| |
| |
| |
Gij kunt mijn naam doen schrappen uit de burgerlijke stand
Al wat aan mij herinnert zij vergeten en verbrand.
Wanneer dit lied u nog bereikt, verneem het enkel
als wind en eeuwigheid, een bloem in uwe hand.
Gerrit Achterberg, ‘Code civil’
| |
Gerrit Achterberg: Verheldert de biografie het werk?
Mijn biografie is niet interessant, nee, die van de melkboer met al die vrouwen aan die achterdeuren’, zei Gerrit Achterberg eens en hij was dan ook uiterst voorzichtig met het verstrekken van biografische gegevens. Niettemin kwam er in november een omvangrijke biografie van hem uit. Auteur Wim Hazeu raakte al zo'n twintig jaar geleden geïnteresseerd in de mens achter een van de belangrijkste dichters uit de Nederlandse letterkunde. Hij begon een gedegen onderzoek, publiceerde artikelen over Achterberg, het boek Dichter bij Achterberg en uiteindelijk de biografie. Een omstreden werk, want niet alleen Achterberg zelf was er op tegen geweest. Wim Hazeu zag in die weerstand echter een uitdaging: ‘Allereerst werd mijn werk bemoeilijkt doordat er nauwelijks materiaal bestond én doordat er vijftien jaar geleden - toen ik serieus begon met mijn research - nog vrijwel geen biografie-traditie was. Daarnaast was het lastig dat de mensen om de erven Achterberg heen nogal wat bezwaar maakten. Eigenlijk moest ik dus twee handicaps overwinnen, maar daar houd ik van.’
Een van die mensen die weinig zien in een biografie van Achterberg is Andries Middeldorp. Middeldorp was als leraar Nederlands en later als rector verbonden aan een Leids lyceum. Bovendien publiceerde hij een groot aantal artikelen over de poëzie van Achterberg. Drie jaar geleden verscheen zijn boek De wereld van Gerrit Achterberg met essays over de gedichten. Daarin schrijft hij dat de mens en de dichter Achterberg in het leven ieder hun eigen weg zijn gegaan en dat de literator die meent dat de weg tot Achterbergs poëzie via zijn biografie loopt, dat niet goed heeft begrepen. Tóch is er nu een biografie. Middeldorp daarover: ‘Ach, het kon niet uitblijven, vooral niet nu de biografie in Nederland geweldig in opmars is, misschien onder invloed van de Engelse biografieën. Zoals ook iedereen tegenwoordig van snooker houdt, omdat het vaak op de televisie is. Nu de biografie van Achterberg er eenmaal is, wil ik niet meer praten over de vraag of ie er had moeten komen. Ik zelf heb in ieder geval nooit de aanvechting gehad er een te schrijven, vooral omdat de biografie geen voorwaarde is voor de waardering van zijn poëzie. Boudewijn Büch schreef indertijd in spanning te wachten op de
| |
| |
biografie, zodat hij de gedichten beter kon begrijpen. Dat is een geweldig misverstand. Daar gaat het niet om. Ik heb ook geen behoefte aan de biografie van Roland Holst of van Nijhoff. Dat is een bepaalde instelling ten opzichte van de poëzie. Sommige mensen willen hun leeservaring wel door biografische feiten laten beïnvloeden, maar ik denk dat er aan de tekst niets wordt toegevoegd. En aan informatie over privé-zaken heb ik geen behoefte. Jan Vermeulen zei eens tegen me: ‘Achterberg was zo'n goede vriend van mij, nou wil ook alles over hem weten’. Toen heb ik gezegd: Achterberg was zo'n goede vriend van mij - en dat geldt voor al mijn goede vrienden - dat ik niet alles moet weten, wil de vriendschap zuiver blijven. Veel weten heeft vaak iets ontluisterends.
En afgezien daarvan blijft het dan nog altijd de vraag wat de werkelijke aandrift tot een gedicht is geweest bij een dichter, al lijken de dichtregels en de biografische gegevens nog zo goed bij elkaar te passen.’
