| |
| |
| |
Ad den Besten
(Foto: Uitgeverij De Prom)
| |
Den Bestens Hölderlin
Toen enige jaren geleden de bekende Duitse filmacteur Bruno Ganz zich weer eens had laten verleiden in het theater op te treden en het stuk, De meiden van Genet, waarin hij verwacht werd te schitteren, als een baksteen viel, vroeg de directie van de Berlijnse Schaubühne Ganz zijn contractperiode op een andere wijze vol te maken. Ganz stelde toen voor Hölderlin-avonden te verzorgen. En deze werden een enorm succes. Men stelle zich voor: een zaal voor zo'n 600 man publiek, drie keer in de week tot de laatste plaats uitverkocht en op het immense en zwarte podium achter een eenvoudig tafeltje zittend het fenomeen Ganz, in een eveneens eenvoudig donker kostuum, met een enkel lichtje, lezend uit een dundrukje Hölderlin. De zaal bevolkt met in hoofdzaak jeugdigen blijkt niet alleen voor de celebrity te komen, maar ook voor het geenszins eenvoudige werk van Friedrich Hölderlin (1770-1843), want ze zijn muisstil. Aan het eind van de twee uur durende plechtigheid wordt Ganz, die niets anders gedaan heeft dan op vrij natuurlijke toon het ene gedicht na het andere lezen, toegejuicht en twee maal voor een toegift teruggeroepen. Een buitenlander die deze avond bijwoont, is verbaasd. Niet alleen blijkt Hölderlin naast Ganz voldoende aantrekkingskracht te hebben om enige maanden lang, een paar maal per week een zaal vol te krijgen, maar hij wordt ook verstaan en dat terwijl het Duits van deze dichter alleen al qua woordvolgorde ondoorzichtig is. Het begin van ‘An ein Verlobte’ bijvoorbeeld is voor mensen die het werk niet kennen taalkundig nauwelijks te volgen en zeker niet op het gehoor:
Des Wiedersehens Tränen, des Wiedersehns
Umfangen, und dein Auge bei seinem Gruss,-
Weissagend möcht ich dies und all der
Zaubrischen Liebe Geschick dir singen.
Deze vierregelige strofe uit de van 1799 stammende ode, is voor Duitsers even weinig gewoon als de Nederlandse versie voor ons is:
| |
| |
De tranen van het weerzien, wanneer g'elkaar
omhelst en o uw ogen, als hij u groet,-
vooruitziend wil ik dit en al wat
liefde betoverend werkt u zingen.
| |
Heidense klus
Hölderlin is moeilijk door zijn woordgebruik, woordvolgorde, beeldspraak en zijn klassieke bagage. Het is daarom een uitkomst dat er nu een goede tweetalige editie verschenen is bij uitgeverij De Prom, waarin de dichter en germanist Ad den Besten ruim honderd van de verzen van Hölderlin vertaald en becommentarieerd heeft. Ad den Besten is de aangewezen persoon geweest voor deze heidense klus. Als germanist heeft hij zich jaren met onderzoek naar Hölderlins leven en werk beziggehouden. Als dichter heeft hij zijn sporen verdiend als vertaler en herdichter -hij was een van de dichters van de nieuwe psalmenberijming- en als spiritueel mens beschikt hij over het juiste zintuig en over voldoende inzicht om het werk van Hölderlin als religieus te onderkennen en te herscheppen.
Den Besten heeft zich bij het werk aan deze bijna vijfhonderd pagina's tellende editie dienstbaar aan Hölderlin opgesteld. Hij heeft geprobeerd deze Duitse dichter uit het einde van de 18e en begin van de 19e eeuw naar het Nederlands over te brengen. Rijmt het gedicht van Hölderlin - en dit komt slechts voor bij de eenvoudige, Biedermeierachtige verzen uit de late periode, de tijd waarin de dichter als gek in zijn bekende toren in Tübingen woonde - dan rijmt het vers ook bij Den Besten.
‘Der Herbst’
Die Sagen, die der Erde sich entfemen,
Vom Geiste, der gewesen ist und wiederkehret,
Sie kehren zu der Menschheit sich, und vieles lernen
Wir aus der Zeit, die eilends sich verzehret.
