| |
| |
| |
‘Gewoon een verhaal vertellen, recht op de man af, net zoals Tolstoj. Geen trucjes, vooral geen trucjes. Die uitspraak van Bruce Chatwin zou een credo van mij kunnen zijn.’
| |
Jan Brokken
In Leeuwarden zou een museum voor Mata Hari worden opgericht, toen hij net enkele maanden bij Trouw werkte. ‘Curieus’, vond hij, en verdiepte zich in de vrouw die uitgroeide tot een internationale beroemdheid om er een lang artikel over te publiceren in de zaterdagbijlage. 's Maandags lag er een brief op de mat van Martin Ros met het verzoek voor de Arbeiderspers een biografie van Mata Hari te schrijven. Ros had visioenen van een geheide bestseller die in tien landen verkocht zou kunnen worden. Brokkens bedje leek gespreid. Maar hoewel het boek uiteindelijk - vooral voor het non- fictieve genre - goed verkocht (5000 stuks), kwam de droom van Ros niet uit. Jan Brokken karakteriseert de levensbeschrijving achteraf bezien als een ideaal onderwerp om te oefenen: ‘Mata Hari was een beroemde danseres én een spion in de Eerste Wereldoorlog. Afkomstig uit een Hollandse provincie zette ze Parijs op stelten. Haar levensverhaal had alles in zich: culturele impact, politiek, geschiedenis en het meisje dat wil stijgen.’
De eenentwintigjarige Brokken was op dat moment nog niet rijp voor een roman.
Mijn eerste verhaal schreef ik toen ik zeven was. Ik schreef het in de studeerkamer van de pastorie van Portland. Mijn vader verschafte me pen en papier. Hij gaf me een preekschrift, een smal cahier met een lichtblauwe, kartonnen kaft. Het telde twintig bladzijden van dik, gelinieerd papier. De bladen werden bij elkaar gehouden door een geribbeld touwtje. Het was al bijna een boekje. Mijn eerste verhaal begon als een sprookje. Er was eens... een prinses die uit het oosten kwam. Ze droeg een lange, witte jurk. Omdat die jurk van katoen was, liet ik maar meteen kippevel op haar blote armen kruipen. De prinses huiverde. Mijn tweede verhaal, dat ik een week later schreef, ging over mijn grootvader. Ik was hem in een droom tegengekomen. ‘Dus jij bent mijn kleinzoon,’ zei hij, met de punt van zijn wandelstok in mijn matrozenpak prikkend. Ik antwoordde met: ‘Jawel, mijnheer.’ Beide verhalen liet ik aan mijn vader lezen. Om het laatste verhaal moest hij huilen. Toen hij uit het kamp teruggekomen was, hadden mijn broers tegen mijn moeder gezegd: ‘Wie is die mijnheer?’ Ik vond het knap van mezelf dat ik mijn vader aan het huilen had gekregen; tenslotte ging het verhaal niet over hem. Na dit onverwachte succes
| |
| |
stoomde ik door. In mijn derde verhaal zette ik tante Len neer; in het vierde tante Marenka. Ook tante Marenka was ik in een droom tegengekomen. Haar ogen waren zwart. Ze zat tegenover me in de trein, ik herkende haar ogenblikkelijk, maar toen ik haar een vraag stelde, antwoordde ze in een taal waar ik geen woord van begreep. Om dat laatste verhaal moest mijn moeder huilen.
Het succes was onmiskenbaar. Als iemand aan me vroeg wat ik later wilde worden, zei ik steevast: schrijver. De vraag die daar meestal op volgde was: maar waarover wil je dan schrijven? Ik had mijn antwoord klaar. ‘Over rare mensen.’ Raar? ‘Nou ja, vreemde mensen.’ Mijn moeder haastte zich dit nader te verklaren. ‘Hij bedoelt: mensen die uit Indië komen.’
(De zee van vroeger. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1986, p. 67/68)
Jan Brokken (Foto: Bert Nienhuis)
| |
| |
Brokken, geboren in 1949, groeide op in het dorpje Rhoon op het eiland IJsselmonde. Hoewel hij graag schreef, was hij geen eenzaam jongetje. ‘Ik was een zwervertje, dat met veel vriendjes de polders introk. Maar zij vonden het wel raar dat ik af en toe met een pen zat. Ik vond dat prachtig, ik heb altijd graag een uitzonderingspositie willen innemen.’
