genoot te maken van haar gevoelens of verwachtingen. Die hem ongemerkt inspint, vleit, smeekt, dreigt, al naar gelang het haar uitkomt.’
Vlissingen eerde haar voormalig inwoonster ook door een literaire wandeling samen te stellen, die bijvoorbeeld door het Bellamypark loopt, waar de portretten van Betje Wolff en Aagje Deken op de fontein zijn vereeuwigd. Daarnaast was er een tentoonstelling over leven en werk van de schrijfster in het Stedelijk Museum. Ook ter gelegenheid van die 250ste geboortedag reikte het Gemeentebestuur van Beemster de Betje Wolff-prijs uit aan de aankomende Nederlandse schrijfster Fleur Bourgonje, omdat in haar werk ‘hetzelfde gedachtengoed is te herkennen als in het werk van Betje Wolff’. Fleur Bourgonje heeft een roman, een novelle en een verzenbundel op haar naam staan. De jury, bestaande uit Doeschka Meijsing, Emmy van Overeem en Wim Zaal, wil met de prijs niet alleen een groot talent bekronen, ‘maar ook de manier waarop het wordt ingezet, de onafhankelijkheid van geest die uit een oeuvre spreekt.
Fleur Bourgonje
(Foto: Chris van Houts)
Neerlandica Wies Roosenschoon schreef de jubileumuitgave Betje Wolff en Coosje Busken: een hartvriendschap. In dit fraai vormgegeven boekje portretteert zij Coosje Busken, dochter van de Vlissingse apotheker Conrad Rutger Busken, door Wolff ooit de ‘Commandeur van de klisteerspuit’ genoemd. Uit haar beschrijving van de relatie met Betje Wolff blijkt dat de bijna vijfentwintig jaar oudere schrijfster meer dan vriendschappelijke genegenheid voor Coosje voelde, maar ook dat haar brieven, zoals Buijnsters zei, een mens van vlees en bloed laten zien. Zo schreef zij: ‘En het is by my uitgemaakt, dat niemand het Talent van Briefschryven in grooter volkomenheid bezit dan myne Coosje. Konde ik zo wel aan niemand dan aan u schryven als ik niemand dan u met myn geheel hart aller tederst liefheb, ik zou u Brieven schryven zo groot als Hollandsche Predikatien. Doch, Plicht, betaamlykheid, heuschheid, menschlievendheid, beschaaftheid enz doen my te dikwyls de pen op nemen. Hoe zeer ik u bemin kan niemand, ik zelf niet, u zeggen; [...].’ Roosenschoon baseerde haar bijdrage aan de literaire middag op 24 september op deze publikatie. Verder sprak Hella Haasse over vriendschappen in de achttiende eeuw en Hans Warren over het poëtisch werk van Betje Wolff. Reden voor Buijnsters, die in 1984 een biografie van Wolff en Deken publiceerde en in '87 hun correspondentie uitgaf, zich te beperken tot de romans.