Gerrit Achterberg werd op 20 mei 1905 geboren in het dorpje Neerlangbroek. Hij groeide op in een boerengezin, waar God werd gevreesd en elke dag hardop uit de Bijbel werd voorgelezen. In zijn jeugd maakte Gerrit tweemaal een zware val, waardoor hij waarschijnlijk een hersenbeschadiging heeft opgelopen, die hem mogelijk extra prikkelbaar heeft gemaakt, alhoewel zijn driftigheid een typisch familietrekje was. Gerrit was een eenzelvige jongen, die als enige van het gezin mocht doorleren voor onderwijzer. In 1924 kreeg hij zijn eerste baan aan een lagere school in Opheusden. Daar bleek al snel dat Achterberg eigenlijk voor het dichterschap in de wieg was gelegd en twee jaar later maakte hij zijn officieel debuut in Elseviers Geïllustreerd Maandschrift met ‘Strophen’. Daarmee opent ook zijn eerste bundel: Afvaart (1931).
Zes jaar later vond de dramatische gebeurtenis plaats die zo'n enorme invloed op zijn leven heeft gehad. Op 15 december 1937 vuurde Achterberg een revolver af op zijn hospita en haar zestienjarige dochter. De hospita overleed en Achterberg werd ter beschikking van de regering gesteld. De daarop volgende jaren bracht de dichter door in Rijksasyls voor Psychopathen in Avereest, de Rekkense Inrichtingen en het sanatorium Rhijngeest in Oegstgeest. Na nog twee jaar gezinsverpleging ging Achterberg met zijn aanstaande vrouw Cathrien van Baak samenwonen. Zij trouwden in 1946. De tbr zou pas in 1955 worden opgeheven. Inmiddels was Achterberg als dichter doorgebroken. Hij publiceerde in bijna alle literaire tijdschriften en had zo'n twintig bundels op zijn naam staan. In 1950 kreeg hij als eerste dichter de P.C. Hooftprijs voor En Jezus schreef in 't zand. Negen jaar later zou zijn hele oeuvre worden bekroond met de Constantijn Huygensprijs van de Jan Campert Stichting. Hij overleed in 1962.
| |
Dichters Lande
Hazeu moet toegeven dat het ook mogelijk was geweest de gedichten als uitgangspunt voor een biografie te nemen: ‘Ik meen dat het Karei van de Woestijne is geweest die gezegd heeft dat de gedichten de gestoffeerde biografie van de dichter zijn. Als je de gedichten chronologisch zou plaatsen -
| |
| |
Gerrit Achterberg
wat bij Achterberg erg moeilijk is, omdat hij de lezers voortdurend op een verkeerd been zet - dan zou je een heel aardig beeld van zijn leven krijgen. Dan zal blijken dat het door velen als cruciaal aangemerkte moment van de doodslag in 1937 niet zo'n grote ommekeer was en ook minder de bevestiging van zijn thematiek van eenwording met de gestorven vrouw dan vaak wordt aangenomen. Als je zijn gedichten chronologisch ordent, en daar worden nu pogingen toe ondernomen, dan zie je dat hij al in 1929 over het doden van een geliefde schreef. En biografisch gezien kom je er dan achter dat hij al in dat jaar geprobeerd heeft een geliefde te vermoorden. Maar ik heb gekozen voor de andere methode, namelijk documenten verzamelen om die in een chronologisch feitenrelaas te plaatsen en waar mogelijk, nodig of aardig een gedicht als illustratie te plaatsen. Ik vind het biografische aspect zeker zo belangrijk als het tekstanalytische. Je moet weten waar zijn wortels liggen om hem beter te kunnen verstaan.’
