Naamkunde. Jaargang 31
(1999)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||
Enige beroepsnamen en bijnamen in Diest voor 1400In deze bijdrage, een uitgebreide omwerking van een artikel, ‘Enige beroepsnamen in Diest in de 14de eeuw’, in Oost-Brabant 35 (1998), pp. 25-31, breng ik namen van beroepen, van functies en bijnamen samen die ik in Diest gevonden heb voor 1400. In de oudste vorm worden deze toenamen dikwijls als een gewone vermelding toegevoegd aan de naam van de persoon, maar daarna worden ze ook een bijstelling bij de voornaam of een verdere verwijzing naar de naam van de vader, tot de toenaam een erfelijk patroniem en familienaam geworden is. Hiermee hoop ik ook enige eigen kenmerken naar voren te kunnen brengen bij de ontwikkeling van toenaam tot familienaam in Diest in de loop van de 14de eeuw. | |||||||||||||||||||||
1. Als beroep aan de naam toegevoegde benamingenEen beroep wordt aan de naam toegevoegd wanneer eerst de voornaam wordt genoemd en daarna nog een herkomstnaam of andere bepaling, waarop de naam van het beroep volgt. We letten hierbij in het bijzonder ook op het bepalend lidwoord dat dikwijls aan de beroepsnaam voorafgaat, omdat dit later deel kan uitmaken van de familienaam. De volgende benamingen van een beroep of functie of bijnamen worden zonder lidwoord aan de voornaam en aan andere bepalingen toegevoegd: 1310 Janne van Halen, Rolande ende horenGa naar voetnoot(1) ghesellen lombardenGa naar voetnoot(2) van Dyst (dlo 1, 13), in 1339 Jan Weyns hanscoenme- | |||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||
kers (dkaka 8), in 1345 Jo. dictus riesGa naar voetnoot(3), Jo. de (= van) Beylaer teindenereGa naar voetnoot(4) (dc 5) en in 1379 Lambrecht van CoperthingenGa naar voetnoot(5) steenbickeleerGa naar voetnoot(6) (Ibid.). Met het lidwoord, vaak in de huidige gewone vorm de, maar ook in de vormen der en die, in de genitief des, vaak verkort tot s, vinden we b.v. in 1311 Jan van Elcinen smoencs van Sint- Bernards dale bi Dyst (dls 1, 89), in 1316 Lossie van Merhout de begine (dls 1, 108), in 1348 Jan van Merhout der scoesuttere (oht 11/12, 22), in 1360 Jan van Raetshoven die volreGa naar voetnoot(7) (oht 2/3, 33), ca. 1360 Jan Knapen die scoenmaker (oht 2/3, 31 en 37), in 1366 Johannes Steenberech de wigherdereGa naar voetnoot(8), Johannes de (= van) Halbeke der zadelmekere (dc 1), ca. 1370 Jan Pouwels der zeelmekereGa naar voetnoot(9) (dhg 1915, 19ro), 1371 Jans Vorst huys des volresGa naar voetnoot(10) (dhg 1888, lvo) en Heinric van Vorst der zeghereGa naar voetnoot(11) (ibid., 2ro), in 1371 Henric Brune die visschere (ibid., 1vo), in 1379 Aert van Holede de smet (dhg 1889, 25ro), Godevarts van Vorst svolres (ibid., 28ro) en Heinric Diederix de molenere (Ibid. 29ro), in 1395 Jan Noel die steenmetsere en in 1396 Peters Vos swijngarders (dls 5). Soms wordt het beroep in het Latijn aangegeven, b.v. in 1303 Walterus dictus veghenoet sutor (dls 1, 51), d.i. schoenmaker, in 1310 Johanni de Mirabello, Hubertino dicto Roije et eorum socijs lombardis (dlo 1, 15), verlatijnsing van het bovenvermelde lombarden, in 1366 Gerardus dictus Berech armiger (dc 1), d.i. wapendrager, schildknaap, in 1399 Johannes Cocus carnifex, Johannes Fierenblaes carnifex en Mathias Beetsen carnifex (dsp 103, lvo), ‘vleeshouwer’, slager, en Jacobus Boyen pellifex (ibid., 2ro), ‘pelsenmaker’, bontwerker. | |||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||
