hetzelfde (de latere dorpsgrenzen overschrijdende) complex 694 enigga, 856 eninga accra en heninga rodha. G/h/ø- vormt geen probleem, het weifelen tussen -m- en -n- evenmin (zie hierover de paleografische aantekening van C. Tavernier-Vereecken, Gentse Naamkunde. Tongeren. 1968, 408). Ook een latere overgang heninga (gen. pl.) > henas (gen. sg.) lijkt niet zo problematisch. He(i)n kan dan zowel een persoonsnaam als een later als persoonsnaam of plaatsnaam gereïnterpreteerde waternaam zijn.
De lijst met toponymische bestanddelen is heel overzichtelijk. Voor dries, kouter en hofstede kan ze aangevuld worden met gegevens uit L. Van Durme, Dries, in HKCT&D 70 (1998), 117-212 (waar de samenhang van de diverse betekenissen van dries wordt ontleed); dez., Lat. cultura-Fr. couture-Nl. kouter, in Lingua Theodisca. Beiträge zur Sprach- und Literaturwissenschaft Jan Goossens zum 65. Geburtstag (red. J. Cajot e.a.). Münster, 1995, 695-705 (waar de Latijnse oorsprong wordt verworpen); dez., Toponymie van Velzeke-Ruddershove en Bochoute. I. Gent, 1986, 285-288 (met aandacht voor hofstede ‘modus agri’).
Deze laatste studie had in de literatuurlijst wellicht een plaatsje verdiend.
En dan zijn er de vele toponiemen, het ene al doorzichtiger dan het andere. Waar voorzichtigheid geboden was, hebben de auteurs die regel gerespecteerd door de diverse mogelijkheden op een rij te plaatsen. Doorgaans zijn de verklaringen heel behoorlijk. Ik beperk mij tot enkele suggesties: (nr. 13) Ankelarebos (1571 den anckelaeren bosch). G. van Berkel & K. Samplonius, Nederlandse Plaatsnamen. Den Haag, 1995, 8 verklaren Anklaar, gem. Apeldoorn, prov. Geld. 1461 upp de ankeler als ang ‘vochtig weidegebied’ en laar ‘intensief benut bos’; (nr. 25) Goed ter Bauweede (1270 oliveri de bauwede). Voor het eerste lid past beter: Mnl. bou(d)e > bou(w)e ‘dapper’, vandaar toponymisch ‘ruig, woest’, vgl. Boudelo, Boudries te Dikkelvenne, Boudenvaal te Asse en ook (nr. 66) Boelake (1404 boudelake); (nrs. 282-284) Kaapthout (1404 te caepthout), Kapthoutkouter (1642 de capthoutcoutere): caep + t ‘plaats waar een ca(e)p’ is of zelfs meer dan een, hetzelfde als een houw ‘slaghoutbos, d.w.z. bos dat periodiek wordt gekapt of gehouwen’, met latere toevoeging van hout; (nr. 393) Leest (1421 de leest): collectief van Mnl. lesch, naast lisch ‘lis’; (nrs. 656-657 en nr. 659) Te Stokke (1404 te stocke). Mnl. stoc heeft doorgaans de betekenis ‘boomstronk, knotboom’, niet ‘hoogstam’, een verkeerde