Wim Hazeu gaf daarom zijn biografie een citaat van Goethe, ‘Wer den Dichter will verstehen, muss in Dichters Lande gehen’, als motto mee. Middel- | |
| |
dorp vraagt zich af of dit citaat werkelijk inhoudt dat men een dichter niet kan begrijpen zonder zijn biografie te kennen: ‘Ik zie hier veel meer in dat men de culturele, geestelijke en maatschappelijke context waarin het gedicht is geschreven, moet kennen. In Achterbergs poëzie zitten termen, woorden waarvan we de volle zwaarte pas onderkennen als we weten wat zij écht betekenen in hun oorsprong voor hem. Zo eindigt het rouwgedicht over zijn vriend Gerard Temme met de regels: “God werd van hem gemakkelijk de vinder. / En dat gezelschap zal voor eeuwig zijn.” “Vinder” en het werkwoord “vinden” hebben een heel specifieke betekenis in de wereld waarin Achterberg is opgegroeid. Dat betekent “behouden”. Ik zou eigenlijk een onderscheid willen maken tussen een algemene biografie en een bijzondere. De laatste behelst het persoonlijk leven van de dichter en daar heb ik geen behoefte aan. In de algemene biografie wordt die context geschetst en daar vraagt de tekst om! Toen Achterberg het gedicht “Ajalon” voor het eerst publiceerde, in Maatstaf, gaf redacteur Bert Bakker in een noot de vindplaats in het Oude Testament. Anders zou het een zeer raadselachtige tekst zijn. In de bundeling heeft Achterberg dat zelf verwijderd, want een woordenboek of encyclopedie geeft ook wel antwoord. De tekst is uitgangspunt. En die zaken die buiten de tekst staan, maar niettemin nodig zijn voor de interpretatie hebben een nauwe band met het referentiekader van de dichter, zodat je je daarin verdiepen moet.’
In dat opzicht komt de biografie Middeldorp overigens wel tegemoet. Wim Hazeu beschrijft uitgebreid het gereformeerde bondsmilieu, waarin Achterberg opgroeide: ‘Als je iemand portretteert, moet je zijn afkomst kennen. Dus ik heb een hoofdstuk gewijd aan de politieke situatie in Neerlangbroek waar hij geboren en getogen is. En een hoofdstuk aan het calvinistisch erf en de cultuur daarop. De literatuur op dat moment was niet zo slecht. Willem de Mérode, Wilma en Alie Smeding: allemaal auteurs die problemen hadden met de behoudende kerk. Wilma nam het op voor homofiele, Smeding voor ongehuwde moeders en De Mérode was veroordeeld wegens pedofilie. Zij werden dan ook nooit ingelijfd door de strengere christelijke tijdschriften en Achterberg heeft door hen goed ingezien wat het gevolg zou zijn van een levenswandel die niet voor normaal doorging. Niettemin begon hij in het circuit van Opwaartsche Wegen, maar dat was geen bewuste keuze. Het interesseerde hem niet waar ie publiceerde. Hij stuurde zijn gedichten naar alle tijdschriften, De Stem, Elseviers Maandschrift, De Gids. En bij Opwaartsche Wegen had hij toevallig makkelijke kruiwagens. In christelijke kringen wordt Achterberg vaak een calvinistisch dichter genoemd. Met mijn biografie heb ik in de eerste plaats willen aantonen dat dat ten onrechte is. Het is mijn stellige overtuiging dat hij dat niet was. Het snelst zou je dat kunnen illustreren met het gedicht “Pharao”, waarin hij stelt: “maar leg als laatste wat gij doet / al mijn gedichten aan mijn voet”. Een calvinistisch dichter zou daar geschreven hebben: “mijn gedichten aan úw voet”. Dan breng je een offer of dankbetoon aan de schepper, maar Achterberg was zijn eigen schepper, dus de gedichten moesten aan zijn voeten liggen.’
| |
| |
Misgeboorte
en liederen worden aas voor honden.
Dit gedicht is het tweede motto dat Hazeu koos voor zijn biografie: ‘Het gaat vooral om de eerste twee regels. Van poëzie bezeten, dat was hij. Hij was poëzie. En daarnaast was hij biografisch gezien door demonen besprongen. Volgens de terminologie van zijn jeugd waren er kwade krachten in hem bezig, die leidden tot gewelddadigheden. Waar dat uit voortkwam? Daar hebben psychiaters jarenlang een studie van gemaakt, maar ze zijn er niet achter gekomen.’
