| |
| |
| |
Een groene taalgrens. Het geval Opbrakel versus Flobecq/Vloesberg
1. Inleiding
Toen M. Hoebeke in jaargang 4 (1972) van dit tijdschrift zijn artikel ‘Een toponymisch uitstapje naar Flobecq’ inleidde, stelde hij duidelijk waar het hem om te doen was: niet ‘een toponymie van Flobecq te schrijven’, maar ‘na te gaan welke namen Germaans van oorsprong zijn, wat “Diets” gebleven is of “verdietst” werd en vooral waar vroeger - laten we zeggen in de middeleeuwen - de taalgrens precies lag’. Deze doelstellingen kunnen hier woordelijk herhaald worden.
De studie van M. Hoebeke spitste zich toe op een achttal doubletten, waarvan er vijf nog in gebruik zijn, nl. (Le) Géron/Te Gruine, Mont de Rhodes/De Modderodde, La Houppe/De Hoppe, (La) Louvière/De Liviere, Flobecq/Vloesberg(e)(n), en een drietal verdwenen: Aubecq/Aalbeke (tot de 15de eeuw), Boudenghien/Boederghem (13de eeuw) en Puvinage/Pevenage (enkel nog in fn en migratietoponiemen in naburige Vlaamse gemeenten). Deze aanpak was het rechtstreekse gevolg van de aanleiding van Hoebekes onderzoek: de burgemeester van de jonge faciliteitengemeente Flobecq/Vloesberg had de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie verzocht om bij de vertaling van straat- en wijknamen behulpzaam te zijn. M. Hoebeke had die taak op zich genomen, ‘zonder veel enthousiasme’ en al even onwennig als ‘de vertalers uit de tijd van de Franse revolutie’ ten onzent.
Wat de andere potentieel Dietse toponiemen betreft, beperkte M. Hoebeke zich tot de laconieke mededeling dat van de ca. 1000 toponiemen die in het werk van A. Mariaule (Mariaule) vermeld worden, er amper zeven van Germaanse origine zijn. ‘Het betreft dan nog perifeerliggende plaatsen’, aldus
| |
| |
de auteur.
Het uitgangspunt van deze studie is geheel anders. Meer bepaald door een andere systematiek wil zij bijdragen tot de vooruitgang van het onderzoek, met name tot de verdieping ervan. De basis vormen een tweetal deugdelijke toponymische corpora van dorpen die op de taalgrens met elkaar in confrontatie staan.
Het eerste corpus, dat over Vloesberg, steunt op het materiaal van het ‘Veil [sic, lees: Viel] Rentier’ van de heren van Pamele-Oudenaarde (2de helft 13de eeuw), inz. fo 41 ro tot fo 61 ro. Dat materiaal is feilloos ontsloten door de uitgave van L. Verriest en is bijzonder representatief voor dat dorp vermits de heren van Pamele-Oudenaarde het geheel en al als het hunne beschouwden. Zij gingen er zelfs over tot de oprichting van een bourc of versterkt verblijf met een aansluitende handelsnederzetting van stedelijke allure (Verriest, LXIII; Hoebeke 1972, 75). Dat corpus wordt hieronder integraal uitgegeven.
Het tweede corpus is dat over Opbrakel. Het is grotendeels het resultaat van eigen archivalisch excerpeerwerk ten behoeve van een toponymische dorpsmonografie voor een lustrumboek over Opbrakel, waarvan de editie nog voor dit jaar voorzien is. Uit dat corpus, dat ca. 500 titelwoorden omvat, wordt hieronder alleen maar een uiterst beperkte selectie van namen tot de druk bevorderd.
Ik stelde al dat ruimer graven aanzet tot dieper graven. Daardoor zijn opvattingen door anderen en (nog niet zolang geleden) door mijzelf verkondigd, aan correctie en verfijning toe. In de marge van het onderzoek moet ik zelfs bekennen dat ik bij mijn verklaring van de Vloesbergse plaatsnaam Boudenghien Hoebekes materiaal (én juistere etymologie) over het hoofd gezien had. In de oude toponymische lagen nagaan wat in Vloesberg Diets is en in Opbrakel Romaans, om aldus de vroegere taaltoestanden nauwkeuriger in te schatten, is dus een eerste doelstelling. Het onderzoek van de rol van het natuurlandschap daarbij, i.c. de welige bebossing van de regio, is een tweede: de studie van de ‘taal van het groen’. Op dat punt komen de studies van S. De Lange en G. Tack goed van pas. Volstaan die twee doeleinden nog niet, dan is er nog een derde en laatste: de exploratie van de Germaanse persoons- | |
| |
namenpracht verholen in het (vooral in de 12de eeuw tot stand gekomen, zie hieronder) Romaanse toponymische landschap van een taalgrensdorp als Vloesberg.
| |
2. Flobecq/Vloesberg
Werd Vloesberg in de 12de eeuw grotendeels een Romaans dorp, in de eeuwen daarvoor was de situatie geheel anders. Toen liep de taalgrens in noordelijk Henegouwen zo zuidelijk als de lijn Ronse-Houtaing-Aat-Brugelette-Thoricourt-'s-Gravenbrakel. Dat leren ons blzn. 1133 en 1134 van het Toponymisch Woordenboek. M. Gysseling houdt rekening met een definitieve verfransing van dat gebied vanaf de 11de eeuw.
| |
2.1. De oude namenlaag
Van een verfransing vanaf de 11de eeuw levert de oudste plaatsnamenlaag van Vloesberg evenwel geen strikte bewijzen op.
De naam van de dorpskern Flobecq/Vloesberg zelf, gelegen in het centrale zuiden, is ons uit Romaanse scriptoria overgeleverd met (Germ.) -s in charters van 1096, 1106 en 1126. De eerste vormen zonder -s (Rom.) uit een Diets scriptorium dateren pas van 1150-1154. Dat is het midden van de 12de eeuw.
Al even duidelijk spreken de oude vormen van Aubecq/Aalbeke, de naam van een gehucht in het zuidoosten van Vloesberg nabij de grens met Ghoy: de vroegste Rom. variant uit een Diets scriptorium is pas van 1219; hij vertoont al > au vóór dentaal, een evolutie die nochtans vanaf 1100 in de Galloromania een fiat had gekregen.
De oudste overlevering van Boudenghien luidt, weliswaar in een Dietse bron: 1272 bauderghem. Een andere naam op -inga haim is ca. 1275 raissenghien.
Rom. al > au vóór dentaal vindt men ook in de in oorsprong puur Germ. naam Houdret, maar de eerste vermelding dateert pas van 1260: haudruut.
| |
| |
Het variantenapparaat van de (wellicht prehistorische) naam Tessin is moeilijk te beoordelen bij gebrek aan zekere etymologie. Van Ancre/Ankeren en Lumen/Lummen ontbreekt het aan attestaties die voldoende oud zijn voor valabele conclusies.
Tot de vroegmiddeleeuwse laag klimmen zichtbaar ook op: ca. 1177 auinnove (waarschijnlijk een hove-naam), de bosnaam 1260 glide, de graslandnaam ca. 1275 le hardoie en mogelijk ook ca. 1275 le ghiete.
| |
2.2. De Romaanse namen
Hoewel 10de- en 11de-eeuwse bronnen vrijwel ontbreken, kan men gerust concluderen dat de opmars van de romanisering in heel Vloesberg niet veel ouder is dan de 12de eeuw (en zeker niet dan de 2de helft van de 11de eeuw).
Van dan af en niet eerder doen de typische, zo welluidende Romaanse namen hun intrede: Estanke eind 12de eeuw stanca, Louvière 1195 silua de louire, Portejoie ca. 1177 terra de portejoie, Puvinage 12de eeuw puuinage, Rancheniere ca. 1275 le ransseniere (veeleer 13de-eeuws, zie Glossarium), Sablon ca. 1177 apud sauelon, Tournibois ca. 1275 tornibos; ook Géron 1148 geron, dat, Hoebekes lange uiteenzetting ten spijt, wel geen Germaanse naam, maar een op een Germaans leenwoord berustende authentieke Romaanse naam is, bij zijn verdietsing tot Gruine klinkend als [grūn]; voorts de talrijke natuurnamen op -ētum: Caillaude ca. 1275 caillooit, Caisnoit ca. 1275 caisnoit, enz., maar m.b.t. dat soort namen volgt hieronder een niet onbelangrijke opmerking.
De 12de eeuw behoren ook toe: de vele namen van het Romaanse type ‘psn (cas. obl.) + appellatief’, met een vijftal attestaties uit de tijd zelf: (terrein) Augotmont ca. 1177 augotmont, Bertaucamp ca. 1177 de bertaldi campo en Respensart ca. 1185 repensart; (bewoning) Akardmeis 12de eeuw kop. 1177 akardsmeis en Flamcourt 1177 kop. 1177 flamencort. M. Gysseling aarzelt niet deze laatste naam te doen opklimmen tot de 7de-8ste eeuw (TW, 1133-1134). Ik heb die datering steeds gevolgd, maar in het licht van deze studie blijkt ze onhoudbaar. Het onderstaande hoofdstukje over het Romaanse naamtype ‘psn (cas. obl.) + appell.’ maakt duidelijk waarom.
| |
| |
| |
2.3. Romaanse en Germaanse composita
Het Diets is kwistig met composita, het Romaans daarentegen zuinig. Tot het type van compositum dat in de Galloromania evenwel veel voorkomt, behoort het genitiefcompositum ‘psn (cas. obl.) + appellatief’. Een voorbeeld: Akardmeis 1195 akardmeis, ‘de hoeve van Akard’, akard cas. obl. of verbogen vorm (die alle naamvallen behalve de nom. omvat).
