| |
| |
| |
Dinsdagavond 17 mei 1988:
‘Ik vind 't curieus, eigenaardig, spannend. Het is geen verdienste maar iets dat je overkomt, want je kunt er niet naar toe werken. Je hebt geen vinger in de pap. Het zou mij in ieder geval verlossen van een bepaalde soort zorgen, zodat ik door kan gaan met schrijven.’
Anders gezegd: auteur Geerten Meijsing is verbaasd over de nominatie van zijn roman Veranderlijk en wisselvallig voor de AKO-literatuurprijs 1988.
Donderdagavond 19 mei 1988:
Geerten Maria Meijsing, geboren in 1950, wint de AKO-literatuurprijs (ƒ 50.000).Daarmee zijn de financiële problemen voorlopig opgelost en kan hij zich weer wijden aan de schrijfkunst.
| |
Schrijven is een horreur
Meijsing begon zijn schrijverscarrière direct na zijn gymnasiumtijd in het schrijverscollectief Joyce & Co. Die groep, aanvankelijk naast Meijsing bestaande uit Frans Verpoorten Jr, Mick Broekhof en vooral Keith (eigenlijk Kees) Snell, werd echter gaandeweg een eenmansfirma.
Joyce & Co publiceerde in 1974 Erwin, het eerste deel van een trilogie. In 1979 volgde deel twee, Michael van Mander, en in 1987 Cecilia. Intussen verzorgde Joyce & Co vertalingen en kwamen Erwins echo en Venetiaanse brieven en Calabrese dagboeken uit. Ook schreef Meijsing onder het pseudoniem Eefje Wijnberg in 1981 Een meisjesleven.
De nu bekroonde roman Veranderlijk en wisselvallig, door Meijsing voor het eerst onder zijn eigen naam gepubliceerd, vormt het eerste deel van wat de auteur zelf een ‘tweedekker’ noemt. Daarin wil hij de liefde behandelen, met enerzijds het ‘Tristan-aspect’ (die ene alles overheersende liefde waaraan een mens ten gronde gaat) en anderzijds het ‘Don Juan-aspect’ (de veelvoud in de liefde die nooit wordt vervuld). In het eerste deel van de ‘tweedekker’ treedt de verleider op:
| |
| |
‘Bij Laura hoefde ik minder nieuwsgierig te zijn naar wat ze te vertellen had, dan me te verbazen over de herkenbaarheid van haar opvattingen en woorden. Voor één keer hoefde ik geen belangstelling voor te wenden en mijn eigen interesses te ontveinzen om alles ondergeschikt te maken aan dat ene doel: een beurt te maken en een punt te zetten.’
De roman heeft als inspiratiebron een citaat van Vergilius, ‘een vrouw is een altijd veranderlijk en wisselvallig iets’, en is opgebouwd uit vijf verhalen, waarin een ongeneeslijke vrouwenliefhebber steeds een andere vrouw portretteert. Behalve met jazzsaxofoniste Laura knoopt hij in negen maanden tijd relaties aan met Aleid, een lesbienne, Manet, de vrouw van een bevriende componist, Beatrijs, een struise Zeeuwse briefschrijvende fan en Eva, een nymfomane. De liefdesverhalen worden afgewisseld met overpeinzingen over de melancholie. Meijsing, moeizaam formulerend: ‘Dat is een antieke ziekte die tegenwoordig waarschijnlijk anders wordt genoemd. Eigenlijk zijn het bespiegelingen op historische teksten, zoals die worden genoemd in het 17e-eeuwse compilatiewerk van Robert Burton,The Anatomy of Melancholy. Daaruit valt af te leiden dat de hoofdpersoon én ikzelf door die ziekte zijn aangedaan. Melancholie vond ik eerst iets leuks, later ben ik me pas voor het pathologische aspect ervan gaan interesseren. Zoals de oude handboeken uitleggen, wordt de verkeerde vermenging van de temperamenten aange-wakkerd door een bepaalde manier van leven. Het teruggetrokken leven van een student of monnik veroorzaakt ongestilde verlangens en somberheid. En zo'n melancholische gemoedstoestand kan aanleiding tot schrijven geven.’