Hetzelfde kan uiteraard ook met een omschrijving aangegeven worden, b.v. in 1311 her Jan Pieter die persoen (pastoor) was van Gorssim (dls 1, 95). | |||||||||||||||||||||
2. Beroepen als bijstelling bij de voornaamAls een voorstadium voor de eigenlijke familienaam staat een beroep soms als een bijstelling naast de voornaam, in dezelfde naamval als die naam, dikwijls zonder, maar ook dikwijls met een lidwoord, zoals hierboven gezegd, en soms ook met het Latijnse woord dictus (= gezegd, genoemd). Zonder lidwoord zijn er b.v. in 1315 Godevers beckers erveGa naar voetnoot(12) (dls 2), ca. 1325 eenhuus van Ians DroeghenGa naar voetnoot(13) (dc 3), ca. 1330 Wouter hodemekerGa naar voetnoot(14), Lambrech cammescerperGa naar voetnoot(15) (dc 7), ca. 1340 de domo Henrici dicti vettersGa naar voetnoot(16) (dc 4), in 1355-1364 Heinric KemmereGa naar voetnoot(17) (Weckx 1967:284), 1366 Johannes pasteydbeckere, Dionisius cupereGa naar voetnoot(18) (dc 1), ca. 1370 Henric oelsleghereGa naar voetnoot(19) (dhg 1915, 1vo) en Winand ketelbuetereGa naar voetnoot(20) (ibid., 2vo), in 1371 Katheline Stessen tymmermans dochterGa naar voetnoot(21) (dhg 1888, 11ro), in 1379 Henric clocludere (dkaka 6, kerken), en in 1399 Reynere zeysemekereGa naar voetnoot(22) (dhg 1865, 17vo). Met het lidwoord, vaak in de (verkorte) genitiefvorm (de)s, zijn er b.v. in 1303 Jan de winneGa naar voetnoot(23) (dkaka 10), in 1311 Boyden de kers- | |||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||
mekere (ibid. 92), ca. 1325 Heinrics sferversGa naar voetnoot(24) (dc 3), ca. 1340 Paulus dictus de greueGa naar voetnoot(25), in 1345 Lambrecht de ries (oht 11/12, 29), ca. 1370 Rijcwijns de percammintereGa naar voetnoot(26), in 1379 Jan Gheerts sdeckers (dhg 1889, 26ro) en Claes Otten sbeckers (Ibid. 48ro), en in 1389 Hentic de viltereGa naar voetnoot(27) (dkaka 7). In 1379 (de twee voorbeelden) staat bij de zoon de naam van de vader met diens beroep. Dit is een overgang naar de volgende categorie, waar de zoon of dochter onmiddellijk, zonder naam van de vader, met de genitief van het beroep van de vader wordt genoemd. In één geval heb ik de twee vormen bij dezelfde persoon in één register naast elkaar gevonden: in 1379 heet Heinric Diederix de molenere (deze beroepsnaam hoort bij Heinric) ook Heinric molenners en Heinric smoelneren (dhg 1889, 29ro en 11vo), dus zoon van de molenaar en schijnen beiden molenaar (geweest) te zijn. Als dit niet juist zou zijn en Heinric het beroep van zijn vader toch niet zou hebben overgenomen, hoort het laatste voorbeeld als een echt patroniem al in de volgende paragraaf thuis. In feite worden de verschillende vormen niet altijd goed gescheiden. In mijn boven (2) gegeven voorbeeld, met lidwoord, slaat de molenere op Heinric Diederix, enige regels verder volgt dezelfde naam in de vorm Heinric molenners, en verder staat bij dezelfde Heinric ook nog de vorm smoelneren, met voorgevoegde s. Een ander geval is de naam Heinric DswertereGa naar voetnoot(28), die op twee naamgenoten slaat: een van hen wordt in 1341 ‘Wellens Swerters zoene’ genoemd en de andere in 1350 ‘Gherardts Swerters zoene’ (Weckx 329 en 330). Deze laatste heet overigens in 1322 ook Geraerd de Zuertere de ionghe (Ibid. 326) en in 1360 is er weer een andere Geraerd de Zwertere (dkaka 10) en in 1393 een Gerardus Zwertters (dsp 103, 13ro). | |||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||