Na Achterbergs dood heeft J.B. Charles in Maatstaf een soort ultieme verantwoording afgelegd over wat er eigenlijk gebeurd was. Hij moest wel, omdat er veel suggesties werden gedaan. Charles zei daarin simpelweg dat Roel van Es, de vrouw die is gestorven, zijn hospita was. En niet meer dan dat. Hij had niks met de hospita en niks met haar dochter. Hazeu: ‘Dat is een flagrante leugen. J.B. Charles wist wel beter. Er was een liefdesrelatie tussen de hospita en Achterberg, die niet tot bloei is gekomen en die tevens de oorzaak was van het geweld. Voor de dochter voelde hij een sympathie, die op liefde zou kunnen lijken. Niet voor niets publiceerde hij een dichtbundel getiteld Zestien. Als je met een zestienjarig meisje een oppervlakkige verhouding hebt, zoals je die kan hebben met de dochter van je hospita, dan was dat gedicht nooit ontstaan. Het is zelfs sterker. Men heeft Achterberg eens gevraagd of ie geen spijt had van zijn daad, waarop zijn antwoord was: “Waarom, ik heb er toch een mooi gedicht over geschreven.” Ze waren echt geliefden, al is zo'n woord moeilijk te definiëren. Dat blijkt uit de getuigeverklaring van de dochter, uit de opmerkingen van Achterberg zelf en uit de rapporten van zowel politie als psychiater. Hij heeft het ook nooit ontkend.’
Annie Kuiper was één van die getuigen. Zij leerde Achterberg kennen toen zij werkte in de psychiatrische kliniek van het Academisch Ziekenhuis in Utrecht, waar Achterberg in 1932 een tijdje werd opgenomen. Annie Kuiper is inmiddels overleden, maar vertelde in 1977 nog: ‘Ik weet niet precies waarom hij toen naar de kliniek werd gebracht, maar ik geloof dat hij toen ook met een revolver liep en dat zijn familie uit angst de dokter of de politie gewaarschuwd heeft. Ik wist van de dokter dat hij toen ook wel eens mensen bedreigd had. Bovendien keek ik de dossiers zelf wel eens in. Dat was natuurlijk niet de bedoeling, maar omdat ik wat betreft de verpleging de leiding had op die afdeling was het soms goed als je wat kennis van de patiënten had. Dan kon je ze beter opvangen.
In het begin had ik voomamelijke moederlijke gevoelens voor hem en ook gevoelens van medelijden, want ik vond dat hij eigenlijk niet thuishoorde op
| |
| |
zo'n psychiatrische afdeling. Daar was hij veel te intelligent voor. Hij was niet verward, hij had alleen wat vreemde gezegdes, zoals “Wat niet goed is, is niet geschreven”.
Pas later werd ik zijn meisje. Onze relatie zou bijna elf jaar duren, tot september 1943. De gebeurtenis in 1937 heb ik een klein beetje zien aankomen. Hij vertelde me over de strubbelingen met de hospita en ik merkte dat hij daarvan vreselijk onder de indruk was, heel erg in de put zat. Hij wilde graag met haar trouwen, maar ik geloof dat zij dat niet kon, omdat zij niet wettig gescheiden was van tiaar man, die haar in de steek had gelaten. En ik denk ook dat zij niet wilde, omdat ze eigenlijk een beetje bang voor hem was. Hij kon zo heftig optreden.
Ik geloof er niets van dat hij ook een verhouding had met haar dochter. Hij deed het wel zo voorkomen, maar de wens zal de vader van de gedachte zijn geweest. Als dat meisje thuis was, was de moeder dat bijna ook altijd en zij zou het nooit goed gevonden hebben als hij een vinger naar haar uitgestoken had. Bovendien was het meisje zelf nog een kind, dat in hem een veel ouder persoon zag.’