In die tussenstukken wordt nagedacht over de liefdeservaringen. Voor Meijsing is die combinatie essentieel: ‘Het belangrijkste in het leven is de extase, die wil je zo hevig en precies mogelijk beleven. In dit boek zorgt de verliefdheid voor vijf pieken, momenten van extase. Dan werken je zintuigen optimaal. Je ziet, hoort en voelt veel meer. Op zo'n ogenblik overzie je alles wat er met je gebeurt. Maar dat voel je alleen als je daarover ook reflecteert, dat is minstens zo belangrijk als de extase zelf. Die overpeinzingen zijn de voedingsbodem voor het schrijven.’
Met verhalen schrijven had Meijsing tot nu toe weinig ervaring. Het genre spreekt hem niet aan, hij kent geen voorbeelden van verschrikkelijk goede verhalen. Niettemin heeft hij in Veranderlijk en wisselvallig een poging gewaagd. En zo hoort het ook in zijn optiek. Je moet altijd iets proberen wat je niet makkelijk kan. Daarom heeft hij ook over de lichamelijke liefde geschreven. Over de feitelijke gebeurtenissen en handelingen als er gevreeën wordt. Meijsing: ‘Dat is zo moeilijk omdat je ontzettend snel in gemeenplaatsen vervalt. Het arsenaal is beperkt. Tóch is de gevoelsmatige ervaring met ieder mens weer anders. Die wisselingen en wat nu precies zo aantrekkelijk is in het andere geslacht wil ik nauwkeurig beschrijven. Het is traditie om alleen de inleiding weer te geven en de rest aan de verbeelding over te laten, maar ik beschrijf het gehele proces. Met als gevaar dat je naar pulplectuur of pornografie neigt, zoals ook wel gezegd is van mijn boek. Maar bij pornografie
| |
| |
wil je trapsgewijs de lust van de lezer opwekken tot een zeker hoogtepunt, terwijl ik juist ontroering en schoonheid wil overbrengen.’
Geerteen Meijsing
(Foto: Jeroen van Putten)
Ook in ander opzicht is er inmiddels kritiek geuit op zijn roman. De hoofdpersoon denkt wel erg gemakkelijk over de liefde. Terwijl zijn vriendin zwanger is, wordt hij steeds opnieuw verliefd, maakt allerlei uitstapjes en bekommert zich niet om haar gevoelens. Daarop heeft Meijsing echter een pasklaar antwoord. ‘Een eis die ik aan elk boek stel is dat het de mensen niet moet bevestigen in hun morele opinies. Je moet tegen schenen schoppen en onrust teweeg brengen.’ Maar Meijsing wil de verontruste lezers ook geruststellen, want in zijn volgende boek zal hij de andere kant van de zaak belichten, hoewel daarin ook nieuwe vragen gesteld zullen worden. Als gesuggereerd wordt dat hij op zo'n manier lezers aan zich probeert te binden, antwoordt hij slechts vinnig: ‘Nee, nee, nee, da's flauwekul.’
| |
| |
| |
Estheet
Zijn angst voor de witte pagina was uitgegroeid tot een overheersende walging en de door anderen obligaat als moeilijk maar sierlijk beschreven signatuur van zijn eigen hand kon hij nauwelijks meer ontcijferen en slecht verdragen. De stoel die door hem eens als een gelukzalige en soevereine troon was beschouwd en waarop hij dagelijks bijna begerig had plaats genomen, brandde nu onder zijn billen en kon hem niet langer achtereen vasthouden. Opwinding over wat hij had geschreven bleef voortaan uit en alles werd door hem even lauw en vlak bevonden, zonder dat zijn afkeer evenwel groot genoeg werd om tot vernietiging over te gaan; alleen al het idee van herschrijven maakte hem stervensmoe, en bij zijn huidige ongeïnspireerde en trage tempo kon hij het zich niet permitteren zelfs de middelmatigste invallen en uitwerkingen ongebruikt te laten. Lusteloos broddelde hij voort, voortdurend gepijnigd door de grootste en meest verscheurende onzekerheid over zijn eigen kunnen.’
