| |
| |
| |
Kroniek Vlaanderen
Onderhoudende lectuur over namen
De naamkunde is een populaire, soms zelfs populistische wetenschap. Die indruk krijg je tenminste als je de publicaties over allerhande soorten namen, die kennelijk gretig afnemers vinden bij het grote publiek, onder ogen krijgt. Een boek dat om zijn anekdotische karakter onderhoudende lectuur vormt, is ‘Het kleine namenboek. Over de namen van mensen, dieren en dingen’ van Jan Vanroose.
Dit volgens het adjectief ‘kleine’ in de titel pretentieloze namenboek is moeilijk onder één noemer te brengen. Dit ‘namenrariteitenkabinet’, zoals Vanroose zijn pennenvrucht zelf bestempelt, is ontstaan uit een uitgebreide verzameling bizarre, curieuze en grappige krantenknipsels. Met de honderden grappige berichtjes over namen die de auteur in de loop der jaren uit diverse dagbladen en tijdschriften bijeensprokkelde, heeft hij een namenboek in de ruimste zin van het woord samengesteld.
Een systematische indeling ontbreekt, de meest diverse weetjes over voornamen, familienamen, vondelingennamen, bijnamen, plaatsnamen, businessnamen... worden uitgestrooid over het boek. Bij die weetjes zijn klassiekers, zoals de vermelding van de kortste en de langste voor- en familienaam, het verhaal van mensen die met een beledigende naam door het leven moeten, vergissingen bij de naamregistratie e.d. Maar in het merendeel van de stukjes wordt de ontstaansgeschiedenis van in een of ander opzicht bijzondere namen toegelicht: allerhande merkwaardige en excentrieke namen, taboenamen, namen die niet kunnen en ongelukkig gekozen namen... passeren de revue.
Een kleine bloemlezing: het beroemd geworden zinnetje ‘ich bin ein Berliner’, waarmee president Kennedy in 1963 een fel opgemerkte toespraak in West-Berlijn besloot, moet veeleer als een ongelukkige uitspraak worden gecatalogiseerd. Kennedy had eigenlijk moeten zeggen: ‘ich bin Berliner’, want wat hij de fel toejuichende massa nu vertelde, was dat hij zich een stuk gebak voelde, bij ons beter bekend als ‘boule de Berlin’. Overigens nog een geluk dat Kennedy niet in Hamburg was, aldus nog Vanroose op p. 71. Het ongewenste, grappige effect wordt hier niet veroorzaakt door het misplaatste gebruik van de polyseme naam ‘Berliner’,
| |
| |
maar wel door de ambiguë syntactische valentie ervan. Kennedy heeft zich overigens toch niet zo belachelijk gemaakt als in de krant stond, want de uitspraak ‘Ich bin ein Berliner’ heeft in het Duits de twee betekenissen waarvan sprake. En er is toch enige kwade wil nodig om een speechende president meteen te vereenzelvigen met een stuk gebak. Maar een kniesoor die daarop kijkt.
Mensen die hun naam willen veranderen in een nummer, konden vroeger niet op begrip rekenen. Zo wilde Michael Dengler in 1979 graag 1069 heten, maar dit nummer werd nergens erkend als naam, en de naamswijziging werd hem evenmin door de rechter toegestaan (Vanroose p. 41). Zou de heer Dengler tegenwoordig meer kans maken met een dergelijke vraag, nu in de SMS-taal populaire cijferwoorden als b.v. W817, benaming voor het populaire jeugdprogramma ‘Wacht eens even’ volop in opmars zijn?
Een naam dragen of geven is overigens niet altijd een vrijblijvende zaak. Zo gelden voor joden met de naam Cohen in Israël speciale wetten, ze mogen bv. niet scheiden (p. 37). Pech had ook de Albanese dierenarts die de kalfjes die hij moest inschrijven de namen van lokale partijbonzen gaf. De man verdween prompt voor een jaar in de gevangenis (p. 85).
In dit ‘kleine namenboek’ worden soms ook soortnamen verklaard. Vanroose vergast ons bv. op de etymologie van het woord testimonium voor ‘getuigenis’: dat woord hebben we te danken aan het feit dat in het oude Rome mannen bij het afleggen van een getuigenis een hand op hun testikels legden (p. 178). Verificatie in een etymologisch woordenboek van het Latijn leert ons dat deze pikante uitleg klopt.
Zo zie je maar dat je door het lezen van een krant de meest diverse dingen te weten komt.
Jan Vanroose, Het kleine namenboek. Over de namen van mensen, dieren en dingen. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1999. 183 blz. ISBN 90-351-2153-8.
| |
Toponymische monografieën
In de reeksen van het Instituut voor Naamkunde en Dialectologie te Leuven zijn het afgelopen jaar twee toponymische monografieën verschenen: dr. Victor Mennen bestudeerde de plaatsnamen van de Limburgse gemeente Eksel en dr. Paul Kempeneers was andermaal aan de slag in Oost-Brabant,
| |
| |
waar hij ditmaal de toponiemen van de gemeente Goetsenhoven uit de archieven haalde.