De psn kan een vn of een fn zijn, verder een als bezitter personifieerbare instelling, b.v. Ainamcamp ca. 1275 ainamcamp, ‘veld van de abdij van Ename’, en ten slotte ook nog een diernaam, b.v. (indien hier correct verklaard) Buemont ca. 1275 buemont, ‘berg van de os, het rund’.
In van oudsher Germaanstalige gebieden zoals noordelijk Henegouwen is de kans niet denkbeeldig dat achter het genoemde Romaanse naamtype een autochtoon Germaans naamtype schuilt. Details brengen soms verduidelijking, zo het Dietse element broc i.p.v. het Romaanse (< Germ.) element bruec in de oudste attestatie van de naam Caillebruec: eind 12de eeuw karlebroc. Ook de s van akards in de variant 12de eeuw kop. ca. 1177 akardsmeis van Akardmeis kan aanleiding zijn om een autochtone Dietse naam voorop te stellen, met substitutie -hove > -meis. De familienaam zelf, Akard i.p.v. Echard (met umlaut), én de herkomst van de vorm, het scriptorium van de abdij van Ename, doen echter veeleer aan het omgekeerde denken: inlassing van een Dietse -s.
Zoals hierboven al is opgemerkt, kent M. Gysseling namen als Flamcourt te Vloesberg en Remincourt 1195 reimicort te Twee Akren (tw, 834) een Merovingisch-Karolingische pedigree toe. Dat is een aanvechtbare stelling, om de eenvoudige reden dat in beide namen een fn kan schuilen. Familienamen dateren nu eenmaal uit de 12de, hooguit eind 11de eeuw. In het onderhavige geval gaat het vrijwel zeker om de fn Flamen(c) en wellicht om de fn (en dus niet de vn) Remi. Flamcourt en Remincourt zijn geen alleenstaande gevallen. Aan parallellisme met andere court-namen op basis van een fn ontbreekt het geenszins: Sourdiaucourt ‘hoeve van Sourdel (fn, bijnaam)’. Voorts is er de situering van al deze namen binnen het microtoponymische landschap: naast Flamcourt staat Flamcamp, naast Remincourt
| |
| |
Reminpont, naast Sourdiaucourt *Sourdiaucamp (1230 terra surdelli), naast Haiercourt Hairroke, zoals naast Akardmeis *Akardcamp (ca. 1185 terra achardi) voorkomt, naast Bertaincamp Bertainpret, enz. Bij Merovingisch-Karolingische court-namen verwacht men veeleer: *Flamcourtcamp, *Remincourtpont of, aangezien dat soort composita niet echt Romaans is, Camp de Flamcourt, Pont de Remincourt, enz. Ten slotte is er het contrast tussen het massale voorkomen van het bovenstaande naamtype, dat in wezen een ‘cultuurnaamtype’ is, te Vloesberg enerzijds en de ondervertegenwoordiging ervan te Everbeek en Zarlardinge (vgl. Van Durme 1996, 192) anderzijds. Indien mijn veronderstelling juist is, dat de ingezette romanisering van deze beide dorpen tenietging ten gevolge van de uitstraling van de in de 12de eeuw ten volle tot bloei gekomen Vlaamse stad Geraardsbergen, impliceert zulks dat het genoemde ‘cultuurnaamtype’ te Vloesberg niet veel ouder dan die tijd kan zijn.
Tegenover stamcomposita (zoals Nl. kerk-toren) staat het Romaans helemaal huiverig. Daarom mogen de volgende Vloesbergse namen worden beschouwd als (geheel of half) vertalende omzettingen van Dietse namen: Cayncamp ca. 1275 (< *Straatveld of, op basis van het Noord-Heneg./Zuid-Oost-Vl. substraatwoord kain, nog veeleer *Keinveld), Estaincamp ca. 1275 lestaincamp (< *Steenveld), Estaimpret ca. 1275 lestaimpret (< *Steenmeers), Ventmoulin ca. 1275 le vent moulin (< *Windmolen).
| |
3. Opbrakel
In tegenstelling met zijn buurgemeente Vloesberg, verschijnt Opbrakel in het licht van de toponymie als een van oudsher Vlaams dorp zonder sporen van latere romanisering. De enige allochtone naam, Pladda 1651/54 de pladda, die een vallei in het Brakelbos benoemt, lijkt op vrij jonge datum van Vloesberg afgereisd te zijn. Deze bijzonder schrale Romaanse aanwezigheid wordt eveneens gereflecteerd door het antroponymische element aanwezig in toponiemen. De ca. 500 Opbrakelse plaatsnamen leveren amper een drietal gevallen op met een Romaanse fn als determinans: Kameroensmeers 1571
| |
| |
cameroensm(er)sch, Klokkeelslochting 1651/54 clockeels lochtinck en Robbeersveld 1577 trobbeerts velt.
Een persoonsnamenlijst van 1396 (ed. De Brouwer 1954, 45) zit op dezelfde golflengte: op 24 familienamen enkel één (dan nog niet ‘echt Romaans’) voorbeeld: van beaulieu. Op dat moment vindt men te Nederbrakel onder de 18 familienamen: faengaert (2 x), pilate (2 x), (Rom.?) peterens en henegous.
In 1651/54 (zie voor de lijst De Lange 1979, 226-232) is Opbrakel het toneel van een heel andere antroponymische situatie. Op 133 personen dragen er dan niet minder dan 42 een Romaanse familienaam: apselle, bailler (2 x), boeteux, bowe (2 x), bracqueval, coeture, corobele, (Rom.?) de carlier (2 x), dernecout (4 x), doclo, doson, du pon, flaming, foignart (2 x), fockart, godefroot, le leu, (Rom.?) marroijen, ponseele, pumbbroij (of pumereul, in 1691 pumbru), quatrois (4 x), ranson, (Rom.?) robbert (2 x), rogier, van trimpont (3 x), trancquo en wymeels. In 1691 (zie voor de lijst De Lange 1975b, 51-55) constateert men een soortgelijke verhouding. De meeste Romaanse familienamen van 1651/54 zijn gebleven. Nieuwelingen zijn: baccon, barrets, baudisco, bausyn, billet, debois, dela fontaine, hubau, morreels en pourtoi.
De tegenstelling tussen het toponymische landschap ‘zonder’ en het antroponymische landschap ‘met’ Romaanse elementen vindt een gerede verklaring in de tijdsfactor. Blijkens de toponymie was Opbrakel uitsluitend Vlaams tot de 14de-15de eeuw. Toen was de boetsering van het toponymische landschap zoals wij het nu nog kennen, grotendeels achter de rug. Naderhand moet een aanzienlijke intocht van (zich snel assimilerende) Romaanstaligen op gang zijn gekomen. Wanneer dat precies gebeurd is, weten we niet. Misschien culmineerde die intocht wel tijdens de decennia volgend op de godsdiensttroebelen (eind 16de eeuw). Aanvullend onderzoek, ook door andere disciplines, dringt zich op.
| |
4. Bossen als grens
De verklaring van de scherpe tegenstelling tussen het geheel geromaniseerde
| |
| |
Vloesberg en het van romanisering gevrijwaard gebleven Opbrakel moet niet ver gezocht worden: de bebossing van de heuvelkam die beide dorpen van elkaar scheidt en blijkens de toponymie in de ‘cruciale’ 12de eeuw een nog meer uitgesproken karakter had dan vandaag.
Hoofdelementen hierin waren (van west naar oost) de Pottelberg ca. 1275 le bos de portebiec, de Hoppe 1473 la houpe, Lumen ca. 1410 bos de lumines, de Modderodde 1373 a rodes (op dat ogenblik blijkbaar een rooiing), het Brakelbos dat, zoals op de Kabinetskaart van Ferraris van 1770-1777 nog zichtbaar, bij het Livierenbos aansloot 1195 siluam illam de bracla que silua de louire contermina est en zich dus aan weerszijden van de Romeinse weg uitstrekte, o.a. waar het nu Laaistok heet 1571 18 dach(wan)t broucx gheh(eeten) den laeystok (Mnl. laai ‘bos waar men recht van houw of van houtkapping heeft’), evenals het ten nw van de weg Brakel-Ronse gelegen bos Besoche/Besotse 1845 bois de la besoche (Pic. besoche ‘bijl’). Bij het Brakelbos sloot verder ten ZO aan: 1651-54 het clooster bosch van eenaeme (= de huidige bebossing van de Modderodde) en ten ZW het al genoemde Lummensbos 1651/54 lummens bosch nu sconnincxbosch ghebruickt by syne hoogheyt den hertoghe van lotteringhen (= de bossen van de Pottelberg), zie De Lange 1976, 213-214 (dus Mnl. sconnincx ‘vorstelijk; domaniaal’). Het aansluitende corpus somt nog een aantal moeilijk te lokaliseren boscomplexen op, waarvan er mogelijk een aantal in die omgeving te zoeken zijn.
Zoals overigens de hele Zuid-Vlaamse en Noord-Henegouwse heuvelenreeks, is deze beboste heuvelkam een restant van het vroegere Kolenwoud (Tack & Van den Bremt & Hermy, 18) ca. 575 kop. 7de eeuw apud carbonariam, TW, 228.
| |
| |
| |
5. Slotbeschouwingen
Vóór de 12de eeuw (en zeker vóór de 2de helft van de 11de eeuw) bleef Vloesberg nagenoeg volkomen buiten de greep van de romanisering. Deze bevinding kan worden doorgetrokken voor de hele Germaanse instulping op de oude Germaans-Romaanse taalgrens in Noord-Henegouwen. Vloesberg lag aan de frontlijn en viel het eerst, zoals te verwachten was. De in de genoemde instulping centraal gelegen sector met o.a. Lessen is een stuk later geromaniseerd: Dietse gehuchtnamen, straatnamen én persoonsnamen komen in het 13de-eeuwse Veil Rentier, dat nochtans zijn uiterste best doet om alle sporen van Dietse origine weg te werken, nog veel meer uitgesproken dan te Vloesberg aan de oppervlakte (vgl. VR, 100 ro-144 vo).