Dankzij de AKO-prijs kan Meijsing rustig verder schrijven, maar soms valt dat hem zwaar. ‘Ik speel vaak met het idee dat ik vrijwel alles liever zou doen dan schrijven, omdat je dan deel kunt nemen aan het leven, terwijl je als schrijver juist afstand moet nemen. Ik zou graag het leven van een estheet willen leiden; lezen, studeren en misschien af en toe een klein boekje schrijven. Maar daarvoor heb ik de middelen niet. Bovendien is mijn ambitie voor het maken van heel gave dingen te groot. Het ongelukkig gesternte waaronder ik ben geboren, bepaalt dat ik niet onverschillig genoeg ben, dat ik iets wil in het leven.’ Het schrijven zelf noemt hij een gruwelijke bezigheid, een horreur, vooral omdat daarvoor een hoge mate van concentratie vereist is.‘Wat ik wil schrijven, moet er in één keer staan en er mag niets meer aan veranderd worden. Het is geen knutselarbeid waarbij je woorden telkens door andere vervangt.
Ik heb veel bezwaar tegen een tekstverwerker, want die werkt ontzettend het idee van het nutteloze in de hand, van het eindeloos veranderen en verbeteren. Bovendien veroorzaakt hij papierverspilling. Ik heb daar de laatste tijd over nagedacht omdat ik een pc te leen heb. Met een mechanische typemachine denk je wel twee keer na of je een nieuwe versie gaat maken!’ Op de vraag of hij écht alles in één keer naar wens op papier zet, is hij uitvoerig over zijn werkwijze: ‘Ik maak een handgeschreven versie en omdat je die niet kunt inleveren -de tijden zijn voorbij dat je dat aan je uitgever gaf en drukproeven terugkreeg- typ ik die tekst uit. Vervolgens ga ik daarin verbeteren en vooral schrappen, omdat ik precies op maat schrijf. Structuur is belangrijk, misschien nog meer dan het verhaal. Ik zie het scheppen van een kunstwerk als een nabootsing van het scheppen van de wereld. Dus wat je maakt moet in zichzelf zo ideaal mogelijk zijn. Als ik begin met schrijven zijn de verhoudingen nog globaal zodat ik in die getypte versie moet afstellen en vijlen. Daarna typ ik 'm in het net. Ik herschrijf dus niet. Ik vind het een onheilspellende indicatie als auteurs beweren dat ze drie, vier of acht versies van hun boek hebben geschreven. Dat kan toch helemaal niet.
| |
| |
Dat bestaat niet!’
Toegegeven moet worden dat de geleende pc contrasteert met de ouderwetse donkere meubels en vele boeken in zijn Amsterdamse huis, maar Meijsings vijlwerk zou er met een tekstverwerker toch een stuk eenvoudiger op worden. Maar misschien ziet hij er tegenop de moderne apparatuur mee te nemen naar Italië.Daar heeft Meijsing van 1979 tot 1987 gewoond en hij zou niets liever willen dan zo snel mogelijk teruggaan. Amsterdam vindt hij leuk, maar een maand per jaar is al rneer dan genoeg.
| |
Erwin
Hoofdpersoon Erwin uit de gelijknamige debuutroman van Meijsing woont op een Italiaans landgoed, heeft een uitgelezen bibliotheek en pleegt zelfmoord. Wie is die Erwin eigenlijk?