3. Namen met beroep, functie of bijnaam van de vaderIn een verder stadium in de richting van de erfelijke familienaam wordt iemand genoemd met de benaming van beroep, functie of bijnaam van zijn of haar vader als een bepaling in de genitief. Deze bepaling volgt gewoonlijk op een onverbogen voornaam. Zo hebben b.v. de volgende namen al de vorm van de huidige familienamen: in 1306 Godeuert Croenen en Peter Lombards (dls 1, 64), in 1312 Bellen Kemmers (Ibid., 104), in 1358 Goessen Sdroghen (oht 11/12, 43), ca. 1360 Willem IeghersGa naar voetnoot(29), Jan KnapenGa naar voetnoot(30) die scoenmaker en Henric CreitenGa naar voetnoot(31) (oht 2/3, 30 en 31), ca. 1370 Goeswijn Moleners (dhg 1915, 2vo), Jan Beckers (ibid. 16vo), Jan Cupers (ibid. 23vo), Godeverd Smeets (ibid. 32ro), in 1379 Reynere Spotgieters (dhg 1889, 14vo) Diederic Scledersniders (ibid. 29ro), Jan BodenGa naar voetnoot(32) (ibid. 37ro) en Art SraetsGa naar voetnoot(33) (ibid. 39ro), in 1380 Hugo CranenGa naar voetnoot(34) (dkaka 10), ca. 1380 Gheert KempenGa naar voetnoot(35), Heyne SwolfsGa naar voetnoot(36) kindere (en Heinric BonenGa naar voetnoot(37) (oht 2/3, 51), in 1386 Avole VroedenGa naar voetnoot(38) (oht 11/12, 51) en in 1387 ‘van Kathelinen SberenGa naar voetnoot(39) der beghinen’ (ibid. 27). Het is echter ook mogelijk dat ze nog geen echte patroniemen waren en alleen nog maar betekenden ‘Peter, zoon van de (huidige) lombard’, ‘Bellen, zoon van de (wol)kammer’, ‘Goeswijn, zoon van de molenaar’, ‘Jan, zoon van de bakker’, ‘Jan, zoon van de kuiper’, ‘Govert, zoon van de smid’, ‘Reyner, zoon van de pottenbakker’, ‘Diederik, zoon van de kleermaker’, ‘Hugo, zoon van de kraanbestuurder’ enz. | |||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||
De naam Teyte, die een verkorte vorm zou zijn van SchoutetenGa naar voetnoot(40), slaat blijkbaar niet op de functie van Heinric Teyte in 1349 en van Jan Teyte in 1361, die toen schepen waren (Weckx 330 en 331), geen schout en ook niet op die van Margriete Teyte, begijn in 1356. Hoewel deze naam dus niet op de drager ervan slaat, wordt hij toch als een bijstelling naast de voornaam geplaatst. Die naam zou moeten slaan op de functie van een vader of voorvader. Eigenaardig is dan toch dat ik op de verschillende lijsten van schouten, met namen sinds 1230, er geen enkele met de naam Teyte heb gevonden. In de volgende gevallen staat de gedachte aan beroep, functie of bijnaam van de vader al meer op de achtergrond en is er ook meer kans dat de vadersnaam als een patroniem wordt beschouwd: in 1304 Yliane dicte Lane smandemakers (dls 1, 55), in 1306 Margriete kersmekers (Ibid. 64), in 1311 Kateline tpapen (ibid. 102) = tspapen (ibid. 103), misschien de dochter van ‘heren Jan Conen spapen’, kort tevoren genoemd (ibid. 100), ca. 1340 Elysabet costers en Elysabet dicta Kox (dc 4), in 1355-1374 Wouter Greue, priester behorend tot het schepenpatriciaat (Weckx 282), in 1364 Lijsbet de Suertere, begijn (ibid. 289), in 1366 Magister Egidius tsmeets, Cristina tsmeets, Gertrudis Tsries en Katharina meyers (dc 1), ca. 1370 Katheline schermersGa naar voetnoot(41) (van de schermer) en Lijsbette Ieeghers (dhg 1915, 21 vo en 36vo) en ca. 1380 Aleyt tscremersGa naar voetnoot(42) (oht 2/3, 61). De hier genoemde beroepen of functies hebben niet zoveel meer te maken met de genoemde personen zelf, maar met hun vader of eventueel nog met een voorvader. In het laatste geval hebben ze al een erfelijke familienaam. Hetzelfde geldt misschien ook voor Heinric smoelneren in 1379 (dhg 1889; 11vo), van wie ik in de vorige paragraaf de namen Heinric Diederix de molenere en Heinric molenners heb vermeld. Zo wordt, ook nog in 1379, een Godeuaert spijsmanGa naar voetnoot(43) in het goederenregister van de Heilige-Geesttafel opgenomen vóór ‘Hein- | |||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||