Toch was de School voor Journalistiek uiteindelijk zijn tweede keus. Eigenlijk wilde hij naar de Filmacademie, maar dat vonden zijn ouders niet goed. Nadat hij zijn opleiding had afgerond, studeerde Jan Brokken ongeveer anderhalf jaar geschiedenis en politicologie in Bordeaux. ‘Dat was even iets vreemds voor me. Op die leeftijd wil je toch iets nieuws ontdekken.’
In 1972 kwam hij terug naar Nederland en werd politiek en sociaal verslaggever bij Trouw. Drie jaar later maakte hij de overstap naar de Haagse Post, waar hij al snel op de kunstredactie belandde en furore maakte met zijn schrijversportretten. ‘Ik was met boeken opgegroeid en heb altijd veel gelezen. Ondanks die politicologie was mijn hart daar ook altijd gebleven.’ Zo begon Jan Brokken dan écht over ‘vreemde mensen’ schrijven.
Een wens die te maken heeft met zijn afkomst: ‘Mijn familie had lang in Indonesië gewoond en daar hoorde ik verschrikkelijk veel verhalen over. Die gingen vaak over curieuze mensen, die mijlen ver afstonden van het Zuidhollandse platteland waar ik opgroeide.’ Zijn voorkeur voor interviews en portretten moeten we in verband brengen met zijn aard. ‘Ik denk dat ik een beetje contactgestoord ben en vrij teruggetrokken leef. En tegelijkertijd irriteert mij dat. Ik wil veel mensen kennen en ze goed kennen. Een interview is daarvoor een unieke gelegenheid.’ Maar Brokken had niet alleen vraaggesprekken met rare mensen, ook in zijn romans lopen er veel rond.
In 1984 debuteerde Jan Brokken met de roman De provincie. Een jaar later verscheen de verhalenbundel De zee van vroeger, waarvoor hij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs kreeg. Vorig jaar kwam de roman Zaza en de president uit en sinds begin februari ligt zijn nieuwste boek, De moordenaar van Ouagadougou, in de boekhandel. Ondanks het feit dat hij ter voorbereiding van zijn interviews vele schrijvers gelezen heeft, is hij nooit bang geweest dat al de opgedane kennis zijn eigen schrijfstijl al te veel zou beïnvloeden: ‘Dat gevaar loop je alleen als je slechts van een paar schrijvers het volledig werk leest. Als je er daarentegen veel bestudeert, heffen die invloeden elkaar op. Wél heb ik daardoor sneller mijn eigen richting kunnen bepalen. Ik houd van gedreven, strak gecomponeerde literatuur, waarin iets verteld wordt. Dus niet van proza dat zich bezighoudt met proza. Ik heb net een artikel van Redmond O'Hanlon bij de dood van Bruce Chatwin gelezen. Chatwin was, vlak voordat hij overleed, bezig met een boek over Rusland en hij zei toen tegen O'Hanlon: “Gewoon een verhaal vertellen, recht op de man af, net zoals Tolstoj. Geen trucjes, vooral geen trucjes.” Die uitspraak heb ik meteen opgeschreven. Dat zou een credo van mij kunnen zijn.’
‘Van Vestdijk houd ik absoluut niet’, reageert Brokken beslist. In zijn roman De provincie heeft hij het dorpje Portland vereeuwigd, maar hij wil niet dat
| |
| |
zijn Portland wordt vergeleken met Vestdijks Lahringen (Harlingen). ‘Nee, nee, dat heb ik van García Márquez, die het dorp Macondo gecreëerd heeft. En hij heeft het weer van Faulkner en die op zijn beurt van Sherwood Anderson. Het is dus een lijn in de literatuur waar ik graag bij wilde aansluiten, want die schrijvers vind ik stuk voor stuk erg goed.’
