| |
| |
| |
Abel Herzberg
‘17 september. Vandaag ben ik jarig, voor het eerst sinds 1933 of misschien zelfs sinds 1929 een verjaardag met een perspectief. Niet alleen de vrijheid, ook een betere wereld straalt ons tegemoet. Wij zullen, als wij leven, als vrije mensen leven en weer kunnen medewerken aan al die dingen, die het leven waarde geven.
Voor vandaag waren er vele heerlijkheden. T. heeft broodkoek laten bakken en een aardappelkoek. Wij zitten te zamen op mijn bed te smullen. Vanavond is het Rosj Ha Sjana (nieuwjaar).
Er zijn goede berichten van het front. Westerbork heeft kranten meegebracht. Ik heb de Deutsche Zeitung für die Niederlande gelezen van 8 en 9 september. Het is een genot om te lezen hoe dapper de Duitsers sneuvelen.’
Dit noteerde Abel Herzberg in 1944 in het dagboek, dat hij in het Duitse kamp Bergen-Belsen bijhield. In 1950 publiceerde hij zijn dagboekaantekeningen onder de titel Tweestromenland. Onlangs vierde Herzberg zijn 95ste verjaardag. Aan de hand van gedeelten uit zijn werk én fragmenten uit een recent interview blikken we terug op zijn leven.
| |
Afkomst
Abel Jacob Herzberg werd in Amsterdam geboren als zoon van Russische joden, die naar Nederland waren gevlucht. Herzberg: ‘Door de pogroms was er voor de joden in Rusland geen leven meer. Ik heb altijd begrepen dat mijn ouders op de vlucht zijn gegaan met Amerika als bestemming, maar dat ze met de centen niet verder konden. Ze trouwden in Nederland. Mijn vader raakte hier goed ingeburgerd en sprak Nederlands zonder enig accent. Mijn moeder verlangde wél altijd terug naar haar geboortegrond.’
‘Het belangrijkste in de verhalen van mijn ouders was dat ze joden waren. Dat kwam altijd weer terug. Het stond op de voorgrond. Het wilde zeggen dat zij niet alleen vreemdelingen waren, maar ook in het land van hun herkomst nooit iets anders dan vreemdelingen waren geweest. Zij kwamen wel uit Rusland, maar zij waren, hoewel hun families daar eeuwen hadden gewoond, geen Russen en waren daar ook nooit als zodanig erkend. En omdat zij dat niet waren, waren zij daaruit vertrokken. Misschien waren zij wel niet direct verjaagd, maar vrijwillig was hun vertrek allerminst geweest. Zij konden in het land hunner geboorte niet leven en dat was het, waar alles om draaide. Zij
| |
| |
Abel Herzberg
(Foto: Hans Vermeulen)
hadden niet kunnen wonen waar zij wilden, niet reizen waarheen zij wilden. Zij konden, als je het goed beschouwde, eigenlijk helemaal niets worden en zij wisten ook niet hoe zij hun brood hadden moeten verdienen. Zij konden zelfs niet vrij omgaan met hun buren, de andere mensen, die dan wel Russen en geen joden waren. Onderling spraken zij hun eigen taal, die die anderen niet verstonden. Zij hadden hun eigen godsdienst en lazen hun eigen kranten, die in Hebreeuwse letters gedrukt waren, waar de anderen naar keken zoals wij naar Chinees. Zij lazen andere boeken, zij aten ander dingen dan die anderen, zij hielden niet de zondag maar de sabbat, zij hadden hun eigen feestdagen en gingen niet naar de kerk maar naar de ‘sjoel’, waar het totaal anders toeging. Wat voor anderen heilig was, daar geloofden zij niet in, ze bogen er niet voor, ze begrepen niet eens dat iemand dat wel doen kon. En wat zij vereerden boven alles wat er in de wereld bestond, dat werd door de anderen veracht. Ze hielden eraan vast, zoals ze in hun gebeden zeiden: ‘met heel hun hart, met heel hun ziel en met heel hun vermogen’. Maar voor de anderen betekende dat niets. Kortom, ze waren een eigen ‘volk’.