‘De herfst’
De sagen, die allengs van d'aarde wijken
over de geest die was en weer zal keren,
keren tot ons terug en zeer veel leren
wij van de tijd, die w'ijlings zien verstrijken.
Den Besten legt er in zijn verantwoording de nadruk op dat vorm en inhoud van een gedicht beide essentieel zijn. Daarom heeft hij geprobeerd - en het is hem doorgaans gelukt - de specifieke vorm die het gedicht bij Hölderlin heeft, te bewaren. Als Hölderlin inversie gebruikt - omkering der woordvolgorde - dan handhaaft den Besten die; het gedicht ‘Empedokles’, een vers uit 1798, de vroege periode, begint met:
| |
| |
Das Leben suchst du, suchst....
In rond Nederlands staat hier:
Jij zoekt het leven, zoekt....
Ad den Besten handhaaft Hölderlins hier nog wel begrijpelijke woordvolgorde en komt tot:
Het leven zoekt gij, zoekt....
Men bemerkt overigens dat Den Besten in dit vers du met gij vertaald heeft en niet met jij. Jij vindt hij een onjuiste vertaling; hij beargumenteert dit uitvoerig, want hoewel sinds Nijhoff jij, zeker in liefdesgedichten, de normale aanspreekvorm in Nederlandse gedichten is geworden, zou deze een stijlbreuk betekend hebben. De personen die bij Hölderlin aan- of toegesproken worden, ook al gebeurt dat met du, zijn geen aanraakbaren, geen wezens van vlees en bloed, geen gewone stervelingen. Het zijn hogere wezens die in onmiddellijke relatie staan tot de kosmische harmonie, de goddelijke Eroos, de goden zelf. En zulke wezens kunnen wij niet, op straffe van misverstand, met je en jou aanduiden. In Hölderlins Duits kon dit nog. Den Besten heeft daarom, om dat te bereiken, wat hij als het door de dichter bedoelde ziet, du archaïserend met gij vertaald. Zulke archaïsmen komen overigens meer voor, doorgaans om in de stijl van het oorspronkelijke te blijven.
Terug naar de woordvolgorde. Hölderlin, beïnvloed door de klassieken als hij was, husselt, om het gemeenzaam te zeggen, de woorden van de zin door elkaar. Natuurlijk niet zonder reden. Het metrum en de inhoudelijke nadruk brengen hem daartoe. Deze ongewone volgorde, die het verstaan zeer bemoeilijkt, heeft Den Besten als het niet nodig was, niet gehandhaafd. Vaak was het zijns inziens evenwel noodzakelijk de voor ons ongewone volgorde te bewaren. Een enkele keer kiest hij zelfs voor zo'n vertaling, waar het Duits nog vrij gewoon is:
Am kühlen Bache, wo ich der Wellen Spiel,
wordt daarom:
Waar koel de beek mij was met haar golvenspel,
Den Besten voert deze constructie niet zomaar in. Hij heeft hem nodig, want de volgende Duitse versregel is wel vreemd:
Am Strome, wo ich gleiten die Schiffe sah
Deze vertaalt hij echter, om redenen van verstaanbaarheid met een normale Nederlandse constructie:
Waar 'k op de stroom de schepen voorbij zag gaan
| |
| |
Het ongewone van de Duitse tweede regel is daarom terechtgekomen in de eerste van de vertaling.
Hölderlin schrijft metrische poëzie en niet zomaar een simpele alexandrijn, maar klassieke hexameters, pentameters, alkeïsche en asklepiadeïsche oden en hymnen. Ad den Besten vindt dit vormaspect meer dan essentieel en heeft om die reden zorg gedragen dat het metrum in zijn Nederlandse vertalingen klopt:
‘Der Tod fürs Vaterland’
Dŭ kȫmmst, ŏ Schlācht! schŏn wōgeň dïĕ Jǖngliňgē
Hĭnāb vŏn īhren Hǖgĕln, hĭnāb ĭns Tāl,
Wŏ kēck hĕraūf diĕ Wǖrgĕr drīngĕn,
Sĭchĕr dĕr Kūnst ǔnd dĕs ārms, dŏch sīchrĕr
‘De dood voor het vaderland’
Gĭj kōmt, ŏ slāg! reĕds gōlvĕn, eĕn strōom gĕlījk,
ŏmlāag dĕ jōngĕlīngĕn, ŏmlāag iň 't dāl,
waăr zēlfbĕwūst dĕ wūrgĕrs drīngĕn,
zēkĕr văn 't krījgslŏt, măar ēvĕn zēkĕr
Deze perfecte metrische herdichting van een alkeïsche ode heeft, zoals duidelijk geworden is, consequenties voor het taalgebruik. Elisie - het weglaten van lettergrepen zoals in 't voor in het of van 't voor van het of zoals later in dit gedicht vreemd'ling voor vreemdeling en rechtschaap'nen voor rechtschapenen - is noodzakelijk. Invoeging van klanken is soms ook nodig. Zo treft men in het gedicht ‘De dood voor het Vaderland’ de niet meer bestaande vorm leerdet, waar leerde de alledaagse zou zijn.