Dat te Vloesberg vóór 1050-1100 geen noemenswaardige Romaanse taaldruk (waarbij aan nederzettingsnamen doorgaans een pioniersfunctie wordt toegemeten) te noteren valt, sluit niet uit dat elke Romaanse aanwezigheid er vanaf de Vroege Middeleeuwen vreemd was. Van dat laatste lijkt zelfs het tegendeel waar te zijn geweest. Zo reveleert de toponymie van de hele streek rond Geraardsbergen een aloud Romaans gekleurd natuurlandschap. In het aan Vloesberg grenzende Everbeek, waarvan de romanisering niet moest onderdoen voor die van Vloesberg, treft men in de 9de eeuw een toponiem op -ētum aan, dat toen al de naam van een domein van de abdij van Lobbes was: IJveloot 868 (889) kop. 18de eeuw eifleid (Van Durme 1996, 186 en 300). Hoewel te Vloesberg op dat stuk langs fonetische weg nog maar weinig traceerbaar is, kan men er een soortgelijke situatie veronderstellen. Mag daaruit een soort latente, sluimerende Romaanse aanwezigheid vanaf de Vroege Middeleeuwen besloten worden?
Zottegem
Luc Van Durme
| |
[pagina 206-207]
[p. 206-207] | |
Oude en hedendaagse taalgrens gesitueerd op de Kabinetskaart van Ferraris (1770-1777)
De vroegmiddeleeuwse taalgrens (dunne lijn) liep veel zuidelijker dan nu (dikke lijn) het geval is. Deze oude taalgrens maakte in noordelijk Henegouwen een diepe zuidelijke instulping ter hoogte van de lijn Ronse-Houtaing-Aat-Brugelette-Thoricourt-'s-Gravenbrakel. In het westen vormde een grillige heuvelkam de natuurlijke grens. Blijkens de toponymie was deze kam van oudsher bebost (vgl. Frasnes- lez-Buissenal 1104 frasnes; s.d. buzenau). De Romeinse weg Blicquy-Velzeke, net ten oosten ervan, liep tijdens de Vroege Middeleeuwen dus nog door volle Germania. Tussen Vloesberg en Opbrakel doorsneed deze weg het bosmassiefje Brakelbos-Livierenbos. In latere tijd, meer bepaald in de 12de eeuw toen de taalgrens zich noordwaarts verplaatste, vormde dat bosmassiefje een dam tegen het opzettende Romaans.
| |
| |
| |
Corpus flobecq/vloesberg
Bronnen
De uitgave van het ‘Veil Rentier’ (VR) van de heren van Pamele-Oudenaarde van omstreeks 1275 door L. Verriest is de basisbron. Voor aanvulling is geput uit het Toponymisch Woordenboek (TW), de monografie over Vloesberg van A. Mariaule (Mariaule), de uitgave van de charters van de abdij van Ename door Ch. Piot (Piot) en L. Milis (Milis) en de studie over de Vloesbergse doubletten van M. Hoebeke (Hoebeke 1972). Zie verder Literatuur.
Al te doorzichtige PSN worden niet toegelicht.
‘AINAMCAMP’
ca. 1275 en ainamcamp, VR, 52 vo. |
|
Ainam (abdij van) Ename'. Oudpic. camp ‘veld’. |
|
|
‘AIRAULE’
ca. 1275 a lairaule, VR, 55 ro. |
|
Oudpic. airaule, Fr. érable ‘ahorn, esdoorn’. |
|
|
‘AKARDMEIS’
12de eeuw kop. ca. 1177 akardsmeis, ca. 1185 terra achardi, 1195 akardmeis, TW, 42-43. |
|
Akard (< Germ. Aggihard). Oudpic. meis (< Rom. *mānsum) ‘hoeve, woonplaats’. De s van akardsmeis stelt kennelijk de Germ. gen. sg.-s voor. De variant akardsmeis stamt immers uit het scriptorium van de Enaamse abdij. (O.a.) daarom mag s als teken van de Rom. masc. nom. sg. verworpen worden. |
|
|
ANCRE/ANKEREN
1247 ankeren, Mariaule, 115; ca. 1275 les oirs dancre, cest outre ancre, VR, 56 ro, 58 vo; (Ghoy) ca. 1275 au bruec dancre, VR, 68 ro. |
|
| |
| |
Eerst naam van bijriviertje van de Dender, ook wel ‘Riviérette’ genoemd, dan van gehucht; vgl. verder 1160 kop. 13de eeuw in superiori acharone, het huidige Deux-Acren/Twee Akren. Prehistorische waternaam op basis van IE *ak-, *agh- ‘uitbuigend, schitterend’ en, met nasaalinfix, *ank-, *angh-, Gysseling 1982, 45. |
|
|
‘ANISELMASURE’
ca. 1275 a anisel masure, VR, 57 vo. |
|
Anisel voor Ansel (< Germ. Anshelm)? Oudpic. masure ‘hoeve, woonplaats’. |
|
|
AUBECQ/AALBEKE
eind 12de eeuw albeke, 1219 aubeke, TW, 78; 1218 aubiecq, Mariaule, 116; nu Aubecq/Aalbeke. |
|
Germ. *alha- m. ‘eland’ + *baki- m. ‘beek’, TW, 78. Romaans is au < al vóór cons. (12de eeuw). Op deze plaats aan de grens met Everbeek en Ghoy werd in 1150 de (al in 1232 gesloten) abdij van Maagdendale (Val des Vièrges) gesticht, zie Mariaule, 117 en 145 s.v. Labiaubecq (= l'abbaye d'Aubecq) en vooral Augustyn, 355:1231 domus et conuentus uallis uirginee, 1254 couvent del val des virgines en VR, 54 ro: li abiie daubeque. De abdijsite lag in een kleine vallei. |
|
|
‘AVINNOVE’
ca. 1177 herebrandus de flosberg dedit monachis de dunis... siluam de auinnove... hanc silvam cum ceteris terris de gerun vendiderunt sancto salvatori eihamensi, Piot, 377-78. |
|
Blijkbaar staat ‘siluam de auinnove’ voor *avin(h)ove-bosch. In dat geval een authentiek Germaans toponiem, overgeleverd in een Dietse bron, een charter van de abdij van Ename. Kennelijk een hove-naam, met als eerste lid de Germ. PSN Avo m. of (in Oost-Vl. bijzonder frequent) Ava f., gen. Avan > Aven. Naast Ava stond de variant Avin, die eventueel later in de naam gezocht werd. Hierop zou avin- dan kunnen wijzen, hoewel i voor e, spontaan of als reactie tegen verdoffing, in Zuid-Oost-Vl. meer voorkomt, vgl. te Velzeke Lippenhove 1170 kop. 1652 luppenhoven > 14de eeuw lippinhove, 1360 lippiinhove, waarin Germ. Luppo kan worden herkend. |
|
| |
| |
‘BARE’
ca. 1275 le manage de le bare, au garding de le bare, ernous de le bare, VR, 59 vo 60 ro. |
|
Oudpic. bare ‘slagboom’. |
|
|
‘BAUDRICOURT’
ca. 1275 a baudricourt, VR, 57 ro. |
|
Baudri (< Germ. Baldarīk). Oudpic. court, cort ‘grote hoeve’. |
|
|
‘BAZINPONT’
ca. 1275 baneginpont, VR, 41 ro; 1515 bazinpont, Mariaule, 117. |
|
Banegin, met nasalering voor Bazin (vgl. Germ. Baso): (Lanquesaint) ca. 1275 nicholon bazin (cas. obl.), VR, 162 vo? |
|
|
‘BERTAINCAMP’, ‘BERTAINPRET’
ca. 1275 en bertaincamp, VR, 48 vo; ca. 1275 en bertaimpret, VR, 46 vo. |
|
Bertain, cas. obl. van Berte f. (< Germ. Berhta). Oudpic. pret ‘grasland’. |
|
|
‘BERTAUCAMP’
ca. 1177 hereditatem terre de bertaldi campo, Piot, 377; ca. 1275 en bertaucamp, VR, 49 ro. |
|
Bertau (< Germ. Berhtawald). |
|
|
BICHURÉES
ca. 1275 a le buchurie, VR, 57 ro; 1842 bichurée, Mariaule, 118. |
|
Het Oudfrans (met Waalse en Picardische attestaties 13de-15de eeuw) kent bucherie f. ‘bûcher’ of ‘plaats waar brandhout wordt opeengepakt’ (FEW, 15, 26b s.v. *būsk- (germ.)), ‘houtmijt’. Deze vorm moet stammen uit het gebied van de assibilerende Galloromaanse dialecten zoals
|
|
| |
| |
het Oudfrancisch (streek van Parijs) en het Oudwaals: het Oudpicardisch zou *buskerie hebben voortgebracht. |
|
|
BIERMÉ
ca. 1275 vivier doubertmeis, VR, 54 ro; 1284 obiertmes, 1393 libiermeis, 1843 biermé, Mariaule, 119. |
|
Kennelijk Aubert (< Germ. Aldaberht) en niet O(d)bert (< Audaberht). |
|
|
‘BOLLONSART’
ca. 1275 le tenance de bollonsart, VR, 43 ro. |