De omvangrijke studie over de Ekselse plaatsnamen is in vele opzichten een voorbeeldig werk. Dr. Vic Mennen ging met veel genoegen in op de vraag van het Leuvense Instituut voor Naamkunde en Dialectologie om het omvangrijke nagelaten steekkaartenbestand met Ekselse toponiemen dat de te vroeg overleden Limburgse toponymist Jos Molemans had aangelegd, te bewerken tot een toponymische monografie. Wat de materiaalverzameling betreft, is deze studie voor een groot deel schatplichtig aan dr. Jos Molemans, maar op de uitwerking ervan heeft Mennen zijn eigen stempel gedrukt.
Mennen heeft Molemans' alfabetisch geordend plaatsnamenmateriaal waar nodig en mogelijk aangevuld en uitgebreid, en het dan verwerkt tot een aantrekkelijk boek waarin hij toegankelijkheid voor de geïnteresseerde lezer met de eisen van het wetenschappelijk metier weet te verbinden.
Na de ‘bronnen en bibliografie’ volgt als eerste deel een summiere geografische schets en als tweede deel een uitgebreide historische schets van het dorp Eksel. In het derde deel ‘Eksel in de plaatsnaamgeving’ wordt het toponymische materiaal samengebracht in zeven hoofdstukken die betrekking hebben op de wordingsgeschiedenis van Eksel en' de naamkundige weerslag ervan: de grenzen, het water, het (natuurlijke) landschap, de nederzettingen, de percelen cultuurland, de verkeerswegen en ten slotte de gebouwen en inrichtingen. De vervlochtenheid van de toponymie met de lokale geschiedenis loopt als een rode draad door het boek. Mennen beweegt zich voortdurend en moeiteloos op het raakvlak tussen Kempische geschiedenis en onomastiek.
Bijzonder illustratief voor deze werkwijze zijn bv. de hoofdstukken 3 ‘Landschap’ (p. 82-112) en 4 ‘Nederzettingen’ (p. 113-132). Alvorens Mennen in hoofdstuk 4 de etymologische verklaring van de gemeente- en haar nederzettingsnamen aanvat, gaat hij bv. in op het typisch Kempische fenomeen van de middeleeuwse heerdgangen en scheperijen. Een heerdgang (een samenstelling van Mnl. heerd ‘herder’ + gang ‘het trekken, het gaan’ was de gemene weideplaats van elke buurtschap, waarop een daarvoor aangestelde en bezoldigde scheper (nomen agentis bij Mnl. scheperen ‘schapen laten weiden’) het vee, i.c. schapen en koeien, hoedde. Vanuit deze sociaal-economische functie kreeg heerdgang de betekenis ‘gehucht’. De herder was verplicht binnen de grenzen van zijn gehucht te blijven, een voorschrift waarop overigens geregeld inbreuken werden gepleegd. In de late middeleeuwen en in de 19de eeuw ontstonden door private ontginnin- | |
| |
gen een aantal nieuwe woonkernen. Een overzichtelijke tabel met de historische stratificatie van de Ekselse nederzettingen sluit dit stukje nederzettingsgeschiedenis af (p. 120).
Ook hoofdstuk 3 over het landschap opent met een stukje Kempense landschapsgeschiedenis, onderbouwd met archivalia waarin het historische grondgebruik in Eksel ter sprake komt (functie, toezicht, ontginningen, wijzigingen). Daarna worden de attestaties van de heide- en duintoponiemen en de bosbenamingen opgegeven en verklaard, opnieuw met veel aandacht voor gebeurtenissen uit het verleden. Zo heeft een van de Ekselse heidetoponiemen de naam Heksenberg gekregen: op deze plaats in de heide werd in 1726 de ‘heks’ Leyn Wecks terechtgesteld. Deze executie wordt beschouwd als de laatste heksenterechtstelling in onze gewesten (p. 98-99). De herinnering eraan leeft voort in het toponiem.
De auteur heeft ook veel aandacht besteed aan het zoeken of maken van illustraties: in deze verzorgde uitgave zijn tal van foto's en toponymische kaarten opgenomen.
Vic Mennen heeft met deze ‘Toponymie van Eksel’ andermaal een stukje Noord-Limburgse toponymie ontgonnen. Dankzij de systematische indeling van het materiaal, de voortdurende terugkoppeling naar de lokale geschiedenis en de mooie illustraties is deze monografie een meer dan waardige opvolger geworden van Molemans' historisch-naamkundige studies.
