorpublikatie uit: Schaduwbeeld of Het geheim van Appdtem)
| |
Land van herkomst
Hoewel Hella Haasse een grote liefde heeft voor historische romans, ziet ze zichzelf nog geen recent geschiedkundig onderwerp ter hand nemen: ‘Onze eigen tijd is zo duister, we kunnen er niet overheen kijken. Ondanks de enorme vloed aan informatie die wij dagelijks krijgen, weten we niet precies wat er gebeurt.’
De enige uitzondering daarop lijkt Oeroeg, omdat die novelle verscheen toen de Indonesische geschiedenis nog volop in ontwikkeling was. Hella Haasse:‘Maar in Oeroeg gaat het niet om een evaluatie of analyse van de politionele acties, maar om de terugblik van een jongeman op zijn kinderjaren en zijn vriendschap met een jonge Indonesiër, die in die jaren heel bepalend voor hem geweest is.’
Als alles goed gaat, zal met Pasen '91 een verfilming van Oeroeg verschijnen. De eerste versie voor een scenario werd geschreven door Hans Hylkema, die samen met Jean van der Velden aan de hand daarvan een tweede schreef. Het aardige is dat zij hebben gekozen voor een historische aanvulling vanuit onze hedendaagse kennis van zaken, waarmee Haasses visie indirect wordt
| |
| |
onderstreept: wij hebben inmiddels enige afstand kunnen nemen. Zo wordt in de film ook het Indonesische standpunt en wat zich achter de schermen afspeelde, belicht. Maar op meer terreinen zijn Hylkema en Van der Velden behoorlijk rigoureus geweest. Het filmverhaal begint waar het boek eindigt: de Nederlandse hoofdpersoon keert terug naar Indonesië en komt bij een geheimzinnig meer plotseling tegenover een schim te staan. In het boek is hij er vrij zeker van dat het Oeroeg geweest moet zijn, in de film wordt hij daardoor zó geobsedeerd dat hij coûte que coûte Oeroeg terug wil zien. Alle gebeurtenissen uit hun jeugd worden als flashbacks in die zoektocht verweven. Het filmverhaal eindigt dan in december 1949, als de Nederlandse vlag omlaag gaat en de Indonesische gehesen wordt.
Oeroeg speelt zich af in de Preanger. Hella Haasse werd in die streek niet geboren, maar woonde er lange tijd en raakte er zeer aan verknocht. Haar ‘land van herkomst’ zal ook centraal staan in haar volgend werk.’Ik heb al jaren zeer interessant materiaal te leen uit een familie-archief. Die familie bezat in de Preanger een grote thee-onderneming, vanwaaruit Multatuli overigens ooit met Everdine van Wijnbergen trouwde. Ook vanuit het oogpunt van de geschiedenis van onze voormalige koloniën is het een boeiend onderwerp. Joan Derk van der Capellen had de oudste rechten, maar daarna ga ik me met dit zeer bewerkelijke onderwerp bezighouden. Ik heb trouwens nog wel meer ideeën voor boeken, maar het is de vraag of ik daar tijd van leven voor heb.’
In de Literama-uitzending van 21 maart 1989 sprak Hijlco Span met Hella Haasse
|
|