| |
Klassieke wereld
Friedrich Hölderlin is een moeilijk dichter en niet alleen omdat hij voor ons ongewone klassieke versvormen hanteert. Hij leefde in en met de klassieke schrijvers. In zijn tijd was zoiets natuurlijk minder ongewoon dan nu, want aan het eind van de 18e eeuw was het schoolsysteem nog op oude leest geschoeid. Belangstelling en bewondering voor de klassieke oudheid werd de leerlingen op scholen en universiteiten eenvoudigweg ingegoten. Zonder deze bagage telde men intellectueel noch sociaal mee. Bij Hölderlin gaat de klassieke belangstelling echter veel verder, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit zijn roman Hyperion, die wel niet in de oudheid speelt, maar in een Helleense wereld waar de herinnering aan de oude waarden en deugden nog levendig is. In zijn verzen treft men dit terugverlangen naar de eeuwige waarden van de klassieke wereld met grote regelmaat. Hij beschrijft dit met beelden en figuren uit deze oudheid en dat maakt het lezen voor ons, die minder belezen zijn, zo moeilijk:
| |
| |
‘Socrates und Alcibiades’
Warum huldigest du, heiliger Sokrates,
Diesem Jünglinge stets? kennest du Grössers nicht?
Wie auf Götter, dein Aug auf ihn?
Wer das Tiefste gedacht, liebt das Lebendigste,
Hohe Jugend versteht, wer in die Welt geblickt,
Oft am Ende zu Schönem sich.
In de monumentale vertaling van Ad den Besten klinkt dit vers als:
Waarom geeft gij toch steeds, heilige Sokrates,
deze jongeling eer? kent ge niets groters dan?
Waarom, als op een godheid,
rust in liefde op hem uw oog?
Wie het diepst heeft gedacht, mint wat het levendigst is
en wat jeugd is begrijpt slechts wie de wereld zag;
dikwijls neigen de wijzen
voor wat schoon is tenslotte 't hoofd.
De vertaling helpt ons al een eind bij het begrijpen van deze tekst. Zo wordt duidelijk dat men de tweede strofe kan lezen als een mogelijk antwoord van Socrates, waarin hij zegt dat dat wijsgeren, die diep nadenken, het meest houden van ‘het levende en het schone’ en dat slechts zij die alles al meegemaakt hebben, kunnen begrijpen wat jong zijn betekent. Het vers - zeker in het begin - blijft echter cryptisch als men niet weet wie Alcibiades is. Wellicht herinnert men zich nog uit de gymnasiumtijd dat Alcibiades een welbespraakt Atheens staatsman was, die eerst te Athene van verraad beschuldigd werd, vervolgens in Sparta, waar hij zijn toevlucht gezocht had, wederom van hetzelfde beschuldigd werd en toen uitweek naar de Griekse erfvijand, de Perzen. Daar stookte hij aan het hof tegen Sparta, waardoor hij zich weer wist in te likken in Athene. Later viel hij weer in ongenade en vluchtte opnieuw naar de Perzen, waar hij werd vermoord.