| |
| |
Deze passage komt uit Brieven aan mijn kleinzoon (1964), waarin Herzberg zijn kleinzoon over zijn eigen jeugd bericht en over de reis naar Rusland die hij na het behalen van zijn eindexamen gymnasium maakte. Hij verlangde er toen erg naar eens te zien uit ‘welk nest’ hij kwam. Hij bezocht zowel de rijke als de straatarme tak van de familie en maakte zijn ‘seide’ (grootvader) enkele dagen in zijn eigen omgeving mee:
‘Mijn grootvader ging regelmatig naar Libau. Ik heb hem daar op een vrijdagmiddag, tegen de sabbat, op straat ontmoet, een zwarte Russische pet op het hoofd, laarzen aan de voeten en een grote zware zak op de rug. Ik heb hem die afgenomen, hoewel hij zich daartegen met beide handen verweerde. Het kwam, zei hij, voor mij niet te pas om met een zak op de rug door de stad te lopen. Hij was maar een eenvoudige jodenman uit het boerenland, die zijn hele leven voor zijn brood had moeten zwoegen en sjouwen. Maar ik was een meneer uit het Westen; en bovendien zou ik mijn mooie pak maar bederven.
Dat pak was van lichtgroen flanel, mijn overhemd flink gesteven met losse puntboord en manchetten. Ik droeg een kokette vlinderdas, lichtbruine schoenen en op mijn toen nog zwarte haren een moderne hoed van panamastro. Kortom, ik was geheel gekleed naar de mode dier dagen, zij het dan niet naar de laatste mode dier dagen, zij het dan niet naar de laatste mode van Prekulln of Skudi.
Wat hebben we met ons tweeën die dag een plezier aan elkaar beleefd, grootvader en ik! Wat waren we trots op elkaar, ik op de oude man in zijn sjofele werkpak, die niet goed wist wat hij met z'n lege handen moest doen, en hij op de jonge dandy met de zware zak op zijn rug.’
| |
Joodse geloof
Herzberg: ‘Je moet niet vergeten dat zowel de Russische niet-joden als de joden typische mensen zijn, heel anders dan Europeanen. Een deel van de joden die ik bezocht, stond onder invloed van het chassidisme, een in Nederland destijds onbekende mystieke beweging van het jodendom, die in strijd is met de wetmatige richting. Afgezien daarvan was het jodendom in Oost-Europa in het algemeen veel gevoeliger.’
Zelf werd hij orthodox joods opgevoed, maar is dat al lang niet meer. ‘Ik houd me niet aan wetten, ik leef volkomen liberaal.’ Herzberg vindt het moeilijk aan te geven wanneer hij zijn geloof kwijtraakte, maar herinnert zich wel deze gebeurtenis:
‘Ik was een vrome jongen, die op een gegeven moment tot voorzanger in de gemeente gekozen wilde worden. Maar toen ik bij de synagoge aankwam, werd ik geweigerd, omdat ik geen hoedje maar een petje op had. Dat is één van de breekpunten geweest. Ik houd niet van godsdienstige wettelijkheid. Orthodoxie ligt me niet. Als ik dood ga -wat nou binnenkort wel gebeuren zal- wil ik graag door de liberale joodse gemeente begraven worden. Overigens geldt dat wetmatige ook binnen het christendom. Ik ben bijvoorbeeld zeer bevriend met Huub Oosterhuis, een échte, góede, beste, dóór en dóór christelijke en katholieke man. Maar voor hem is geen plaats in de wetmatige
| |
| |
godsdienst. Niet het begrip God is het belangrijkste voor de mensen, maar godsdienst. Dat is de kwestie.’