| |
Geliefden
Geliefden of niet? Het is interessanter te weten of de zekerheid dat de hospita en haar dochter geliefden waren van Achterberg de poëzie zou kunnen verhelderen. Hazeu: ‘J.B. Charles verkondigde destijds ook dat het thema van Achterbergs werk niet door de gedode vrouw is beïnvloed en daar had hij wel gelijk in. Achterberg had het thema van moeilijk kunnen samenwonen met een geliefde, althans met een levende, al veel vroeger aangekaart. Hij had in voorgaande liefdes even heftige botsingen gehad en ook toen waren er wapens aan te pas gekomen. Vóór '37 gingen ze alleen niet af. “De geliefde” kun je biografisch vertalen in een aantal vrouwen: Cathrien van Baak was de eerste en die relatie ging uit door geweld. Zijn verloving met Bep van Zalingen, de tweede, ook. De derde was de hospita en de vierde was weer Cathrien van Baak, die hij in '43/'44 opnieuw ontmoette. Daarnaast is er dan nog de moeder die je ook als geliefde zou kunnen zien. Verpleegster Annie Kuiper was duidelijk geen geliefde, maar een postillon naar de vrienden toe, hoewel die vrouw wel de indruk heeft gehad dat Achterberg met haar wilde trouwen. Dat heeft hij ook geschreven in brieven vanuit de gevangenis in Utrecht.
Natuurlijk ken ik die discussies binnen de literatuurwetenschap en weet ik dat het dubieus is de ik in een gedicht gelijk te stellen met de dichter. Maar wie is dan die ik? Een dichter werkt ook niet met abstracte wezens, hij gaat van zichzelf uit. Bovendien zeg ik niet dat de geliefden model hebben gestaan voor de geliefde in de poëzie!’
Deze woorden van Hazeu lijken tegenstrijdig met de passage op p. 213 van zijn biografie:
‘Na haar dood werd Roel van Es voor veel lezers de geliefde, die Achterberg door de magie van het woord tot leven probeerde te wekken. Uit het voorgaande moge blijken dat elke geliefde
| |
| |
(Cathrien, Bep en Roel) “model” heeft gestaan voor dit thema en dat er in de poëzie van Achterberg daarom een continue lijn is aan te wijzen.’
Hazeu: ‘Ik bedoel daarmee te zeggen dat de geliefde uit de poëzie is vertaald in vier vrouwen in zijn leven, een klein nuanceverschil. Laat ik het zo zeggen: de geliefden vormden de aanleiding tot het schrijven over de geliefde. Als hij niet zo vroeg in zijn leven die botsing met Cathrien van Baak had gehad, dan had hij nooit een gedicht kunnen schrijven over een botsing met een vrouw waardoor hij min of meer radeloos is geworden. Een dichter hangt niet in de lucht, maar reflecteert op wat hij heeft meegemaakt. Zijn poëzie is niet anekdotisch, je kunt niet lezen wát er precies gebeurd is. Daarom zijn de gedichten nooit uitgangspunt voor een biografie, maar het leven. Aan de andere kant kun je niet ontkennen dat gebeurtenissen in het leven van iemand vertaald, in beeldspraak gezet, omgebogen zijn terug te vinden in het werk.’
En wat vindt Middeldorp van het al dan niet model-staan der vrouwen?
‘In ieder literair werk is iets aanwezig van de auteur zelf, maar ik zeg dan: So what! Ik lees die poëzie toch niet om Bep van Zalingen te leren kennen. Ik kan me voorstellen dat een biograaf wil weten of de hospita zijn geliefde was, maar voor de poëzieleer is dat volstrekt irrelevant. Bovendien kunnen wij er nooit achter komen. Als iemand zijn geliefde verliest, dan is hij vanaf dat moment niet meer gebonden aan haar lijfelijke aanwezigheid. Zij wordt een idee, de idee van het vers. En die was bij Achterberg van stonde af aan aanwezig. Al in zijn eerste bundel, Afvaart, schrijft hij in het gedicht “Tweede afscheid”: O gij die al eeuwen voor mij schrijdt, / onbekommerd om deze tijd, / zie nog eenmaal om naar dit afscheid’. Dus de idee die de grondslag is voor de liefdeslyriek - de scheiding tussen een ik en een u - is daarin reeds aanwezig. Hoe dat bij Achterberg gevoed is door de liefdes in zijn leven, dat is - voor zo ver het al is na te gaan - onmogelijk meer terug te vinden.’