ric Spijsmans sijns soens’ en Jan Spijsmans (dhg 1889, 29ro), wellicht zijn twee zonen, die al een patroniem hebben. | |||||||||||||||||||||
4. Algemeen overzicht4.1. Vormen van het lidwoordIk heb meer dan 1300 in Diest gevonden 14de-eeuwse beroepsnamen ingedeeld naargelang ze met of zonder lidwoord, met of zonder uitgang -s, met of zonder voorgevoegde (t)s,t of z werden gebruikt, met het volgende resultaat:
Jozef Van Loon zegt in zijn Bijdrage tot de morfeemgeschiedenis en -geografie van de Nederlandse toenamen (Kortemark-Handzame, 1981) ‘dat het hele Limburgs met inbegrip van de Brabantse steden Diest, Tienen en Zoutleeuw het lidwoordloze type heeft bezeten’ (blz. 296), wat helemaal overeenkomt met mijn gegevens. Daarbij vermeldt hij op p. 297 echter alleen maar voor West-Limburg en voor Tienen vormen met het lidwoord in de vorm der en voor Diest enkel de vorm de (op p. 306 ook wel tweemaal der) en zegt dat ‘de isomorf tussen de vormen met de(r) en zonder lidwoord, zoals die tussen -en en -s (Boonen/Boons) deel blijkt uit te maken van de isoglossenbundel die het Brabants van het Limburgs scheidt (Getelijn)’ (p. 297). M.i. hoort echter ook Diest, vlak ten westen van de Getelijn, hierbij. Zoals hierboven (4.1.) gezegd, komt de vorm de in Diest wel het meest voor, maar staan daarnaast ook herhaaldelijk de vormen die en ‘de typisch Limburgse vorm’ der (cf. Van Loon 1981, p. 309). | |||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||
Opmerkelijk is dat het ‘typisch Limburgse’ der in Diest relatief gezien nog het meest in de tweede helft van de 14de eeuw voorkomt. Per eeuwhelft is de frequentie van de drie gebruikte vormen van het lidwoord als volgt:
Dikwijls blijken de vormen met en zonder lidwoord in Diest vrij willekeurig naast elkaar te staan. Zo zijn er ca. 1340 twee broers, ‘Henricus dictus de Wilde’ en ‘Walterus dictus de Wilde, frater eius’ (dc4), in 1345 ‘H. dictus Wilde’ en ‘Walter Wilde’ (dc5) genoemd. In 1366 heet een van hen weer Henricus de Wilde (dc1) en ca. 1370 is er een vorm met de genitief van het lidwoord, Jan Swilden (dhg 1915 3ro). Ook de vorm van het lidwoord lijkt vaak willekeurig. In een cijnsboek van de Onze-Lievevrouwekerk van Diest van ca. 1360 (oht 2/3) heb ik de folia 29ro-36vo (in de uitgave pp. 33-38) vergeleken met de folia 21ro-28vo (pp. 27-33), die dezelfde namen bevatten en vermoedelijk van dezelfde bron (of van elkaar) gekopieerd zijn, door twee verschillende kopiisten. Ieder van hen had blijkbaar zijn eigen schrijfgewoonten. Zo zijn er Goesen der Costre (28:22ro) uit de eerste reeks, in de tweede reeks de Costere (34:30ro), die bagarde en Jan van Raetshouen die volre (33:28vo) uit de eertse reeks in de tweede reeks de bagaerde en de volre (38:36vo). De vaak voorkomende voorgevoegde (t)s, en de verkorte vorm van de genitief des, heb ik boven (3) b.v. vermeld in de namen Spotgietres, Scledersniders en in ‘heren Jan Conen Spapen’, met bij de laatste naam ook de vormen Kateline Tpapen (Ibid. 102) en Tspapen, vermoedelijk zijn dochter. In dezelfde schepenakten van 1311 staan twee vormen van een ander patroniem met voorgevoegde s respectievelijk ts: Jan Soelslaghers (Ibid. 102), Jan Tsoelslaghers (ibid. 103). Van die naam is er in 1379 ook een vorm met voorgevoegde z: Reynere Massen Zoelsleghers (dhg 1889, 38vo). De nominatief oelsleghere heb ik boven (2) ook zonder lidwoord vermeld. Een voorgevoegde t staat ook nog in 1311 bij Wouter Tgraeven (dls1, 95) en in 1379 bij | |||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||
