Regie
Met de rolbezetting liep het anders dan Marlies Cordia in haar hoofd had. De BRT beschikt over een groep vaste acteurs, die zowel voor radio als televisie werkt, maar ook daar bestaat een dodelijke vete tussen die twee media, waarbij t.v. de neiging heeft radio nogal eens te overvleugelen. De acteurs waren continu bezig met produkties, zodat op een gegeven moment de keuze gemaakt moest worden tussen stoppen of mensen van buitenaf aantrekken. Het laatste gebeurde. Cordia: ‘En niet tot mijn verdriet! Marc Steemans, die Laarmans speelt, maakt er iets prachtigs van. Hij heeft zo'n ironie in de stem, die heel goed past bij Elsschot. Met hem te werken had ik niet graag willen missen.’
Marlies Cordia had, als Noordnederlandse, wel een zekere verlegenheid om met Vlaamse acteurs te werken: ‘Als ik naar Duitsland ga, weet ik dat ik in een vreemde taal zal moeten regisseren, maar in Vlaanderen ga ik er eigenlijk van uit dat ik dezelfde taal spreek. Dat is dus niet zo. Tegen mij spraken de acteurs wel “Algemeen Beschaafd Vlaams”, maar toen ze in het begin onderling spraken, zat ik verwilderd te kijken. Ik wist echt niet of ze zeiden dat het waardeloos ging of vroegen of het gisteravond nog laat was geworden. Maar ik kreeg er wel steeds meer gevoel voor en verstond op het laatst alles.“ Als Walter van den Broeck dat hoort, reageert hij ironisch: ”Wij zeggen dan natuurlijk: maar Elsschot is van ons!’
Drie weken lang werd er hard gewerkt in een studio in Brussel. Vooraf had Marlies Cordia zich goed voorbereid door alles van en over Elsschot te lezen. Ze regisseerde bovendien met het boek in de hand. ‘Bij een literaire bewerking stel ik me dienstbaar op. Ik probeer emfatisch, voor zo ver dat mogelijk is, te denken wat Elsschot dacht. Ik probeer zijn sfeer te benaderen en daar trouw aan te blijven. Beweegredenen, motieven, achtergronden kun je vaak uit het werk halen en als acteurs het verhaal niet gelezen hebben kan je ze het vertellen. Maar dat was nu niet het geval, hoor.’ En lachend: ‘Wat dacht je wat! Ik ga acteurs ook niet voordoen hoe het moet. Dat is hun vak, maar ik probeer wel over te brengen waar het in een zin om gaat. Als Laarmans mevrouw Lauwereyssen de betaling van de laatste termijn voor het Wereldtijdschrift kwijt komt schelden, weigert zij: “Neen, mijnheer, ik kan van mijnheer Boorman geen cadeau aannemen.” Dat wou ze eerst heel kwaad zeggen, maar ik heb gezegd dat het juist heel ijzig moet. Die vrouw is uit zichzelf een opgeruimde, vrolijke natuur, die op dat moment even heel zakelijk optreedt.’ Walter van den Broeck was niet bij de opnamen in Brussel aanwezig. Wat hem in het eindresultaat vooral opviel, was de soberheid in de regie: ‘Als ik het zelf geregisseerd zou hebben, zou ik misschien de overgangen sterker gemarkeerd hebben. Ik zou ongerust zijn geweest dat de mensen die het niet gelezen hebben, niet begrijpen dat er van de ene locatie naar de andere wordt overgegaan. En mevrouw Lauwereyssen had ik persoonlijk wat dikker en kortademiger gewenst. Tenslotte is het een zwaarlijvig mens dat met een moeilijk been de trap af moet komen. Haar entree klinkt me wat te opgewekt. Later trekt het wel bij als ze mooie vooruitzichten heeft dat haar