|
Bolle (< Germ. Bolo). Oudpic. sart ‘rooiing’. |
|
|
‘BONETCAMP’
ca. 1275 a baudrenghien dales bonetcamp, VR, 41 ro. |
|
FN Bonet, vgl. (Lessen) ca. 1275 jehan bonnet, VR, 130 ro. |
|
|
BOUDENGHIEN
1272 bauderghem, Hoebeke 1972, 76; ca. 1275 baudrenghien, VR, 41 ro; 1291 boederghem, Hoebeke 1972, 76; 1523 boudrenghien, 1842 bois drenghien, Mariaule, 120-121; nu Boudenghien. |
|
Germ. *baldaharinga haim ‘hoeve van de lieden van Baldahari’. |
|
|
BOURG
ca. 1275 cest el bourc de florbiert, VR, 59 ro. |
|
Oudpic. bourc, borc ‘versterkt verblijf, met omgeving’. |
|
| |
| |
‘BRUKETEL’
ca. 1275 au bruketel au mont, VR, 54 vo. |
|
Oudpic. bruketel, dim. van het Germ. leenwoord bruec ‘moeras’. |
|
|
BRUYÈRE
ca. 1275 cest a le bruiere, margherie de le bruiere, VR, 52 vo; 1842 bruyère en sablon, Mariaule, 122. |
|
Oudpic. bruiere ‘heide’. |
|
|
‘BUEMONT(-)’
ca. 1275 a buememont, soihier de buemont, VR, 50 vo; a buemontcamp, VR, 52 ro. |
|
Rom. *bovis montem ‘berg van de os, het rund’? Of schuilt in het eerste element de Rom. FN Boeuf? Het compositum buemontcamp bevreemdt in het Romaans: woordstructurele Dietse invloed? |
|
|
‘CAILLAUDE’
ca. 1275 au pire de caillooit, VR, 51 ro; 1411 cailloit, Mariaule, 123. |
|
Rom. *caillētum ‘plaats met keien’. |
|
|
‘CAILLEBRUEC’
eind 12de eeuw karlebroc, TW, 214; ca. 1275 a callebruec, a caillebruec, VR, 57 ro en 93 vo: (Ogy) cest a caillebruec, met de afbeelding van Karel de Grote: [l]i rois challemaines. |
|
Indien mag worden vertrokken van Germ. *karlas brōka- ‘moeras van Karel’ (vgl. broc i.p.v. het Rom. leenwoord bruec), staan we voor een Germaanse vorm waaruit -s mettertijd ‘weggeromaniseerd’ is. In de vormen met bruec gaat het alvast om een uiterlijk volwaardige Romaanse naam. |
|
| |
| |
‘CAISNOIT’
ca. 1275 au caisnoit, VR, 53 ro. Hetzelfde als het huidige Queniau 1411 kesneau, Mariaule, 160? |
|
Rom. *cassanētum ‘eikenbos’. Oudpic. kesneau ‘eikje’. |
|
|
‘CAPIELE(-)’
ca. 1275 a le capiele, VR, 50 vo; 1429 capiaumont, Mariaule, 124. |
|
Oudpic. capiele ‘bidplaats’. |
|
|
‘CARMOIE’
ca. 1275 a le carmoie, VR, 54 ro. |
|
Rom. *carpinētam ‘haagbeukenbos’. |
|
|
‘CATISIAUMALLIERE’
ca. 1275 a catisiau malliere (3 x), VR, 56 ro. |
|
Oudpic. PSN (welke?). Oudpic. malliere ‘mergelgroeve’. |
|
|
‘CAYNCAMP’
ca. 1275 cest li mes de cayncamp, VR, 47 ro. Mogelijk hetzelfde als 1505 kemincamp, Mariaule, 144. |
|
Noord-Heneg./Zuid-Oost-Vl. cayn- stelt Gallorom. *cammīnus ‘weg’ voor, zie Van Durme 1996, 217-218. |
|
|
CHATEAU
ca. 1275 le castel, VR, 49 vo; 1428 castiaul, 1807 château, Mariaule, 125-126. |
|
| |
| |
CHAUSSÉE BRUNEHAUT
ca. 1275 le cauchie de lestree, VR, 43 ro; 1807 brunehault, Mariaule, 122. |
|
De Romeinse weg Blicquy-Velzeke. |
|
|
‘KEUESART’
ca. 1275 a keuesart, VR, 44 ro; 1501 keuwesars, Mariaule, 145. |
|
Te Vloesberg vindt men: ca. 1275 mahiu le keu, mahius li keus, VR, 56 vo. |
|
|
‘CLOPERIE’
ca. 1275 le tere de le cloperie de labiie, VR, 56 ro. |
|
Bedoeld is de abdij van Maagdendale. Oudfr. cloperie ‘kreupelheid’, vandaar ‘hospitaal voor kreupelen’, zie De Vreese, 134. Een Dietse afleiding van Mnl. clop ‘bedelnon’ komt minder in aanmerking. |
|
|
COMMUNE
ca. 1275 le commuigne, reget de commuigne, VR, 52 ro; 1773 commune, Mariaule, 127. |
|
Oudpic. commugne ‘terrein van de gemeenschap’. |
|
|
COUTURE
ca. 1275 li couture de florbiert, VR, 43 ro. |
|
Oudpic. colture ‘dorpsakker’. |
|
|
‘CURLUT’
ca. 1275 colin, jehan de curlut, VR, 60 vo, 61 ro. |
|
Germ.-Rom. *corylōþu- f. ‘hazelarenbos’. |
|
| |
| |
‘EAWE’
ca. 1275 li mes del camp de leawe, VR, 42 vo. |
|
Oudpic. eawe ‘water’. |
|
|
‘ELEMOETCAMP’
ca. 1275 cest elemoet camp, VR, 43 ro. |
|
Denkelijk (rechtstreeks uit het Diets) (H)el(e)moed (< Germ. Helmamoda). |
|
|
EMNUEZ
ca. 1275 homeliwes, VR, 41 ro; 1380 hemeluez, Mariaule, 134. |
|
Vgl. als FN (Doornik) 1280/1281 humele, Herbillon & Germain, 413. Oudpic. wez ‘wad’. |
|
|
‘ESCOUFFLEMONT’
ca. 1275 escouflemont, watiers descouflemont, VR, 48 vo; 1373 escouffle, Mariaule, 134. |
|
Op het eerste gezicht hetzelfde als Scouvemont, Oudfr. escové ‘blootgemaakt’. Bij nader toezien is het eerste element echter de FN Escouffle, vgl. (Papignies) ca. 1275 li enfant lescouffle, VR, 145 ro. |
|
|
‘ESCUIERTRAU’
ca. 1275 a escuiertrau, VR, 50 vo. |
|
FN Escuier. Oudpic. trau, trou ‘gat, toegang’. |
|
|
‘ESKIGNONCAMP’
ca. 1275 a eskignoncamp, VR, 48 vo. |
|
Oudpic. PSN (vergelijkbaar met de FN (Parijs) 1292 eschignard, bij Oudfr. eschignier ‘grijnzen’, Morlet 1991, 372?), op -e: *eskigne, hier in cas. obl.? |
|
| |
| |
ESQUENNE
ca. 1275 au caisne, li mes des caisnes, les masures des kaisnes, 50 vo, 54 ro. Niet te verwarren met Esquien, Esquimbreucq te Ghoy: 1148 aschins, 1195 askins, TW, 336. |
|
Oudpic. kaisne ‘eik’. |
|
|
‘ESTAIMPRET’
ca. 1275 a lestaimpret, VR, 53 vo. |
|
Germ. *staina- m. ‘steen’ + (Rom.) pret, dus een halve omzetting van *steenmeersch. Het Rom. kent geen stamcomposita van dat type. |
|
|
‘ESTAINCAMP’
ca. 1275 a lestaincamp, VR, 54 ro. |
|
Germ. *staina- m. ‘steen’ + (Rom.) camp, dus een halve omzetting van *steenvelt. |
|
|
‘ESTANKE’
ca. 1189 in prato quod dicitur stanca, Milis, 49; ca. 1275 en lestanke, VR, 49 ro. |
|
Oudpic. estanke ‘vijver’. |
|
|
(BASSES) ESTRÉES
ca. 1275 cest a lestree, thumas de lestree, VR, 42 v o; 1301 stree, 1842 haute estrée, basse estrée, Mariaule, 118. |
|
Oudpic. estree ‘straat’. |
|
|
FAU(S)
ca. 1275 le fontaine au fau, a le haie con dist des faus, VR, 46 ro, 56 ro. |
|
Oudpic. fau ‘beuk’. |
|
| |
| |
‘FLAMCAMP’, ‘FLAMCOURT’
ca. 1275 a flamecamp, VR, 57 vo, met als illustratie een korenveld in lichterlaaie (met tekst [vn]e flambe et vns cans; 1317 flamencamp, 1842 flamcamp, Mariaule, 135; ca. 1177 flam(en)curt, Milis, 28; 1177 kop. ca. 1177 flamencort, TW, 359; 1843 flamcourt, Mariaule, 136. |
|
Beide namen doen op het eerste gezicht denken aan Flamengrie (te Elzele) en zouden dan de vroegere taalgrenspositie van Vloesberg kunnen weerspiegelen, vgl. TW, 1133-34, waar aan de 7de-8ste eeuw wordt gedacht. Hierboven wordt een andere interpretatie verdedigd: de structuur ‘FN + appell.’, vgl. (Ghoy) bauduins li flamens, au cortil raoul le flamenc, enz., VR, 70 ro, datering 2de helft 11de-12de eeuw. |
|
|
FLOBECQ/VLOESBERG
1096 floresberh, 1105 kop. 12de eeuw floresberch, (1150-54) florberg, 1219 florbierc, 1126 flosberc, TW, 362; nu Flobecq/Vloesberg. |
|
Germ. *flōras berga- m. ‘berg van Flor’, TW, 362. De vormen zonder s zijn Romaans. |
|
|
‘FLOBELINSART’
ca. 1275 a flobelinsart, VR, 44 ro. |
|
Flobelin, vleivorm bij Flobert (< Germ. Hludaberht). |
|
|
‘FONTENELE’
ca. 1275 a le fontenele, VR, 54 vo. |
|