Lodewic Tgreuen = Sgreuen (dhg 1889, 45vo). Moeilijker uit te spreken vormen met voorgevoegede ts zijn Tsries, Tsmeets en Tscremers (zie boven, 3)Ga naar voetnoot(44) | |||||||||||||||||||||
4.2 GenitiefvormenBoven (2) waren er voor één persoon in hetzelfde register al twee verschillende genitiefvormen van de naam mo(e)lener: in 1379 Heinric Molenners, met de nu gewone genitiefvorm, en Heinric Smoelneren, met een voorgevoegde s en de uitgang -en. Dezelfde naam kwam (boven 3) ook nog voor bij Goeswijn Moleners. De historisch zwak verbogen patroniemen Boden, Boonen, Hanen, Graeven/Greven, Calen/Kalen, Kempen/Kimpen, Knapen, Coenen, Cranen, Creyten, Croenen, Neven, Spapen, Swilden en Vincken in Diest tot 1400 alle alleen maar met de genitiefvorm op -en aangetroffen. Naast de soortgelijke vorm Baken heb ik maar één enkele keer de vorm Bax gevonden, zodat bij deze groep namen duidelijk de zwakke genitief op -en overweegt. Die handhaving van de zwakke genitief in zulke namen is typisch Limburgs.Ga naar voetnoot(45) Onzekerheid in de aanduiding van de genitief-s blijkt in de kopieën uit het cijnsboek van ca. 1360 (oht 2/3), die ik in de vorige paragraaf al vermeld heb, waar de volgende namen duidelijk op dezelfde persoon slaan: Aert Cremers (oht 2/3, 22vo) / Aert Cremere (ibid. 35:30vo) en Jan Halbiers (Ibid. 27:21ro) / Jan Halbier (ibid. 33: 29ro). | |||||||||||||||||||||
4.3. Verschillende beroepenHier wil ik geen volledige lijst geven van alle uitgeoefende beroepen, maar alleen de beroepen vermelden die ik bij of in Diesterse persoonsnamen tot 1400 gevonden heb. | |||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||
Het beroep dat ik in Diest het meest heb aangetroffen, is dat van de smet, de smid. Deze naam komt nu nog veel voor in familienamen, zoals De Sme(d)t, Smets, Smit(s) en (vroeger in Diest gewoonlijk) Smeets, doordat het de gewone benaming was van de ambachtsman, die gespecialiseerd kon zijn als ‘hoefsmid’, ‘goudsmid’ of ‘wapensmid’, maar die ook in elke plaats, dorp of stad, de man was die grote en kleine werktuigen kon maken en herstellen. Er waren ook meer gespecialiseerde werktuigmakers, zoals de lepelmekere, mesmekere, rademakere, riembesleghere, zadelmekere, zeelmekere of zeeldreyer, touwslager en zeysemekere. Hulpdiensten, o.a. bij houtbewerking, verrichtte de zeghere, zager. Voor andere gebruiksvoorwerpen zorgden de kersemeker, kaarsenmaker, de cupere, kuipenmaker, de mandenmaker, de potgieter, pottenbakker, en de ketelbuetere, ketellapper, voor het bouwen en afwerken van huizen de steenmetser, metselaar, de decker, rietdekker, de verver, schilder, voor houtwerk de timmerman, voor stenen de steenbickeleer, steenhouwer. Op het einde van de 14de eeuw kwam in Diest tweemaal een steenhouwer uit Gobertange: vóór de in de eerste paragraaf genoemde Lambrecht van Copertinghen (1398) was er al een Hendrik van Thienen of van Gobbertingen, eerst steenhouwer en leverancier van witte zandsteen uit Gobertange, daarna in 1397 belast met de leiding van de bouw van de Diesterse Sint-Sulpitiuskerk.Ga naar voetnoot(46) Voor