| |
Schrijver
Herzberg studeerde rechten in Amsterdam en vestigde zich vervolgens als advocaat in de hoofdstad. Zijn specialisatie: horeca wetgeving. In 1918 promoveerde hij tot doctor in de rechtsgeleerdheid. Ondertussen werd hij ook actief in de zionistische beweging en van 1934 tot 1939 was hij zelfs voorzitter van de Nederlandse Zionisten Bond. Als schrijver debuteerde hij in 1934 met het toneelstuk Vaderland, dat echter nooit zou worden opgevoerd. Toen in 1940 de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was Abel Herzberg getrouwd en vader van drie kinderen. Het gezin overleefde de oorlog, maar Herzberg verbleef van 1943 tot 1945 wel in Duitse kampen, eerst in Barneveld en Westerbork, later in Bergen-Belsen. In 1946 publiceerde hij zeven opstellen over die tijd in de bundel Amor Fati. Dat betekende zijn doorbraak als schrijver; hij kreeg er in 1948 de Wijnaendts Franckenprijs voor. Daarna volgde in 1950 het eerder genoemde kampdagboek Tweestromenland. In hetzelfde jaar zag zijn Kroniek der Jodenvervolging het licht als hoofdstuk in het verzamelwerk Onderdrukking en verzet. Vijf jaar later kwam het ook als afzonderlijke titel op de markt. Herzbergs naam als auteur was daarmee gevestigd. Zijn Brieven aan mijn kleinzoon werd zelfs een regelrecht verkoopsucces. Van zijn novelle Drie rode rozen (1975) verscheen onlangs de zevende druk. Andere titels van Herzberg zijn onder meer de roman De memoires van Koning Herodes (1974), de essaybundel De man in de spiegel (1980) en het bundeltje Twee verhalen (1980). Zijn oeuvre werd bekroond met de Constantijn Huygensprijs en de P.C. Hooftprijs.
Herzberg: ‘Eigenlijk ben ik toevallig gaan schrijven. De commandant en een gedeelte van zijn troep in Bergen-Belsen werden voor de rechter gedaagd en ter dood veroordeeld. Toen heb ik tegen Dijkstra gezegd - destijds de uitgever van De Groene - daar eens een artikel aan te wijden, maar dan niet op de wijze die vlak na de oorlog gebruikelijk was. Toen werd slechts gesproken over schurken en schobbejakken. Dat zijn het natuurlijk wel, maar het is belangrijker vragen te stellen als: Hoe komt dat? Waar komt dat vandaan? Wat is het nationaal-socialisme? Toen zei Dijkstra: “dat moet jij maar doen”. Dat vonden de mensen interessant en zo ben ik in de literatuur terechtgekomen.’
| |
Jodenvervolging
De thema's in het literaire werk van Herzberg zijn vaak hetzelfde: jodenvervolging, antisemitisme, de vraag naar schuld en straf. En steeds frappeert daarbij Herzbergs milde toon, zijn mededogen, begrip en objectiviteit.
Rancune is hem vreemd. ‘Ik ben 55 jaar advocaat geweest, maar ik heb me nooit erg thuis kunnen voelen in het strafrecht.’ Zijn hele leven heeft in het teken van de medemenselijkheid gestaan. ‘Ik ben een rare snuiter, hoor! Ik heb me er bijvoorbeeld nooit mee kunnen verenigen dat de drie, nu twee, van Breda niet werden vrijgelaten. Zo'n opeenstapeling van gevangenschap vind ik menselijk niet te verantwoorden.’
| |
| |
En in zijn Kroniek der Jodenvervolging geeft hij er blijk van een helder inzicht te hebben in de theoretische achtergronden van Hitlers jodenvervolging:
‘Het is geen subjectieve interpretatie van nationaal-socialistische ideeën, wanneer wij Hitler en de zijnen het begrip toeschrijven van de demonie van het Jodendom’. Zowel het begrip als de terminologie zijn van Hitler zelf. Maar zij waren voor de Duitse propaganda onvoldoende.