Oudpic. fontenele ‘kleine bron’. |
|
|
FORÊT
ca. 1275 au bos de foriest, au bos de forest, estevenon de forest, VR, 46 ro, 46 vo, 48 vo. |
|
Oudpic. foriest ‘woud’. |
|
| |
| |
‘FOUKELLAINCAMP’
ca. 1275 en foukellaincamp VR, 49 vo; 1540 foukelincan, Mariaule, 137. |
|
Cas. obl. van Foukelle, f. bij Foukel (< Germ. Fulkilo), zie hieronder. |
|
|
‘FOUKIAUMONT’
ca. 1275 si lapiele on foukiaumont, 42 ro. |
|
Foukel, zie hierboven. |
|
|
‘FOURKES’
ca. 1275 vers les fourkes, VR, 42 ro. |
|
Oudpic. fourke ‘wegsplitsing’ (hoewel het Veil Rentier hier een galg met vorkstaken afbeeldt). |
|
|
‘GART’
ca. 1275 le gart, VR, 45 vo; 1422 gard, Mariaule, 138. |
|
Oudpic. gart ‘gaard’. |
|
|
GÉRON/GRUINE
1148 curiam de geron nomine, 1150-54 gerun, 1177 apud gerun, 1181 curtem de gerun, 1211 sygerus del ghieron, 1221 de gherune, 1247 curtim (acc.) de gherune, 1260 curtis de geron, ca. 1275 colins dou giron, lebos dele court del geron, le giron, Hoebeke 1972, 79-82; 1773 legeron, 1816 geron, 1807 geront, 1842 géron, 1948 au Giron, Mariaule, 138; 1972 't Hof te Gruine, Hoebeke 1972, 79; nu Géron/Te Gruine. |
|
Hoeve van de abdij van Ename vanaf de 12de eeuw tot het eind van het Oud Regiem. Zie Hoebeke 1972, 79-82, Hoebeke 1973, 163-165 en Van Durme 1996, 280-281. Het etymon is Oudpic. geron, zie FEW, 16, 32 s.v. *gêro (Onfrank.) ‘wigvormig stuk doek, resp. land’. Het gerende terrein dat hier benoemd is, ligt tussen de Romeinse weg Blicquy-Velzeke en een al even oud plaatselijk diverticulum van deze weg in noordwestelijke richting. De u in vormen als gerun suggereert dat de naam bij zijn integratie in het Oudnederlands als een [u], resp. [y]
|
|
| |
| |
werd gehoord: > gruine. Het door M. Hoebeke veronderstelde assibileringsproces ([g]- > [z]-) berust in werkelijkheid op een substitutie van de Oudpic. door de Fr. standaardvorm, vgl. Planche (voor klankwettig niet assibilerend Oudpic. ca. 1275 le planke), Commune (voor klankwettig mouillerend Oudpic. ca. 1275 le commuigne). |
|
|
GHIETE
ca. 1275 a le ghiete, colart de le ghiete, VR, 45 ro; 14de eeuw ghiette, gheete, Mariaule, 138. |
|
Vooralsnog ondoorzichtige naam, zie Van Durme 1996, 281. |
|
|
‘GILLIONSART’
ca. 1275 en gillionsart, VR, 53 ro. |
|
Gillion, vleivorm van Gilles. |
|
|
‘GLIDE’
1260 in silua que glide dicitur, Piot, 275. |
|
Reconstructie: *glidebosch? Betekenis: ‘bos op een helling of op onvaste bodem’. Ver gezocht lijkt *gliede ‘roofvogel’ naast Oudeng. gleoda, gliode, glide, veel in bosnamen, zie Smith, 2, 204. Vgl. La Glide te Fléchin, ten zuiden van Sint-Omaars (de Loisne, 169), ooit Diets. |
|
|
‘GRARTCAMP’, ‘GRARTVIVIER’
ca. 1275 en grart camp, a gerart camp, a grart vivier, a gerart vivier, VR, 44 vo. |
|
|
‘GRIMANSART’
ca. 1275 a grimantsart, VR, 56 ro; 1602 grimansart, Mariaule, 140. |
|
Grimont (< Germ. Grimmamundo). |
|
| |
| |
‘HAIERCOURT’, ‘HAIRROKE’
ca. 1275 le manoir de haiercourt, VR, 41 ro; 12de eeuw kop. ca. 1177 hairroke, TW, 437. |
|
Haier (< Germ. Hagahari of Haþuhari (maar niet echt aangewezen, omdat in de Oudgermaanse voornaamgeving alliteratie van de naambestanddelen werd gemeden, med. J. Van Loon) eerder dan Oudpic. heir ‘erfgenaam’). Zie voor roke hieronder de Vloesbergse gehuchtnaam Roke ca. 1275 le bos de le roke, VR, 41 ro. |
|
|
‘HALE’
ca. 1275 le hale, VR, 59 vo. |
|
Oudpic. hale ‘hal’ |
|
|
HANAISE
(Ogy) a lasnaise, a lasnaisse, VR, 95 vo; (Wodecq) ca. 1275 henris dasnaise, VR, 90 vo; 1773 anaise, 1807 aneisse, Mariaule, 114. |
|
FN als etymon? Vgl. (Elzele) ysabiaus li asnesse, VR, 85 ro. Oudpic. asnesse ‘ezelin’. Wellicht hier movering van de FN asne, vgl. jehans li asnes, vr, 173 ro. |
|
|
‘HARDOIE’
ca. 1275 en le hardoie, (Ghoy) ca. 1275 jehan de hardoit, VR, 58 vo, 72 ro. |
|
Dietse naam. Vgl. Ardooie 847 kop. ca. 1300 hardoia en Ardooie te Hamme, TW, 66, met als verklaring: Germ. *hardu- ‘hard > slecht’ + *agwjō- f. ‘alluviaal terrein’. |
|
|
‘HELUIBRUEC’
ca. 1275 heluibruec, VR, 46 vo. |
|
Helui (< Germ. Hildiwīh). |
|
| |
| |
‘HENRIMONT’
ca. 1275 a henrimont, VR, 54 vo. |
|
|
HIEU-CHAMP
ca. 1275 cest a huetcamp, VR, 49 vo; 1373 huecamp, hieucamp, Mariaule, 142. |
|
Huet, vleivorm van Hue(s) (< Germ. Hugo). |
|
|
‘HOUDRET’
1260 terra que vocatur haudruut, Piot, 275; ca. 1275 cest a houdreit, a houdret, ermengart de houdret, VR, 50 ro; 1411 huytrut, Mariaule, 143. |
|
Germ. *halahdrōþu- f. aangepast als Rom. *halahdrētum ‘jeneverbessenstruikgewas’. Op Romaanse evolutie wijzen -au, -eit en -dret i.p.v. -dert, ook het Germaanse suffix evolueerde naderhand Rom.: -ut uit -ōþu- verdofte niet. |
|
|
HOUPPE/HOPPE
1473, 1842, 1843 la houpe, 1843 la houppe, 1948 à l'Houppe, Mariaule, 145; 1972 D'Hoppe - La Houppe, Hoebeke 1972, 77; nu Houppe/Hoppe. |
|
Hoebeke (1972, 77) komt tot de conclusie dat Zuid-Oost-Vl. (h)oppe (Teirlinck, II, 61) ‘hoopje gras dat in de weide uitsteekt’ misschien wel de lichte voorkeur verdient op een Romaanse etymologie. Toch pleit het variantenapparaat niet in het voordeel van een primair Diets (h)oppe. Bovendien constateert men dat het vooral houpe ‘bouquet d'arbres sur un sommet’ is, dat (in tegenstelling tot hoppe) toponymische diensten heeft bewezen in de hele noordelijke Galloromania, vgl. alleen al in de streek van Aat-Lessen: (Lessen) ca. 1275 ce sunt bos... en le houpe, Veil Rentier, 116 vo; (Frasnes) 1478 la houppe de frasne; (Herquegies) la Houppe d'Aubertmont, Decamps, 144, 206. Zie over dat leenwoord: FEW, 16, 266-268 s.v. *huppo (Onfrank.) ‘bundel, hoopje, bosje’, Oudpic. houpe ‘kruin in het algemeen’. |
|
|
‘HUBERMONT’
ca. 1275 le voie de hubermont, VR, 43 vo. |
|
| |
| |
‘HURDUCAMP’, ‘HURDUFONTAINNE’, ‘HAIA HURDULLI’, HURDUMONT, ‘HURDUPRET’
ca. 1275 en hurducamp, VR, 49 ro; ca. 1275 hurdufontainne, VR, 49 ro; 1230 de haia hurdulli, Piot, 153; 1247 apud hurdumont ultra calcheiam, Piot, 1247; ca. 1275, 1842 hurdumont, VR, 46 vo en Mariaule, 143; ca. 1275 hurdupreit, hurdupret, VR, 49 ro. |
|
FN als eerste lid: vgl. ca. 1177 arnulfo hurdul, Milis, 28; ca. 1177 coram... gerardo hurdul, Piot, 377; (Wodecq) ca. 1275 jehans hurdut, VR, 90 vo. Denkelijk FN Hurdel, Hourdel. |
|
|
‘HURE’
ca. 1275 au pire de le hure, el camp de le hure, gilles de le hure = ghillekins de le hure, VR, 51 vo, 54 vo. |
|
Oudpic. hure ‘kop’, huree ‘kam’. |
|
|
ITOMBUSES
ca. 1275 a oedonbuis, VR, 51 ro; 1460 oelx du buis, Mariaule, 144. |
|
Odon, cas obl. van Germ. Audo of Udo. |
|
|
‘JEHANCAMP’
ca. 1275 a jehancamp, VR, 52 ro. |
|
|
‘JONCOIT’
ca. 1275 mes dou joncoit, cest en valion joncoit, bauduin dou joncoit, VR, 47 vo, 55 vo, 58 ro. |
|
Rom. *iuncētum ‘plaats waar biezen groeien’. |
|
[k]-, zie C- |
|
| |
| |
LANTRIEUX