‘Ik beschouwde Erwin Charles David Garden reeds lang voor dat het boek geschreven werd als mijn alter ego. Daarnaast heeft hij twee literaire voorvaderen. Hoofdpersoon Erwin uit de novelle Der Garten der Erkenntnis van Leopold Andrian heeft veel invloed gehad, met name het schwärmerische, symbolistische, decadente aspect ervan. En de filosofische ouder van mijn romanpersonage is Karl Solger, een Duitse wijsgeer uit het begin van de 19e eeuw, die Erwin, oder vier Gespräche über das Schöne und die Kunst heeft geschreven. Daarin wordt een ironische theorie over de schoonheid uiteengezet, die ervan uitgaat dat je pas op het moment van doodgaan een flits, een epiphanie krijgt van de echte schoonheid, die je tijdens je leven nooit kunt bereiken, hoezeer je dat ook tracht. Dat is precies de optiek van mijn Erwin. In zijn mislukken ziet hij een glimp van de ideale schoonheid.’
Erwins credo ‘Originaliteit is niets, traditie is alles’ hangt nauw samen met Meijsings afkeer van de romantische kunstopvatting, volgens welke kunst spontaan moet zijn. Hij is aanhanger van een meer klassicistische kunstopvatting:‘Daarbij denk ik natuurlijk dat de overlevering van bepaalde conventies 't enige vehikel is waarmee de kunst zich kan bewegen en ontwikkelen, 't Formele aspect van kunst is voor mij het belangrijkste. Daarom moet ik ontzettend veel studie verrichten alvorens te kunnen schrijven, maar dat vind ik ook de enige leuke kant van het schrijverschap.’ In het eerste deel van de trilogie staat literatuur centraal, in het tweede de schilderkunst en in het derde muziek. Die volgorde weerspiegelt exact Meijsings aanvankelijke voorkeuren. Letterkunde stond op de eerste plaats, daarna volgde beeldende kunst, ook veroorzaakt doordat hij enkele jaren kunstgeschiedenis studeerde. Pas later bleek hem dat muziek de meest zuivere en ideële kunstuiting is. Hij speelt zelf viool en saxofoon. In Cecilia speelt muziek op alle niveaus een rol. Meijsing:‘Het is een weefsel, een tapijt van allerlei muzikale elementen. Het gaat over een componist die een opera aan het schrijven is. Er worden tractaten over muziek in aangehaald, vele componisten passeren de revue en er staan bespiegelingen in over verschillende soorten muziek. Daarnaast wil het boek op een ironische wijze zelf muziek zijn, het wil klinken. Dat uit zich in langzame en snelle gedeelten, in de geleding en in de hardheid van de toon.’
| |
| |
| |
Gymnasiast
Overigens werd de trilogie niet met algemeen enthousiasme ontvangen. De critici waren het er over eens dat Meijsing vakmanschap in huis heeft, maar termen als ‘Erwin de overdadige’, ‘omgevallen boekenkast’, ‘raar corset met strikken’ en ‘geen romans om mee naar bed te nemen’ logen er niet om. Voor Meijsing waren die opmerkingen niet eens het ergst.écht gruwelijk vond hij de telkens opduikende kwalificatie ‘gymnasiastenliteratuur’. Boos en geërgerd: ‘Dat is volslagen flauwekul. Toen ik op het gymnasium zat, was ik geïnteresseerd in motorfietsen, jazzmuziek, meisjes en kleren. Al mijn opvattingen over Plato, die in mijn werk gegroeid en uitgewerkt zijn, hebben niets te maken met het onderricht dat ik op school gekregen heb. Die klassieke filologen wilden juist niets weten van de dingen waarvoor ik mij interesseerde. Wél heb ik van mijn leraar Vergilius de laatste twee jaar Nederlands geleerd door het vertalen. Verder heeft mijn manier van schrijven niets met een gymnasiale cultuur te maken. Ik vind dat een belediging.
Zou Geerten Meijsing écht niet begrijpen wat de critici bedoelden?
Dit artikel is een bewerking van het programma van Marja Käss over Geerten Meijsing dat de NCRV vlak vóór de uitreiking van de AKO-literatuurprijs uitzond.
|
|