Het ging om Monodemonie, als men dit woord tenminste gebruiken mag. De Jood was niet alleen wat hij voor vele voorgangers in de antisemitische leer geweest was, een vijand onder andere vijanden, en ook niet alleen een vijand voor iedereen, wat reeds een zekere ontwikkeling van de antisemitische leer verraadt, maar hij was de vijand, de enige, buiten wie er geen vijand bestond. Ja, er mocht ook geen andere vijand bestaan. De gedachte dat dit mogelijk was moest worden uitgebannen. Overbekend is Hitlers steeds weer in Mein Kampf herhaald denkbeeld, van de Konzentration auf einen Gegner. De aandacht van het volk mag niet versnipperd worden. Zijn strijdlust moet in een enkelvoudige vorm, einheitlich worden ingezet. Dit alles ter bevordering van de Wucht des Stosses, dat wil in huiselijk Hollands zeggen: opdat de klap maar hard genoeg aankomen zou. Uiteenlopende tegenstanders moest men het gevoel bijbrengen dat zij tot éénzelfde catagorie behoren. ‘Want als het volk het bestaan van verschillende vijanden opmerkt, dan meldt de objectiviteit zich onmiddellijk aan en wordt de vraag gesteld, of het gelijk zich werkelijk alleen maar bij het eigen volk en de eigen beweging bevindt.’ ‘Dit echter betekent het begin van twijfel aan zichzelf... Een enkele vijand daarentegen sterkt het geloof aan het eigen recht en doet de verbittering tegen de aanvallers stijgen’ (Mein Kampf, resp. blz. 128 en 718).
Hitlers recept is het recept van het eenvoudige parool en daar ging hij prat op (Rauschning, blz. 198). Wat hij geven wilde was om zo te zeggen een politiek Eintopfgericht. Wij leven immers in een gecompliceerde wereld, en een program dat in zodanige wereld succes wil hebben moet voor alles simpel zijn. Welnu, er was geen simpeler program dan de Jodenhaat. Daarmee kneedde hij de massa, ‘mengde hij de mensen’, zoals hij zegt. In alle gevallen waarin het gaat om de vervulling van schijnbaar onmogelijke eisen of taken, moet de totale aandacht van een volk alleen en uitsluitend op deze ene vraag worden verenigd, en wel zó, alsof van haar oplossing inderdaad zijn of niet zijn afhangt. ‘Slechts op deze wijze is een volk tot grote prestaties in staat’ (Mein Kampf, blz. 273).
| |
Bergen-Belsen
Met zijn zeer persoonlijke dagboek uit Bergen-Belsen maakte Herzberg diepe indruk op het Nederlandse lezerspubliek, dat de verschrikkingen van de oorlogsjaren nog vers in het geheugen had. Herzberg: ‘Er zijn wel boeken
| |
| |
over de Duitse kampen geschreven, maar er zijn maar weinig dagboeken in de kampen zelf bijgehouden, want dat kon meestal niet. In Bergen-Belsen was het mogelijk, omdat het een Vorzugslager was en dat had voordelen in vergelijking met bijvoorbeeld Auschwitz. In Bergen-Belsen stierven de mensen niet in de gaskamer, maar door uithongering. Dat is net zo erg, om niet te zeggen erger. In ieder geval kon ik mijn dagboek onder de matras stoppen en dat was in Auschwitz uitgesloten.’
'17 augustus. Gisteren waren er pakjes. Pakjes zijn een zegen voor wie ze ontvangt. Maar als men op een pakje wacht - en wie wacht er niet op? - en men ontvangt het niet, dan is de pakjesverdeling alleen maar in staat je neerslachtig te maken en je de hele omvang van je misère weer eens in het bewustzijn te roepen. Het is niet eens het voedsel, waar je naar hunkert en dat nu weer je neus voorbijgaat. Hoe welkom zou een onsje boter, een paar lepels suiker, een pakje havermout, een appel of een paar sigaretten zijn? In de volkomen ontoereikendheid, in de eentonigheid of smakeloosheid van het eten hier, zou je één keer het gevoel kunnen benaderen van verzadigd te zijn, je maag zou een dag weer normaler werken, het speeksel zou je niet voortdurend in de keel schieten en een zurige hoestprikkel doen ontstaan. Dat alles zou zo zijn, maar het is het voornaamste niet. Het voornaamste is de groet van levende mensen, die je lief zijn en die aan je denken. En wanneer je dat niet hebt, week na week en maand na maand, dan klimt de zorg in je omhoog en begint je te pijnigen met herinneringen. Waar zijn de kinderen? Hoe zou het ze gaan? Waarom komt er nooit, nooit een woord van hen, een groet van hen, een pakje? Waar zouden ze zijn? Leven ze nog? Als je 's nachts in je krib ligt, dan rooft het je slaap, waar zouden de kinderen nu slapen?