ca. 1275 au lonc tries, li mes dou lonc triesc, VR, 43 vo, 44 ro; 1423 long tries, 1550 longtril, 1842 longtrieu, lantrieux, Mariaule, 146, 148. |
|
Rom. (< Germ.) triesc ‘dries’, naderhand veelal vervangen door het dimin. triel > trieu, zie nu Van Durme 1998, 127. |
|
|
‘LARRICHE’
ca. 1275 el camp de larric, VR, 52 ro; 1503 lariche, Mariaule, 146. |
|
Oudpic. lariz, kennelijk een afleiding op -iz van Germ. *hlaēri- n.: ‘verwilderd terrein, heide’. |
|
|
‘LIBERTCAMP’
ca. 1275 en libertcamp, VR, 55 ro. |
|
|
‘LONGHUWIAUL’
ca. 1275 pre a le longhenoille, VR, 56 ro; 1413 longuiel, 1430 longhuwiaul, Mariaule, 148. |
|
Frequente PLN in Noord-Fr.: Longueil als dim. van longue + ewe ‘lang, traag water’. |
|
|
‘LONGUE SAULCH’
ca. 1275 a le longhe sauc, VR, 53 vo; 1448 le longue saulch, Mariaule, 148. |
|
Oudpic. saule ‘wilg’. |
|
|
LOUVIÈRE/LIVIERE
1195 silua de louire, TW, 637; 1577 aende loviere; 1651/54 de lovierre; 1670 de louiere; nu Bois de la Louvière/Liviere(nbos), Van Durme 1996, 216. |
Rom. *lupāriam ‘verblijfplaats van wolven’. |
|
| |
| |
LUMEN/LUMMEN
1367 lumenne, 1410 bos de lumines ou de la prée, 1520 basse lumine, 1651-54 lummensbosch, 1807 kemin de la lumen, 1842 lumenne, 1843 petit lumenne, 1975 Lummen/Lumenne, De Lange 1975a, 200; nu Lumen/Lummen. Denkelijk hetz. als ca. 1275 gilos de le lune, VR, 43 ro |
|
Taalgrensdoublet. Vgl. Lummen [Hasselt] 1200 lumne, 1204 luman, TW, 640 en Lomme [bijrivier van de Lesse] 687 vals 11de eeuw kop. 12de eeuw lumnam (acc.), TW, 630. Prehistorische waternaam op -nā + nederzettingsnamenvormende uitgang -um (Germ.), -as (Rom.). |
|
|
‘MAHIUSART’
ca. 1275 cest en mahiusart, VR, 51 r. |
|
Mahiu, Oudpic. voor Mahieu < Mathaeus. |
|
|
‘MARES’
ca. 1275 le mares, le cortil lissain dou mares, VR, 55 vo. |
|
Oudpic. (< Germ.) maresc ‘moeras’. |
|
|
‘MAUVAIS BAS’
ca. 1275 a monter au mauvais bas por monter a le roke, VR, 42 ro. |
|
Oudpic. mauvais pas ‘moeilijke doorgang’. |
|
|
‘MILECAMP’
ca. 1275 a milecamp, VR, 57 ro. |
|
Oudpic. (en)mi les camps ‘te midden van de velden’. |
|
| |
| |
MONT
ca. 1275 li mes dou mont, VR, 54 ro. |
|
Oudpic. mont ‘berg, helling’. |
|
|
MONT DE RHODES/MODDERODDE
1373 a rodes, 1410 a rhodes, 1410 mont de rodes, 1842 mont de rhodes, Mariaule, 161-162; nu Mont de Rhode(s)/Modderodde, zie verder De Lange 1975a, 199 en Hoebeke 1972, 77. |
|
Het VR, 54 ro vermeldt li abiie daubeque... kifurent del aqueste monsigneur phelippon derodes. Ontleende deze laatste zijn naam aan de lokale plaatsnaam? Rhodes berust alvast op een Diets geëvolueerd element: Germ. *ruþa- n. ‘gerooid bos’. Rom. evolutie zou *roeulx hebben opgeleverd. |
|
|
‘MORTE FEME’
ca. 1275 encoste le cortil pallart au vivier a le morte feme, VR, 45 vo. |
|
Zie J. Vannérus, les lieux-dits Mort Homme, Morte Femme, Dooden Man, Dood Wijf, HCTD 20 (1946), 193-209. |
|
|
MOTTE
ca. 1275 le mote, mothe, soihier de le mote, VR, 48 ro, 50 vo 53 ro. |
|
Oudpic. motte ‘heerlijk verblijf opgetrokken op een omwalde aardhoop’. |
|
|
‘NOTONBRUEC’
ca. 1275 a notonbruec, VR, 46 vo. |
|
Noton, cas. obl. van Not(e) (< Germ. naam op basis van *naudi-). |
|
PAILLART(-)
ca. 1275 le cortil pallart, VR, 45 vo; 1843 paillard, Mariaule, 154; nu Paillart; ca. 1275 a poillartsart, VR, 52 ro. |
|
| |
| |
FN Paillard als eerste element. |
|
|
‘PENARTSART’
ca. 1275 li demis meis de penart sart, VR, 43 ro. |
|
FN Penard. |
|
|
PLANCHE
ca. 1177 arnulfus de planca, Milis, 28; ca. 1275 jehan de le planke, VR, 41 vo; 1842 la planche, Mariaule, 41 vo. |
|
Oudpic. planke ‘houten brugje’. |
|
|
‘PORTEJOIE’
ca. 1177 allodium de terra portejoie et de terra henrici de augotmont... a gerardo put tenemus, Piot, 378. |
|
Oudpic. Portejoie komt voor als PLN én PSN. Hier blijkbaar als PLN: ‘poort van de vreugde’, vgl. Montjoie. |
|
|
POTTELBERG
ca. 1275 le bos de portebech, portebiec, dun iornel de tere ki fu colart de le ghiete con apele le sartiau le potier encoste portebec (> porteberc), VR, 41 ro en 45 vo; 1281 portebecq, 1291 porteberc, 1619 portiebecq (Lat. podsbergia), portebiecq, potrebecque, pottesbert, porteberghe, 1843 potelbecq, 1948 bois et mont du Pottelberg, Mariaule, 158 en De Lange 1976, 198, nu Pottelberg. |
|
-Berc > -biec lijkt hier plausibeler dan -biec, -bech (en veeleer nog -bieke, -becque) > -berc, vgl. Vloesberg/Flobecq. |
Suggereert het nabije ca. 1275 le sartiau le potier niet een oorspronkelijke vorm *potter(s)-berg? Daarna romanisering potters > potter > pottre en tot slot metatesis mede door aantrekking van het in de toponymie van Vloesberg frequente Rom. porte, vgl. Portejoie, Witranporte en vooral ca. 1275 anne deleporte, VR, 48 ro, 50 ro. |
|
| |
| |
POTTERÉE
ca. 1275 cest a le potherie, le fontainne de le potherie, VR, 52 ro, 52 vo; 1842 la pottrée, 1843 pottraye, Mariaule, 159. |
|
Oudpic. poterie ‘pottenbakkerij’. |
|
|
‘PRESTREBUIS’
ca. 1275 prestrebuis, ernous de prestrebuis, VR, 53 ro, 53 vo; 1451 priestrebuis, Mariaule, 156. |
|
Oudpic. prestre ‘priester, pastoor’. Oudpic. buis ‘buksboom’. |
|
|
PUVINAGE/PEVENAGE
eind 12de eeuw puuinage, TW, 813; 1194 soykin du puvinage, Mariaule, 160; ca. 1275 denis del puthvinage, bille deputvinage, VR, 42 vo, 45 vo en passim; 1393 puvinage, pevenage, 1561 pevinage, 1807 puvinage, Mariaule, 160; nu Puvinage/Pevenage. |
|
Zie E. Legros, HCTD 35 (1961), 314 en J. Herbillon, HCTD 46 (1972), 248, waar Oudpic. pute ‘vuil’ + visnage ‘gehucht’ wordt voorgesteld. Vgl. Puvinage [Templemars: Lille] 1225 ad locum quo dicitur a le rue de putuinnage, TW, 813. Te Huissignies treft men aan: 1550 rue du pauvinage, Decamps, 221. |
|
|
‘RAISSENGHIEN’
ca. 1275 a raissenghien encoste tornibos, VR, 54 vo. |
|
Germ. *ratsinga haim, vgl. Ressegem, TW, 837. Met ai voor è, dus met umlaut. |
|
|
RANCHENIERE
ca. 1275 en le ransseniere, colins et hanekins de le ranseniere, VR, 51 vo 54 vo. |
|
Vgl. Ransenier te Teralfene. Historische PLN, wellicht reminiscentie aan een brandschatting of een terugkoop, zie Van Durme 1996, 475-476. Vloesberg behoorde tot de ‘Terre de Débats’,
|
|
| |
| |
het twistgebied Vloesberg-Lessen, dat in 1047 bij de vastlegging van de grens tussen Henegouwen en Vlaanderen naar Henegouwen ging, maar vanaf de 13de eeuw door de graven van Vlaanderen geclaimd werd, zie De Lange 1976, 199-201. |
|
|
‘RAOULCAMP’
ca. 1275 au mes de raoulcamp, VR, 48 vo. |
|
|
‘RENARTCAMP’
ca. 1275 renartcamp, VR, 48 ro. |
|
|
‘RESPENSART’
ca. 1177 respensart, Milis, 28; ca. 1185 respensart, TW, 836; ca. 1275 li tere de respensart, a responsart, VR, 46 ro. |
|
Respon: cas. obl. van Raspe, typische bijnaam voor de houthakker, vgl. Raspaille/Respaille (ook a/e) en Raspe ‘hakhoutbos’ zelf. |