voedingswaren zorgden de visschere, de iegher, jager, de winne, pachter, de boone, bonenplanter of -kweker, de wijngarder, wijngaardenier, de mo(e)lenere, molenaar, de carnifex, slager of vleeshouwer, de oelsleghere, olieperser, de beckere, bakker, de pasteydbeckere, de kok en de spijsman of hofmeester. Aan kleding werkten de vilter, die vilt en vilten voorwerpen bewerkte, de weder, die stof met weed of wede blauw verfde in het oude Wederbroek, nu nog in de volksmond ‘Wiejelbroek’ genoemd (in 1306 ‘platea tinctorum’, straat van de ververs), de swerter, zwarter, die stof zwart verfde, de (huiden)-vetter of leerlooier, de cammescerper, die de wol- of lakenkam scherp- | |||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||
te, de kemmer of wolkammer, de voller of walker, de pellifex, pelsenmaker of bontwerker, de hantscoenmeker, de ho(e)demeker, de sutor of cledersnider, kleermaker. Voor schoeisel zorgde o.a. de houscoblocmekere, klompenmaker en de scoesuttere, schoenmaker, en schrijfgereedschap kwam van de percammintere. Voor handel en verkoop was er de kremer, kramer, voor de financies de lombard, bankier of geldwisselaar. Openbare functies werden bekleed door de meyer, vertegenwoordiger van de heer, de raet, raadsman of raadslid, de greve, opzichter of toezichter, de teindenere, tiendheffer, de vorster, boswachter, de armiger, wapendrager of schildknaap. Allerlei diensten werden verricht door de knape, schildknaap of leerling in een vak. Kerkelijke functies hadden de persoen, pastoor, de pape, priester, de begine, begijn, de coster en de clocluder. Soms kreeg iemand niet de naam van zijn beroep, maar werd hij, bij metonymie, genoemd met de naam van het product dat hij voortbracht. Zo heb ik hierboven al de naam Bonen vermeld, misschien de naam van een bonenkweker. Verder zijn er zo nog namen zoals ca. 1330 Wouter Bierman (dc 2), misschien genoemd naar een brouwer, in 1340 Willem Bloemaerts (oht 11/.12:30,9vo), misschien genoemd naar een bloemenkweker of -verkoper, ca. 1360 Wilboert Bruynbiers (oht 2/3, 26ro en 34ro), misschien naar een brouwer van bruin, donker bier. Deze drie namen kunnen echter ook als bijnaam gegeven zijn, b.v. aan iemand die het genoemde product graag of veel gebruikt. Een andere vorm van beroeps- of bijnamen bestaat uit een zinnetje, b.v. in 1311 een huis was Jans Stortcops (oht 11/12, 24:6ro) en in 1340 Reynere Stortcops wijf (oht 17:2ro), met stortcop, misschien ‘die uit een drinkschaal stort’, morst. Een andere op dezelfde manier gevormde bijnaam, Quisthout, ‘die hout verkwist’, komt pas later, in de 17de-18de eeuw, in Diest voor. Een opmerkelijke bijnaam voor een bangerik is nog in 1344 Gheert metten Anxte (dhg 1865, 29ro). | |||||||||||||||||||||
4.4. Enige bijnamenAls toenaam gebruikte bijnamen die ik heb vermeld, zijn beer, ruw of lomp persoon, creite, plager, treiteraar, kempe of kimpe, kampioen, | |||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||
(kamp)vechter, strijder, ries, groot persoon, sperwer, roofzuchtig persoon, vroede, wijs man, wilde, wild, woest, ruw of ontembaar man, wolf, gevaarlijk, vraatzuchtig man. | |||||||||||||||||||||
4.5. Limburgse kenmerkenBoven heb ik bij het lidwoordloze type, bij het lidwoord in de vorm der (4.1) en bij de genitief op -en (4.2.) al gewezen op Limburgse kenmerken van beroeps- of bijnamen in Diest.
Nog andere vermelde vormen in Diest zijn:
| |||||||||||||||||||||
Afkortingen en bronnen
Heverlee Frans Claes S.J. |
|