Een boek moet in Brokkens ogen ook spannend zijn: ‘Dat is een eerste vereiste. Je moet het niet wegleggen voordat je het uit hebt.’ Een thriller-achtige plot kenmerkt zijn roman De provincie. In het verstikkende Portland is een moord gepleegd en de hoofdpersoon keert terug naar dit dorp van zijn jeugd om de achtergronden en motieven van die moord te achterhalen. Ook in Zaza en de president zijn die thriller-achtige elementen aanwezig: een man gaat in Afrika op zoek naar zijn vrouw, die plotseling spoorloos verdwenen is. Met zijn schrijfstijl wil Brokken bovendien de kracht van zijn werk als tijdsdocument versterken. Hij wil bijvoorbeeld heel precies de beklemmende sfeer in de Zuidhollandse gemeenschap schetsen en de politieke situatie in Burkina Faso. ‘Eigenlijk zijn Portland en Afrika mijn hoofdpersonen.’ Het lijkt alsof Brokken zijn eigenlijke beroep niet heeft kunnen loslaten en af en toe journalistieke passages inlast. Zelf wijst hij die gedachtengang nadrukkelijk van de hand: ‘Natuurlijk zit er aan mijn werk een documentaire kant, maar dat geldt net zo goed voor L'Education Sentimentale van Flaubert, dat speelt tegen de achtergrond van de revolutie in 1848. Of voor Fontane en Graham Greene. Ik vrees dat mensen te gemakkelijk roepen dat mijn stijl te maken heeft met mijn journalistieke achtergrond, terwijl mijn manier van schrijven gebaseerd is op mijn opvattingen over literatuur. Het moet niet alleen een zuiver persoonlijke beleving van gevoelens zijn, maar ook van wat er om je heen gebeurt.’
| |
Muziek
Een opvallend thema in Brokkens proza is muziek. ‘Ik heb vroeger één keer in het kerkkoor gezongen - mijn vader was dominee - maar daar ben ik ogenblikkelijk uitgezet vanwege mijn zeer valse stem. Ik speelde wel piano en doe dat nog altijd. Ook mijn moeder en twee broers speelden, dus er was altijd pianomuziek in huis.’
De leukste periode uit zijn journalistieke loopbaan vindt Brokken nog altijd de tijd dat hij portretten maakte van musici, die later werden gebundeld onder de titel Met musici (1988). ‘Ik vond dat heel boeiend, omdat ik geprobeerd heb de New Joumalism daarop toe te passen, ik heb allerlei elementen uit romans en verhalen gebruikt in die interviews. Ik reisde met hen mee en heb ook grote delen beschrijving door de gesprekken heen geweven. Eigenlijk zijn het korte verhalen geworden. Dat genre heb ik lang nagestreefd, maar alleen bij de musici is het volledig gelukt.
Het was voor mij interessant om het verschil tussen een schrijver en bijvoorbeeld een violist te zien. Een schrijver leeft teruggetrokken op zijn kamer, ziet zelden mensen. Een musicus daarentegen is voortdurend op weg van concertzaal naar concertzaal, ontmoet technici, impresario's, belangstellenden
| |
| |
die na het concert de solistenkamer binnenkomen. Musici krijgen veel directer reacties op hun werk. Overigens mag ik zelf niet klagen, want hoewel ik geen bestseller-auteur ben, ontvang ik veel brieven en word ik regelmatig op straat aangesproken. Dat is heel stimulerend, want, ik wil niet dramatisch doen, maar schrijven is een eenzaam beroep. Eerlijk gezegd vond ik het als journalist altijd gezeur als auteurs begonnen over hun eenzaamheid, maar inmiddels heb ik het zelf ondervonden. Ik heb twee jaar van de wereld afgesloten aan Zaza en de president gewerkt. Je kunt niet tegen iemand zeggen: god, ik zit vreselijk in mijn maag met deze passage. Niemand weet waar je mee bezig bent. Wat dat betreft hebben musici het gemakkelijker. Elke avond opnieuw horen zij applaus, of boe-geroep.’
| |
Reizen
Wie de boeken van Jan Brokken leest, wordt meegevoerd naar verre landen. ‘Ik heb altijd veel gereisd, vanaf 1973 heb ik geprobeerd ieder jaar een reis van minimaal zes weken te maken. Maar ik heb er jarenlang niet over geschreven, dat is later spelenderwijs in mijn werk geslopen. De provincie gaat in wezen over vier mensen die los willen komen van hun geboorteplaats. Degene die daar nog het meeste in slaagt, vertoont enige gelijkenis met mijzelf. De logische volgende stap was dan ook te schrijven over de grote wereld, die zo'n schril contrast vormde met het protestantse, met kranten dichtgeplakte dorp waar ik vandaan kom. In de verhalenbundel De zee van vroeger kwamen toen spontaan mijn belevenissen in Indonesië, China en Rusland terecht. Ik merkte ook al snel dat reizen mij enorm stimuleert. In Nederland voel je je al zo snel iemand, maar als je dan van de een op de andere dag in Afrika terecht komt, realiseer je je dat je absoluut niemand bent. Een speelbal, een gemakkelijk slachtoffer.