Heeft men deze feiten paraat -en wie heeft dat- dan wordt het vers er niet duidelijker op. Alcibiades komt als een stoker en een oppurtinist uit de geschiedenis naar voren. Dat lijkt moeilijk een reden voor Socrates te kunnen zijn om van hem te houden. Er blijkt meer aan de hand te zijn met Alcibiades en dat vindt men niet in de geschiedenisboeken maar in Plato's Symposion. Daarin wordt de jonge Alcibiades, wiens geringe standvastigheid en meepraterij Plato niet ontgaan zijn, beschreven als een qua uiterlijk erg mooie knaap, die de lievelingsleerling van Socrates was en die hem daarom aan het eind van het gastmaal mocht toespreken. Kent men deze feiten dan is deze strofe
| |
| |
te interpreteren. De dichter vraagt Socrates dan: Waarom, grote filosoof, houdt u zo van Alcibiades, waarom waardeert u deze mooie jongeling, die wel slim is maar weinig karaktervastheid toont? En dan komt in de tweede strofe als antwoord: die over alles nagedacht hebben, weten jeugd en schoonheid te waarderen. Daarom hou ik van hem, ondanks al zijn fouten.
| |
Revolutionair?
De klassieke toespelingen - en het hier behandelde is nog een eenvoudig voorbeeld - zijn niet het enige probleem bij de interpretatie van Hölderlin. Zijn zogenoemde revolutionaire gezindheid is een andere. En deze sympathie voor de idealen van de revolutie, bedoeld is natuurlijk dé revolutie van zijn tijd, de Franse, komt voort uit zijn ‘Heimweh’ naar het oude Hellas. Hij hoopt dat de revolutie een nieuwe klassieke cultuur in West-Europa teweeg zal brengen. Hij verwacht een nieuw heilsrijk of zoals Den Besten het zegt in zijn inleiding: hij hoopt op ‘een nieuwe menselijkheid, opbloeiend uit een hoge cultuur, zoals eenmaal daarginds.’ En dat daarginds is het klassieke Hellas. Hij beschrijft zijn verlangen in zijn verzen en die roepen dus op tot nieuwe humanistische idealen. En in deze zin is Hölderlins werk op zijn minst ‘religieus’ te noemen. In de revolutietijd schreef Hölderlin niet alleen odes als ‘Der Zeitgeist’ en ‘Gesang des Deutschen’, maar ook een vrij eenvoudig lofdicht op een der helden van de Franse revolutie, Napoleon:
‘Buonaparte’
Heilige Gefässe sind die Dichter,
Worin des Lebens Wein, der Geist
Der Helden, sich aufbewahrt,
Aber der Geist dieses Jünglings,
Der schnelle, müsst er es nicht zersprengen,
Wo es ihn fassen wollte, das Gefäss?
Der Dichter lass ihn unberührt
Er lebt und bleibt in der Welt.
In Den Bestens vertaling luidt dit gedicht:
Heilige vaten zijn de dichters,
waarin des levens wijn, de geest
der helden, wordt bewaard,
| |
| |
echter de geest van deze jongling,
de snelle, moest hij het niet doen springen,
waar het hem vatten wilde, het vaatwerk?
de dichter late hem onberoerd
hij leeft en blijft in de wereld.
Het begin van het vers - Heilige vaten zijn de dichters - is een bij Hölderlin vaker voorkomend beeld. Hier zegt hij er mee, dat dichters tot taak hebben het belangrijke van het leven, de geest van de helden, te beschrijven. Maar is er, zo zegt hij daarna, wel een dichter groot genoeg om Napoleon en zijn geest te beschrijven. De dichter kan beter van hem afblijven, want hij zal geestelijk niet meer dan de knecht van Napoleon kunnen zijn. De dichter moet Napoleon niet op het papier proberen te temmen, maar hij moet hem laten leven in de werkelijke wereld.
Dit gedicht is, zoals gezegd, een van de meer toegankelijke. Er komen geen toespelingen op de oudheid of vergelijkingen met klassieke personages in voor. En daarom kan het door ons zonder veel inspanning begrepen worden. Andere verzen vragen meer en daarom is het goed dat er nu een prachtige tweetalige en becommentarieerde editie voorhanden is. Onze tijd en de generaties na ons mogen Ad den Besten dankbaar zijn dat hij zich niet heeft laten weerhouden door het gevestigde idee dat Hölderlin onvertaalbaar is.
Friedrich Hölderlin, Gedichten.
Vertaald, ingeleid en toegelicht door Ad den Besten.
Baarn: Uitgeverij De Prom, 1988.
Camiel Hamans besprak deze bundel voor de KRO-rubriek Over Poëzie van 18 en 25 april 1988.
|
|