Victor Mennen, Toponymie van Eksel. Nomina Geographica Flandrica. Monografieën XVIII. Leuven, Instituut voor Naamkunde, 2002. 416 blz. Ill. ISBN 90-75465-05-X.
Dr. Paul Kempeneers is met de publicatie van de toponymie van Goetsenhoven niet aan zijn proefstuk toe. Kempeneers schreef eerder al plaatsnamenstudies over Hoegaarden (1985), Tienen (1987), Hakendover (1991), Kumtich (1994), Oplinter (1995), Waanrode (1998) en Landen (2000). Het afgelopen jaar was Goetsenhoven, deelgemeente van Tienen, aan de beurt.
Kempeneers volgde bij het opstellen van deze toponymische monografie zijn beproefde methode: hij doorzocht systematisch de beschikbare archivalia op plaatsnamen, deelde het materiaal in in een aantal klassiek geworden rubrieken en trachtte de plaatsnamen exact te lokaliseren aan de hand van een historische atlas. Aan dit laatste aspect, de situering van de toponiemen, is in deze monografie veel zorg besteed. Het is dermate uit- | |
| |
gebreid dat Kempeneers zijn bevindingen presenteert in een apart hoofdstukje ‘atlas’ (p. 136-160). De bespreking van de Goetsenhovense plaatsnamen ligt verstrooid over de rubrieken nederzettingsnamen, vloeiend en stilstaand water, bergen en dalen, verdwenen bossen, graslanden, veldnamen, wegen en voetpaden en bouwwerken.
Kempeneers' tekst neemt nergens de vorm van een klassiek verklarend glossarium aan. De historische vindplaatsen van de Goetsenhovense plaatsnamen worden verwerkt in een doorlopende tekst, waarbij het accent vaak meer ligt op de geschiedkundige context dan op de etymologische naamverklaring. Zo worden bv. de bouwgeschiedenis en de latere lotgevallen van de Sint-Laureiskerk van Goetsenhoven uitvoerig verhaald (p. 103-107). Veel aandacht is er ook voor de geschiedenis van particuliere gebouwen zoals het kasteel van Ast, de dorpsherbergen, de brouwerij en de oude pachthoven (p. 116-133). Alle besproken plaatsnamen zijn terug te vinden via de klapper, waarmee Kempeneers zijn studie afsluit.
Paul Kempeneers, Oost-Brabantse plaatsnamen 9. Goetsenhoven. Toponymica IX, 9. Leuven, 2002, 190 blz. ISBN 90-75465-04-1.
De ‘Toponymie van Temse’, gepubliceerd door Jerome Smet in het Jaarboek 2000 van de gemeente Temse bestaat bijna uitsluitend uit een alfabetisch geordend glossarium, aangevuld met enkele figuratieve kaarten waarop de belangrijkste toponiemen ingetekend zijn en naar de overige grondstukken met cijfers wordt verwezen.
Volgens het voorwoord is de basis voor dit werk de verhandeling waarmee Jozef Servotte in 1925 de doctorsthesis Germaanse filologie behaalde. Jerome Smet is kennelijk uitgegaan van de steekkaartenverzameling die J. Servotte had aangelegd, maar heeft dit materiaal jammer genoeg niet verder bewerkt. Ten eerste wordt het gros van de verzamelde microtoponiemen niet verklaard. Ten tweede is er heel wat aan te merken op de presentatie van het glossarium. Zo heeft de auteur geen gemoderniseerde lemma's gemaakt, waardoor middeleeuwse en moderne spellingen voortdurend gemengd worden, met alle gevolgen vandien. Enkele voorbeelden, die symptomatisch zijn voor het hele werk: plaatsnaam nr. 1460 is de Oliemeulen, met schrijfvariant Oliemuelen (p. 122). Hierna volgt plaatsnaam nr. 1461: Oliemolen, met schrijfvariant Oliemuelen! Nochtans blijkt het niet om dezelfde molen te gaan. Welke molen dan bedoeld is in toponiem nr. 1463 Olyemuelenberghe, dat na toponiem nr. 1462: de herberg- | |
| |
naam den Olijftak komt, is niet duidelijk. Een ander voorbeeld van een ongelukkige classificatie: de auteur onderscheidt de lemma's Oevermeulen (nr. 1453), een inmiddels afgebroken molen en Oevermolen (nr. 1455), een stuk land. Tussen deze twee lemma's staat de Oevermeulenbergh als nr. 1454. Kruisverwijzingen zijn evenmin aangebracht. Op p. 27 volgen de lemma's Asaert, Asaertdam, Hasaertdreef, Hasaertdreve en Asaertveld na mekaar, maar de lezer die op zoek is naar de Hasaertdreef zal die vergeefs zoeken bij de letter H. De oudste vindplaatsen en de verklaring van de gemeentenaam Temse worden niet apart behandeld, zoals dat gebruikelijk is, maar moet je zoeken in het glossarium (nr. 1996).