Ik heb een dochtertje van negen jaar. Hebben de Duitsers, die beschermers der Europese cultuur, haar opgesloten, haar naar Polen gebracht? Er zijn heel wat kleine kinderen alleen doorgegaan. Ook hier in BB (Bergen-Belsen) zijn kleine kinderen, alleen.
En je hele vroegere leven rolt zich weer voor je af. Je ziet je huis, de straten waar je gewoond, het plantsoen, waar je als kind gespeeld hebt. Hoe is het alles toch zo gekomen? En waarom, waarom? Je denkt aan je vrienden, wat zouden ze nu doen? Aan broers en zusters in Polen. Waar zouden ze zijn?’
| |
Israël
‘Van de 91 jaar die ik leef, ben ik 92 jaar zionist’ zei Herzberg enkele jaren geleden. Het zionisme, de politieke en religieuze stroming die streefde naar een eigen staat voor het joodse volk dat in vele landen een minderheid was en werd vervolgd, was zeer belangrijk voor hem. Voor de oorlog was hij zelfs vijf jaar voorzitter van de Nederlandse Zionistenbond. Nu is hij niet eens lid meer, maar vindt het te gecompliceerd dat te verklaren: ‘Ik vind het verschrikkelijk moeilijk. Op een bepaalde leeftijd word je te oud om je te be- | |
| |
moeien met de kritiek van het zionisme. De stroming van minister Peres was eigenlijk de mijne. Die wilde - om het kort te zeggen - land afstaan aan de Arabieren in ruil voor vrede. Dat is nu in het honderd gelopen. Ik maak me zorgen over Israël, want de haviken zijn er nu aan de macht. Die meneer Shamir met de Likoed-beweging is een rechtse beweging. De socialisten wilden juist het tegenovergestelde. Zij waren voor vrede, met compromissen.’
Er zijn meer momenten in het vraaggesprek dat Abel Herzberg er tegen opziet een ingewikkeld of lang verhaal te moeten vertellen. Soms zijn de herinneringen vaag. Lezen en schrijven kan hij niet meer; zijn vrouw Thea noteert wat hij aan familieleden wil schrijven, zoals zij hem ook terzijde staat bij het interview. Die situatie stemt hem somber: ‘Als je zo 95 wordt, vraag je je hoe langer hoe meer af: Wat is de zin van het leven? Wie ben ik nou? Niks, niks en nog 'ns niks. Iemand die geen enkele waarde meer heeft. Wat ben ik eigenlijk? Waarom worden we zo oud? Dat houdt me bezig.’
In 1982 verscheen Herzbergs bundel Twee Verhalen. Eén van die twee verhalen is ‘De oude man en de engel Azriël’. De laatste dagen van een oude man vallen hem zwaar, totdat de engel Azriël zich bij hem aandient...
‘Hoeveel dagen of uren, dacht de oude man, zijn mij nog vergund, of liever - hij betrapte zich erop dat hij zichzelf moest corrigeren - tot hoeveel dagen en uren ben ik nog veroordeeld? Zou er in deze korte tijd, korter dan een zucht, toch nog iets als een taak voor mij zijn weggelegd? Met lege handen ben ik de wereld der vergankelijkheid ingetreden, moet ik nu met dezelfde lege handen naar de eeuwigheid wederkeren? Zeg jij het, jij, eens mijn kostbare godsbeeld, dat ik met zoveel zorg lang in mijn binnenste heb gekoesterd. Is er nog een glimp van hoop, iets als een opdracht, dat mij bevrijden kan? Iets hoe gering ook dat op mijn ingrijpen wacht?
“Het is er,” sprak een stem.’
Dit is een bewerking van het programma over Abel Herzberg dat Hijlco Span maakte voor NCRV's Literama, uitgezonden op 13 september 1988.
|
|