|
|
‘ROBERTCAMP’, ‘ROBERTPREIT’
ca. 1275 robertcamp, VR, 54 ro; ca. 1275 robertpreit, VR, 55 ro. |
|
|
ROKE
ca. 1275 le bos de le roke, colart de le roke, VR, 41 ro; 1454 camp de le roke, Mariaule, 163. |
|
Oudpic. roke ‘stenig terrein; rots; steengroeve’. |
|
|
‘ROLLANMONT’
ca. 1275 cest en rollanmont, en raulanmont, VR, 48 vo; 1415 relaumont, 1561 relausmont, Mariaule, 161. |
|
Rollan (< Germ. *Hrōþiland). |
|
| |
| |
‘ROSOIT’
ca. 1275 au rosoit, VR, 58 vo; 1575 rosoir, Mariaule, 163. |
|
Oudpic. *rausētum ‘plaats waar riet groeit’. |
|
|
SABLON
ca. 1177 in loco qui dicitur sauelun, Milis, 28; ca. 1177 apud sauelon, Piot, 377; ca. 1275 li voie dou savlon, VR, 42 ro. |
|
Rom. *sabulōnem ‘plaats waar zand dagzoomt’. |
|
|
‘SOISFROISSART’
ca. 1275 en soisfroissart, VR, 53 ro. |
|
Soifroid (< Germ. Sigifriþ). |
|
|
‘SOURDIAUCOURT’
1230 terra surdelli, Piot, 153; (Elzele) ca. 1275 encoste sordiaucourt et a foucaucourt, 81 ro; 1507 sourdiaucourt, Mariaule, 165. |
|
Surdel, Sourdel, als FN (bijnaam), zie Herbillon & Germain, 747-748. |
|
|
‘STRIPET’
ca. 1275 a le tere stripet, VR, 56 vo. |
|
Oudpic. estrippe in dim. of een Oudpic. dim. bij Mnl. stripe ‘strook, streep’. |
|
TESSIN
12de eeuw tisin, TW, 956; 1260 terra que fuit theodorici de thisin, Piot, 275; ca. 1275 le voie de thesin, colars de thesin, VR, 46 vo. |
|
Prehistorische naam? |
|
| |
| |
‘THIESSELINCAMP’
ca. 1275 en thiesselincamp, VR, 52 ro. |
|
Tiesselin (< Germ. Theudtsilin), vgl. te Vloesberg ca. 1200 henricus filius thiselini, Piot, 372. |
|
|
‘THIRICAMP’
ca. 1275 thiriscamp, thiricamp, VR, 52 vo, 53 ro. |
|
Thiri (< Germ. Theudarik). |
|
|
‘TIBAUBREUCQ’, ‘THIEBAUTSART’
1424 tibaubreucq, Mariaule, 167; ca. 1275 en thiebautsart, thiebausart, VR, 51 vo, 52 vo. |
|
Thiebau (< Germ. Theudabald). |
|
|
TOMBES(-)
ca. 1275 le tere des tombes, VR, 46 vo; 1424 camp des tombes, tombreucq, Mariaule, 167. |
|
Tombes < Rom. *tumbās ‘graven’. |
|
|
‘TORDOIR’
ca. 1275 cest au tordoir, VR, 47 vo. |
|
Oudpic. tordoir ‘oliepersmolen’. |
|
|
TOURNIBOIS
ca. 1275 dessous tornibos, VR, 54 vo; 1280 tournibosc, Decamps, 111; 1842 le tournibois, Mariaule, 167-168; nu Tournibois. |
|
Vgl. TW, 972:1181 le tornice buisson te Château-l'Abbaye nabij Valencijn, verklaard als Ofr. ‘buisson épineux’. Tornice als Oudpic. adjectief op -ice, dat een afleiding vormt van het leenwoord torn < Germ. *þurnu- m. ‘doorn’. Oudpic. bos ‘bos’. Dus uiterlijk geen
|
|
| |
| |
geromaniseerde Dietse plaatsnaam. Dat betekent evenwel niet dat een onderliggend Germ. compositum *þurnu- + *busku- volledig mag worden uitgesloten, vgl. de Oudnoorse namen Tournebu 1265 tornebusc te Aubevoie (dep. Eure) en Tournebu 1307 tornebusc (dep. Calvados) (Nègre, 2, 1013). |
|
|
‘VENTMOULIN’
ca. 1275 entre se maison et le vent moulin, VR, 53 vo. |
|
Klakkeloze omzetting van Mnl. wintmolene. |
|
|
‘VIGNE’
ca. 1275 a le vigne, baudes de le vigne, VR, 54 vo, 1410 camp de le vigne, 1443 vivier de le vigne, 1503 pres de le vigne, Mariaule, 169. |
|
Oudpic. vigne ‘wijngaard’. |
|
|
WAHIER
ca. 1275 cest au waier, VR, 55 ro (met de afbeelding van een vijver); 1393 maison de le wahier, 1452 wahiet, 1807 hameau du hayez, 1842 wahier, 1948 au wayîe, Mariaule, 170; nu Wahier. |
|
Gehucht ten zuidwesten van het gehucht Aubecq te Vloesberg. Een Dietse naam moet hier onderliggend zijn: Onl. Mnl. wijer/wouwer, ouder dan Mnl. vivere, vgl. Wiers nabij Doornik 1152 kop. 15de eeuw wieres, Herbillon 1986, 175 en wayère ‘prairie basse, souvent inondée’, Haust 1938, 408. |
|
|
‘WANECONPREIT’
ca. 1275 au cor de waneconpret, VR, 44 ro. |
|
Wanecon, vleivorm op -on bij Wanenc, Waninc, vgl. Germ. Wano. |
|
| |
| |
‘WARNIERMASURE’
ca. 1275 a warniermasure, VR, 48 ro. |
|
Warnier (< Germ. Warinahari). |
|
|
‘WATIERCAMP’
ca. 1275 en watiercamp, wautiercamp, VR, 51 vo. |
|
Watier (< Germ. Waldahari). |
|
|
‘WERINSART’
ca. 1275 au weriusart, VR, 46 ro. |
|
Weriu- (sic, controle op bron) als verschrijving voor werin-: Werin (< Germ. Warin)? |
|
|
‘WIBAUTPONCHEL’
ca. 1275 a wibaut ponchel, VR, 59 vo. |
|
Wibaut (< Germ. Wigabald). Oudpic. ponchel ‘brugje’. |
|
|
‘WINELPLANKE’
ca. 1275 a winelplanke, VR, 49 ro. |
|
Winel: dim. van Germ. Wini? |
|
|
‘WITRANPORTE’
ca. 1275 le cortil de witranporte, au garding de witranporte, le vivier de witranporte, VR, 50 ro. |
|
Witran (< Germ. Widuhraƃn). |
|
| |
| |
‘YVAINPRET’
ca. 1275 a yvainpret, VR, 57 ro. |
|
Yvain (< Ywain uit ridderromans). |
|
|
ZAINGHEMONT
ca. 1177 apud augotmont, TW, 82; ca. 1177 augomont, Milis, 40; ca. 1275 en augomont, VR, 41 ro; 1551 aighemont, Mariaule, 117 en 170. |
|
Augot (< Germ. Aldagaut). |
|
| |
| |
TOPONYMISCHE KAART VAN FLOBECQ door A. MARIAULE (1948) VERKLARING VAN DE AFKORTINGEN EN VAN DE CIJFERS
(C: afkorting van CAMP - CH: afkorting van CHAMP - CT: afkorting van COUTURE)
1. | Planquette (CH de) |
2. | La Louvière (CH de) |
3. | Eename (CH d') |
4. | Cheneu (le) |
5. | Planquette (CT de) |
6. | Liéchies (CH de) |
7. | Reines (CH de) |
8. | Géron (CH du) |
9. | Fièves (CH des) |
10. | Hairain (CH de) |
11. | Jardin (CT du) |
12. | Forêt (CH du) |
13. | Hertaumont (CH d’) |
14. | Riche (CH de la) |
15. | Biermé (CH du) |
16. | Grand Champ. |
17. | Carnier (CT du) |
18. | Madot (CT) |
19. | Anère (CT d’) |
20. | Voye (CH de la) |
21. | Creucq (CH du) |
22. | Mont (CH du) |
23. | Fontaine (CT de la) |
24. | Boudrenghien (CT de) |
25. | Tésin (C) |
26. | Papiel (CT) |
27. | Labiaumont (CT de) |
28. | Aubecq (CH) |
29. | Croin (CT de la) |
30. | Pasquier (CH du) |
31. | Baillon (CT du) |
32. | Hieu-Champ |
33. | Moulin (CH du) |
34. | Flamcamp (CT de) |
35. | Chneux (C) |
36. | Sassart (CT de) |
37. | Planche (CT de la) |
38. | Grimonsarts |
39. | Fauquimont (CT de) |
40. | Berlonsarts (les) |
41. | Château (CT du) |
42. | Saint-Martin (CH) |
43. | Grande Couture |
44. | Lantrieux (CT de) |
| |
| |
| |
Corpus opbrakel
Bronnen |
|
|
1571, 1577 |
Kohier van de 20ste penning van 1571 en van 1577. Opbrakel en omliggende gemeenten. Stadsarchief Gent. Geraadpleegd via het CMT BROU, d.w.z. het steekkaartenbestand ‘Land van Aalst’ van J. de Brouwer (KUL, Departement Linguïstiek), met eigen aanvullingen. |
1651/54 |
Kaartboek Opbrakel van 1651/54. Rijksarchief Ronse, OGA Opbrakel, oud nr. 168, nieuw nr. B 298. |
Andere bronnen |
Zie Literatuur. |
BILLAARD
1571 inden billaert; 1577 een dach(wan)t gheheeten den billaert. |
|
FN, of (Germ.) Bill(i)aard, of (Rom.) (Ro)billard. |
|
|
BRAKELBOS
1195 et siluam illam de bracla que silua de louire contermina est, Piot, 82; 1571 eenen bosch ghen(aemt) den brakelbosch groot 33 buender een dach(wan)t; nu Brakelbos. |
