Niettemin komen bepaalde facetten uit zijn leven regelmatig terug in zijn werk. Zoals in het gedicht ‘Jongensschool 1965’ uit Als ik geen naam had kwam ik in de Noordzee uit al duidelijk werd, is dat bijvoorbeeld zijn katholieke opvoeding.’Mijn vader was - voor zover ik mij kan herinneren, hij stierf toen ik zeven was - een gelovig man. Maar na zijn overlijden zijn wij niet meer naar de kerk gegaan. Wél zat ik op een katholieke jongensschool. In mijn puberteit kon ik niet meer in de hemel geloven, omdat dat zou betekenen dat mijn vader boven op een wolk naar beneden zat te kijken, dwars door plafonds. Ik voelde dat mijn privacy - hoewel ik dat woord toen nog niet kende - ernstig werd aangetast. Altijd door mijn vader op de vingers te worden gekeken. Dat kon ik niet aan! Dat vond ik erg! Toen ben ik zo'n beetje van mijn geloof gevallen, en daarover heb ik bijvoorbeeld in Van verdriet kun je grappige hoedjes vouwen wel een gedicht geschreven.’
De val
Ik viel, nee, struikelde van mijn geloof.
Je zat me over de rand van een wolk te bespieden
en ik deed alles fout, was Oostindisch doof
voor wat je mij liefst zou verbieden.
Goed, als je dood bent vergeef je net als God,
maar ik wou juist dat je niet gekeken had.
Ik wilde nog geheimen en de deur op slot,
ontdekken hoe het met mijn lichaam zat.
Ik schaamde mij daarvoor en vroeg me af
of jij onder de dekens kon kijken.
ik zocht een schuilplaats, bang voor straf,
waar jij, vader, me niet kon bereiken.
Dat jij misprijzend hoger zat en alles van mij wist,
vond ik teveel vernedering;
veel erger dan alleen wat machteloze botjes in een kist
te zijn en toch herinnering.
‘Ik vond het helemaal niet erg dat mijn vader overleed. Ik zorgde dat ik als eerste bij school aankwam. Voor die school was een oversteekplaats, beschermd door paaltjes met kettingen ertussen. Ik herinner me goed dat ik op zo'n ketting heen en weer schommelde en begon te jennen:‘Mijn vader is lekker dóó-ood en de jouwe lekker níe-iet. Heel erg. Ik wilde alleen maar opvallen en besefte nog niet wat er echt was gebeurd. Later overleed mijn broer. Dat vond ik veel erger, maar toen was ik ook zelf groot, zodat ik me alles veel beter realiseerde. Bovendien was hij een jaar jonger dan ik, waardoor ik telkens het gevoel had dat het ook mij had kunnen treffen. In een cyclus in Van papier kun je grappige hoedjes vouwen heb ik die twee overledenen naast elkaar