| |
Taboe
Tijdens en ook na Achterbergs leven rustte er een taboe op de gebeurtenis uit 1937. Het grote ontkennen begon in 1939 toen Annie Kuiper met het enquêteformulier voor Brinkman's Catalogus, de nationale bibliografie, een begeleidende brief meestuurde, waarin ze schreef: Mijn verloofde, de heer G. Achterberg, wordt momenteel in een sanatorium verpleegd. Het hokje ‘opleiding en levensloop’ was niet ingevuld, maar verklaarde Annie Kuiper: ‘Denkelijk heeft hij Uw vraag over opleiding en levensloop’ over het hoofd gezien, misschien ook vond hij het een beetje pijnlijk er een rechtstreeks antwoord op te geven. De zaak is n.1. zòò: Gerrit Achterberg werd opgeleid voor het onderwijs en was daarbij ook werkzaam van 1923-1932. Op medisch advies moest hij toen van werkkring veranderen daar hij erg overspannen was. Hij heeft echter sindsdien geen vaste betrekking meer gehad, mede in verband met de moeilijke tijdsomstandigheden, doch ook doordat zijn gezondheid steeds wankel is gebleven. Hij wil dit echter voor de buitenwereld niet weeten, daar het gedeeltelijk ook een zenuwkwestie is. Vermeld U daarom in
| |
| |
Uw boek daarover liever niets, doch b.v. alleen: ‘Opl. aanvankelijk voor het onderwijs, was later meer uitsluitend werkzaam als letterkundige (p.270'. Wim Hazeu vindt dat het taboe op Achterberg achterhaald is. Het wordt tijd alle verwarring scheppende restanten, die de problematiek of thematiek verduisteren of exclusief houden voor ingewijden, op te ruimen: ‘Ik heb natuurlijk niets geopenbaard, want na 1964 was alles al bekend, maar in de kritieken van vlak na de oorlog las je vaak over “een tragisch feit in het leven van Achterberg”. Hij heeft heel lang geleefd als ter beschikking van de regering gestelde. Tot 1955, en hij was als de dood zo bang dat bekendheid van zijn daden een weerslag op zijn omgeving zou hebben, zodat het proces naar vrijstelling werd vertraagd. Inderdaad hebben zijn vrienden er alles aan gedaan hem te beschermen. De kleinste verwijzing naar zijn verleden kon hem al uit zijn doen halen. Toen hij zijn rijbewijs haalde, liet hij zijn pasfotootje aan een jongere vriend zien en vroeg: “Kun je het zien?” De suggestie was te vragen of het zichtbaar was dat hij gezeten had, een vrouw gedood had. De angst dat men hem zou typeren als “die man van 1937” heeft zijn leven geterroriseerd.
Om die reden heeft hij ook mogelijke verwijzingen naar die daad in zijn poëzie veranderd. Ik vind het echt flauwekul als mensen zeggen dat hij die wijzigingen heeft aangebracht, omdat het verbeteringen zouden zijn. Als je schrijft “de vrouw die ik heb omgebracht” en je maakt daarvan “de vrouw die ik heb opgewacht” dan is dat dramatisch al zo'n grote verzwakking dat het argument van verbeteren al niet meer opgaat. Het beroemde voorbeeld is natuurlijk dat hij de titel “Moordballade” verving door “Droomballade”. Het is bekend dat Gerrit Achterberg het geven van titels vaak overliet aan anderen, bijvoorbeeld aan zijn vrienden Roel Houwink of Arie Dekker. Maar bij die ballade schreef hij nadrukkelijk in een brief dat dit gedicht “Moordballade” moest heten. En niet anders!’