En zo zijn er tal van voorbeelden te geven waaruit blijkt dat de auteur de gangbare praktijk bij het opstellen van toponymische glossaria niet kent. Deskundig advies had veel van de geopperde bezwaren kunnen ondervangen; per slot van rekening is aan deze toponymie met een omvang van 182 pp. met veel vlijt gewerkt.
Jerome Smet, Toponymie van Temse. In: Jaarboek 2000 van het gemeentemuseum Temse, 1-182.
Professioneler ogen de toponymieën van de Oost-Vlaamse Leiegemeenten Zulte, Olsene en Petegem-aan-de-Leie, een onderneming waarachter Luc Goeminne de drijvende kracht is.
De drie toponymieën zijn volgens een vast stramien opgebouwd: een schets van de gemeente vroeger en nu, de verklaring van de dorpsnaam, de oudste plaatsnamen, hoofdbestanddelen, benoemingsmotieven, een verklarend alfabetisch glossarium en een aantal mooie historische kaarten zijn standaardonderdelen.
Aan het alfabetisch glossarium van toponiemen is veel zorg besteed. De historische attestaties zijn chronologisch samengebracht onder een gemoderniseerd lemma. Alle plaatsnamen worden - zo mogelijk - etymologisch verklaard. Homoniemen worden niet in één lemma ondergebracht, maar van elkaar gescheiden door de nummering, bv. Krekelstraat I, Krekelstraat II (Petegem-aan-de-Leie, p. 151). Jammer is dat de keuze van een gemoderniseerd lemma lang niet altijd consistent verlopen is. Niet alle lemma's zijn systematisch gemoderniseerd, bv. lemma 531 in Zulte is de Pape viver put (p. 129). De stap naar een lemma Papenvijverput, die overigens in de jongste attestaties Paepen vijver/Pape vijver wordt aangegeven, was nochtans niet groot. Een archaïsche spelling als Buucx land
| |
| |
hoort niet thuis in een trefwoord (Zulte, p. 65), evenmin als spellingen -ae- voor de lange vocaal -a- (bv. lemma 258: Houtstraetje, maar 259: Houtstraat en 271: Hullestraatje (Zulte, 90-91). Ook wat het diminutiefsuffix betreft, heeft men niet systematisch de keuze gemaakt voor hetzij de historische vorm -ke, hetzij de moderne vorm -je, bv. het lemma Bekje bij de attestatie dbexkin (1452) (Olsene, p.78), maar het lemma Blokske bij de attestatie Blokske (1844) (Olsene, p. 81). Het feit dat het suffix -ke steun vindt in het dialect, zal hieraan niet vreemd zijn. Hetzelfde geldt voor de -e-apocope, die in de lemmatisering niet systematisch gehonoreerd is, bv. het lemma Dreve bij de attestatie Dreve (1768) (Zulte, p. 69), maar het trefwoord Noord Dreef, bij de attestatie Noort Dreve (1665) (Olsene, p. 152). En zo zijn er tal van voorbeelden aan te halen.
Het gebrek aan homogeniteit in de lemmatisering zet de lezer soms op het verkeerde been, maar doet niets wezenlijks af aan de waarde van de bijeengebrachte verzameling toponiemen.
De aparte aandacht die aan toponymische hoofdbestanddelen en aan benoemingsmotieven wordt besteed, geeft een meerwaarde aan deze monografieën. Zo worden de belangrijkste lokale bestanddelen voor terreinnamen, bosnamen, akkerland, graas- en hooiland e.d. en hun betekenis - in relatie tot het landschapstype - samengebracht en wordt er ingegaan op benoemingsmotieven die verband houden met de organisatie en structuur van een leefgemeenschap, met landbouw en industrie, met vorm, omvang en ligging van de percelen enz.
De auteurs komt de verdienste toe een deel van de Oost-Vlaamse Leiestreek toponymisch te hebben ontgonnen. Dat dit bovendien op een wetenschappelijk verantwoorde manier is gebeurd, mag anderen tot voorbeeld strekken.
Luc Goeminne, Maurits Vandeputte en Fred Willemijns, Toponymie van Zulte. Oude en nieuwe plaatsnamen te Zulte. Zulte, 1999, 191 blz.
Luc Goeminne en Tony Vanhee, Toponymie van Petegem aan-de-Leie. Oude en nieuwe plaatsnamen. Kring voor Geschiedenis en Kunst. Deinze, 2000, 257 blz.
Luc Goeminne, Maurits Vandeputte en Daniel Van Quickelberghe, Toponymie van Olsene. Oude en nieuwe plaatsnamen. Zulte, 2002, 221 blz.
Leuven
Ann Marynissen
|
|