In Afrika kwam ik toevallig terecht. Mijn vrouw werkte daar, raakte in moeilijkheden, een telefoontje en ik ben er heen gegaan. Vanuit dat welvarende, aangename en vooral rijke Amsterdam werd ik in een keer gedropt in de Sahel. Een verschil tussen hel en hemel. Het was als een tocht door de chaos, een onthutsende ervaring. Ik was niet van plan er over te schrijven, maar er gebeurde te veel. Geweld, moeilijkheden, gevangenschap. Boos en grimmig keerde ik terug naar Nederland en nam mij voor eens even op te schrijven wat er daar allemaal gebeurt. Na een paar maanden realiseerde ik me dat ik onvoldoende begreep wat er aan de hand was. Toen ben ik veel gaan lezen over de geschiedenis en politieke achtergronden. Veel werd me duidelijk en Zaza en de president is daarvan de weerslag.’
Camara vertelde me wat Dieudonné tegen Zaza had gezegd toen hij in de dancing op haar was afgestapt. Hij had gezegd: ‘Ik kan jou alles maken.’ Zaza had de teneur van zijn boodschap niet begrepen. Ze was nog niet zo lang in het land, beschouwde de president als een man met principes en hoogstaande idealen. Ze doorzag nog niet wat Camara me omstandig duidelijk trachtte te maken: dat er een discre- | |
| |
pantie bestaat tussen wat een leider beoogt en wat zijn volgelingen ervan maken.
Het dreigde de president uit de hand te lopen. Het land leek niet langer door het leger geregeerd, achtduizend man in totaal, maar door de volksmilitie met zijn zestigduizend leden, heethoofden die met gebalde vuist door de straten draafden en 's nachts hun geweren leeg schoten om de bevolking eraan te herinneren wie het voor het zeggen had. O, ze verafgoodden hun president, de voetballer, de jogger, de gitarist die zeker dertig nummers van Bob Marley uit het hoofd kon spelen, maar ze deden hem meer kwaad dan goed. Ze schiepen een klimaat waarin alleen het geweld kon zegevieren; in drie maanden tijd werden in Bobo-Dioulasso negen Europeanen aangevallen.
(Zaza en de president. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1988, p. 172/173)
Begin dit jaar kreeg deze roman een vervolg in De moordenaar van Ouaga- dougou, dat de ondertitel ‘Afrikaans dagboek’ meekreeg. Daarin geeft Jan Brokken de lezer als het ware een kijkje in zijn literaire keuken. ‘Tijdens het schrijven van Zaza zat ik in mijn maag met het slot. Ik wilde eindigen met de staatsgreep van eind '87 en twee à drie maanden later kreeg ik de gelegenheid nogmaals naar Afrika te reizen, zodat ik de achtergronden van die machtsovername goed kon analyseren. De beste methode leek mij al mijn waarnemingen uitvoerig in een dagboek op te nemen. Dat dagboek begint dus met: schrijver gaat op zoek naar aanvullend materiaal voor zijn roman. Op die manier krijg je een aardig beeld van mijn manier van werken.
In Burkina Faso ontdekte ik dat de staatsgreep een broedermoord was geweest. De president, Thomas Sankara, en de vice-president, Blaise Compaoré, waren jeugdvrienden van elkaar. De laatste was al vroeg wees geworden en kwam veel over de vloer in het ouderlijk huis van de president. Toen ze jong waren, vulden ze elkaar uitstekend aan. De een was uitbundig, de ander introvert. De een geestdriftig, de ander redelijk sarcastisch. Ze konden, juist door die tegenstellingen, heel goed met elkaar opschieten. Maar toen ze samen de macht hadden over het land kwam daarin verandering. Ruzie werd haat en mondde uit in een staatsgreep waarbij de vice-president zijn vroegere vriend om het leven bracht. Het Kaïn-en-Abel-verhaal uit de Bijbel, gemengd met Shakespeariaanse elementen. Het greep me zo aan dat ik meer en meer optekende. Toen ik terugkwam heb ik de beschrijving van die onvoorstelbare gebeurtenissen aan mijn uitgever laten lezen en die wilde het onmiddellijk zelfstandig publiceren.