| |
Karakteristiek
Middeldorp heeft Gerrit Achterberg gekend in de periode dat hij wat meer tot rust was gekomen en met zijn vrouw Cathrien van Baak in Leusden woonde: ‘Het was een man aan wie ik zeer gehecht was. Hij was een typische -en dat zeg ik in gunstige zin - boer, een echte boerenzoon. Een korte, hoekige man, die een stap had alsof ie over het land liep om het koren te bekijken. In de omgang erg aardig. Hij was een goede gesprekspartner, iemand die niet kletste, maar voor nieuwtjes uit de literaire wereld erg in was. Ik sprak met hem veel over poëzie en het merkwaardige was dat Achterberg zichzelf daarbij weer als lezer opstelde. Zo had ik in mijn bespreking van “Triniteit” zijn beginregel “God scherpt Zijn wet op deze steen, / die mijn bestaan geworden is” gesteld dat daarin een allusie zat op de stenen der wet, stenen tafelen. Maar ook op wetsteen in de betekenis van slijpsteen. En toen zei hij tegen me: “Dat tweede heb ik nu pas zelf ontdekt, nu jij het opschrijft, maar het is mooi, dus het mag nu ook meedoen”. Hij vond het leuk als een ander de vondsten in zijn poëzie, die er misschien in zijn onderbewustzijn associërend in gekomen waren, zag.’
| |
| |
Wim Hazeu meldt dat hij op dit ogenblik meer over Achterberg weet dan wie ook. En welk beeld heeft dat bij hem opgeleverd? ‘Ik ben er achter gekomen dat er tussen hem en mij een zielsverwantschap bestaat. Dat kan tijdens het schrijven gebeurd zijn, hoewel ik geprobeerd heb zo afstandelijk mogelijk te blijven. Maar wij delen de religieuze komaf, het conflict met de maatschappij, de kerk, de sexuele overspannenheid - dat zeg ik eerlijk -, het onmachtig zijn het leven te aanvaarden zoals het is bij jezelf maar ook bij de ander en het verlangen naar de ontmoeting met wat Achterberg noemt “de zuivere”. Daarnaast was hij bezeten van poëzie, daarvoor offerde hij alles op. Dat kun je je bijna niet voorstellen, maar ik denk dat het inherent is aan een groot dichterschap. En dat wordt door de omgeving vaak gezien als idiotie. Ik vind het buitengewoon moeilijk Achterberg in een paar woorden te karakteriseren. Die biografie is nou juist geschreven om zoveel mogelijk aspecten van de mens Achterberg te laten zien, waarna de lezer zelf maar een beeld moet formeren. Zelf heb ik niet zo'n afgerond beeld. Ik heb wel geprobeerd de tegenstellingen in zijn leven samen te brengen, zoals Huizinga van Bilderdijk eens gezegd heeft: “de grote ongenietbare”. Bij Achterberg heb ik gedacht aan “de onverzoenlijke samensmelter” of “de dodende verwekker”, maar misschien kan je Achterberg beter zelf laten spreken:
Janus
- het raam van uw verscheiden -
Achterberg was een dichter die leefde bij de gratie van de poëzie. Zonder poëzie was er voor hem geen leven. Maar leven betekende voor hem leven én dood.’
Leonore van Prooijen sprak in Literama van 15 november met Wim Hazeu en Andries Middeldorp over de biografie van Gerrit Achterberg, die verscheen in de Open Domein-reeks van Uitgeverij De Arbeiderspers.
| |
| |
Huib Broos, de dichter in het toneelstuk Achterberg
| |
Achterberg
Pschyloog en auteur Manuel van Loggem schreef in opdracht van de Penclub een toneelstuk in drie bedrijven over het leven van Gerrit Achterberg. Dit najaar wordt dit stuk gebracht door het Hollands Theater in samenwerking met Theater aan de Rijn.
Spelers:
Gerrit Achterberg - Huib Broos
De vrouw - Yoka Berretty
Het zestienjarig meisje of de Muze - Danielle van Zwieten
De regie is in handen van Christiaan Nortier. Muziek van Leo Cuypers, decor en kostuums van Frank Raven.
Op 22 november zond Literama het radiodrama Achterberg uit
|
|