In Zaza gaat de hoofdpersoon wanhopig op zoek naar zijn verdwenen vrouw. Uiteindelijk blijkt zij het slachtoffer geworden te zijn van de revolutionaire politiek van de president. Hij blijkt een uitweg te zoeken voor zijn arm en berooid land. Hij zal echter niet slagen en wordt vermoord. De hoofdpersoon heeft wel succes, hij vindt zijn vrouw. Dat zijn de twee lijnen in het boek, maar ik ga daar niet uitgebreid in op de staatsgreep. De broedermoord noem ik terloops. De details daarvan beschrijf ik in het daaropvolgende dagboek.’
| |
| |
De moordenaar van Ouagadougou kent daarnaast nog een tweede deel. Een basiliek in het regenwoud, dat zijn ervaringen in Ivoorkust behelst. Ook daar heeft Jan Brokken weer heel vreemde mensen ontmoet.
‘Al tijdens mijn eerste reis had ik gehoord dat men daar bezig was in het regenwoud een copie van de St. Pieter in Rome te bouwen. Een waanzinnige onderneming. Waarom zoveel geld en energie besteden aan zo'n bouwwerk? Daar wilde ik meer van weten. Op mijn speurtocht naar de achterliggende gedachten ontmoette ik zo iemand als Raymond Borremans. Een man die in alle stilte vijftig jaar in grote armoe heeft gewerkt aan een encyclopedie voor West-Afrika, terwijl geen enkele uitgever hem daarin steunde. Het is hem niettemin gelukt. Op het ogenblik zijn er drie delen verschenen en de volgende drie zullen de komende jaren verschijnen. Zo bouwt hij zijn eigen basiliek, wonend temidden van de ingestorte en vermolmde puinhopen en ruïnes van Grand-Bassam, de voormalige hoofdstad. Eigenlijk is hij de ideale schrijver.’
De basiliek in het regenwoud
(Foto: Sophie Elbaz. Overgenomen uit: Nieuw Wereldtijdschrift 1988, nr. 6)
| |
| |
| |
Verval
Zowel in zijn romans en verhalenbundel als in zijn reisdagboek is ook verval een in het oog lopend thema. Een dorp zoals Portland, waar de hereboeren een voorname positie innamen, bestaat inmiddels niet meer. In De zee van vroeger, dat over Russische ballingen gaat, zien we de verdwijning van het oude Europa na de deling ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog. En de boeken die zich afspelen in Afrika laten het verval van de koloniale gebieden zien. ‘In Grand-Bassam zie je dat letterlijk: de oude Europese hoofdstad stort daar werkelijk in elkaar. Aan de andere kant bouwen ze wel een copie van een van de beroemdste Europese gebouwen. Dat is het gekke. Wij zouden verwachten dat ze na jaren uitbuiting wel een gloeiende hekel aan ons zouden hebben. Maar in Ivoorkust kijkt men werkelijk tegen Europeanen op en probeert men ze te imiteren. Daarbij proberen ze weer wel allerlei zuiver Afrikaanse zaken te integreren. Een prachtig voorbeeld daarvan is die nieuwe hoofdstad die de president laat bouwen. Hij kiest voor zijn geboortedorpje, Yamoussoukro, (verering van de voorouders is iets uitgesproken Afrikaans) en laat daar zijn paleis, een hotel van veertien verdiepingen en het hoofdkantoor van de partij optrekken. Dat is echt onvoorstelbaar. Na 250 kilometer door het oerwoud sta je plotseling op verlichte boulevards zo breed als de Champs-Elysées. Het hotel staat leeg, want wie zou er moeten komen. Alleen bij staatsbezoeken zijn er kamers bezet. Het is ook geen stad, er wonen geen mensen. Maar voor het paleis, dat op een bankgebouw lijkt, zwemmen krokodillen in een vijver. De krokodil is namelijk het heilige dier van de stam van de president. Om vijf uur 's middags worden zij gevoerd met levende kippen.
In Burkina Faso verzet de revolutie zich juist wel tegen kolonialisme en neokolonialisme. Daar heerst een groot verzet tegen Europa, waarbij ironisch genoeg voor een typisch Europees model gekozen is: het marxisme.
Die twee gezichten van Afrika heb ik willen laten zien.’
Leonore van Prooijen sprak met Jan Brokken in de Literama-uitzending van 14 februari 1989.
|
|