|
Het Brakelbos is het belangrijkste restant van het woud 866 kop. 18de eeuw braglo, dat in de vroege middeleeuwen het grootste deel van de gemeente moet hebben bedekt. |
|
|
KAMEROENSMEERS
1571 den cameroens m(er)sch. |
|
FN (De)cam(b)ron, vgl. (Parike) 1396 gillis cameroen, lijsbet cameroen, De Brouwer 1954, 44. |
|
| |
| |
KLOKKEELSLOCHTING
1651/54 clockeels lochtinck, RA Ronse, OGA Opbrakel, B 298. |
|
Romaanse familienaam als eerste lid. |
|
|
LEINSTRAAT
1571 ter lenden strate; 1577 ter lentstraten; 1651/54 leynstraete, Van Durme 1996 ‘Addenda’; nu Leinstraat. |
|
‘Linde(n)-straat’, zoals uit het variantenapparaat blijkt. De opvatting lein- = lijn- ‘lijn, rechte weg’ (vgl. de naam Ligne op basis van Rom. *līneam), hier dan duidend op het lineaire karakter van de Romeinse weg die (plaatselijk) door de Leinstraat wordt benoemd, is niet langer verdedigbaar, zie Van Durme 1996 ‘Addenda’. Overigens wordt met de naam Leinstraat ook nog een ander, ‘niet-Romeins’, wegdeel aangeduid. |
|
|
(OP)BRAKEL
866 kop. 18de eeuw in villa braglo, 1096, 1195, 1201, 1212 bracla, TW, 767-768; 1096 dimidietatem altaris sancti martini, quod est in villa que superior bracla nomen accepit, Piot, 10; 1098 de bracla superiori, 1115 de superiori brachala, 1148 de superiori bracla, 1202 bracle, TW, 767-768; 1230 de alta bracle, Piot, 152-153; 1231 de superiori brakele, Piot, 165; 1571 upbracle; 1577 obbracle. |
|
Germ. *brakō- f. ‘varen’ + *lauha- n. ‘hooggelegen bos’ (of ‘moerasbos’, zoals sommige auteurs verkiezen). Superior, alta, up- ‘hooggelegen’ (tgov. Nederbrakel). |
|
|
PLADDA
1651/54 volleye ghenoempt de pladda. |
|
Vgl. te Vloesberg, vanwaar dit toponiem blijkbaar afgereisd is: Pladart [au pladâ] 1807 pladart ‘flaque d'eau’ of ‘moulin à eau’, Mariaule, 157. Oude vormen ontbreken, zodat het onduidelijk is of in dit Romaans toponiem (-ard) een Romaans dan wel een Vlaams woord (b.v. Zuid-Oost-Vl. pladderen ‘in het water spatten’, pladdere ‘grote regendruppel’, Mnl. pladermolen ‘klappermolen’) schuilt. |
|
| |
| |
ROBBEERSVELD
1577 zes buenderen lants... gheheeten trobbeerts velt. |
|
(Geroman.) Germ. FN, vgl. (Elzele) 1396 lottaert robbeert, De Brouwer 1954, 59. |
|
|
WOLFSKERKE
ca. 1177 apud wolueskerka, woluekerke, TW, 1088; 1230 apud wolveskerke, Piot, 153; 1356 kop. 1361 te wulfkerke, 1402 in wolfskerke, ca. 1405 ter wolfskerken, 1410 ter wolfkerken, Gyss. OV; 1571, 1577 upde wolfskercke, te wolfskercke; 1571, 1577 haudt in pachte van(den) prelaet van eenaeme tpachthof ter wolfskercken groot 29 buender en half; nu Wolfskerke. |
|
Op het eerste gezicht de PSN Wolf (gen. sg.) + kerke. Stond daar echter wel ooit een kerk? Gaat het hier niet om een ludieke benaming die alludeert op de aanwezigheid van wolven, een soort pendant van de naam Liviere ‘verblijfplaats van wolven’ dus? |
|
|
PULLEM
1427, 1483 te pullem, Gyss. OV; 1571, 1577 te pullem; nu Pullem. |
|
Naam op haim. Het eerste element is wellicht Onl. polla ‘verhevenheid’ (vgl. polleke ‘kinderhandje’). Ook aan poel kan worden gedacht. |
|
| |
| |
| |
Literatuur
Arnould |
M.A. Arnould, Naissance d'un toponyme: ‘La Flamengrie’, in: HCKTD 47 (1973), 193-214. |
Augustyn |
B. Augustyn, Abbaye de Maagdendale, à Flobecq puis à Pamele-Audenarde, in: Monasticon Belge, VII, 3 (1980), 355-373. |
Carnoy 1948-49 |
A. Carnoy, Origines des noms des communes de Belgique. I-II. Louvain, 1948-49. |
CMT BROU |
Toponymisch steekkaartenbestand J. de Brouwer. Opgenomen in het Corpus Molemans-Thiry (KUL, Departement Linguïstiek). |
Debrabandere 1993 |
F. Debrabandere, Verklarend woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk. I-II. Brussel, 1993. |
Debrabandere 1995 |
F. Debrabandere, Adaptatie van gemigreerde familienamen, in: HCTD 67 (1995), 95-111. |
De Brouwer 1954 |
J. De Brouwer, Buitenpoortersboek van Geraardsbergen van 1396, met bewerking. Gent, 1954. |
Decamps |
G. Decamps. Les communes de l'arrondissement d'Ath. Particularités onomastiques et étymologiques. I. Ath à Irchonwelz. Mons, 1908. |
De Flou, I, etc. |
K. De Flou, Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu. I-XVIII. Gent-Brugge, 1914-38. |
De Lange 1975a, 1976 |
S. De Lange, De westelijke groene gordel van Opbrakel in het verleden: de Opbrakelse en Vloesbergse bossen, in: Annalen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Ronse en het Tenement van Inde 24 (1975), 197-206 en 25 (1976), 195-234. |
De Lange 1975b |
S. De Lange, Een ‘ommstellynghe’ (sic) van 1691, te Opbrakel, in: Het Land van Aalst 27 (1975), 49-58. |
De Lange 1979, 1980 |
S. De Lange, Een dorp en zijn bewoners ruim 300 jaar geleden: Opbrakel in het midden van de 17e eeuw, in: |
| |
| |
|
Annalen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Ronse en het Tenement van Inde 28 (1979), 223-249 en 29 (1980), 241-266. |
De Lange 1985 |
S. De Lange, De taalgrens tussen Oost-Vlaanderen en Henegouwen. Een historisch overzicht en een momentopname een 20-tal jaren geleden (1966), in: H. Ryckeboer e.a. (red.), Hulde-album Prof. dr. Marcel Hoebeke. Gent, 1985, 111-122. |
De Loisne |
A. de Loisne, Dictionnaire topographique du département du Pas-de-Calais comprenant les noms de lieu anciens et modernes. Paris, 1907. |
Deltenre |
C. Deltenre, Enquêtes dialectales sur lieux-dits de douze communes de l'arrondissement d'Ath (Ath [A 1], Bouvignies [A 20], Buissenal [A 13], Frasnes-lez-Buissenal [A 12], Houtaing [A 28], Irchonwelz [A 31], La Hamaide [A 6], Oeudeghien [A 14], Ostiches [A 15], Villers-Saint-Amand [A 29], Wodecq [A 7], Mainvault [A 19]). Mémoire ULg, 1974-75. |
De Vreese |
L. De Vreese, Etude philologique du ‘Veil Rentier de messire Jehan de Pamele - Audenarde (vers 1275)’ édité par Léo Verriest. Licentiaatsverhandeling VUB, 1980-81. |
Devroey |
J.P. Devroey, Le polyptique et les listes de biens de l'abbaye Saint-Pierre de Lobbes (IXe-XIe siècles). Edition critique (Koninklijke Commissie voor Geschiedenis). Brussel, 1986. |
FEW |
Französisches Etymologisches Wörterbuch. Eine Darstellung des galloromanischen Sprachschatzes. (ed. W. von Wartburg (e.a.)). Bonn, Leipzig, Tübingen, Basel, 1922-. |
Gysseling 1982, 1983 |
M. Gysseling, Prehistorische waternamen, in: HCTD 56 (1982), 35-58; 57 (1983), 163-187. |
Gysseling & Bougard |
M. Gysseling & P. Bougard, L'onomastique calaisienne à la fin du 13e siècle (Ant., XIII). Leuven-Brussel, 1963. |
Gyss. OV |
Toponymische verzameling Oost-Vlaanderen van dr. M. |
| |
| |
|
Gysseling |
Haust 1938 |
J. Haust, La philologie wallonne en 1937, in: HCTD 12 (1938), 367-439. |
HCTD |
Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie. Luik-Tongeren, 1 (1927)-. |
Hécart |
G.A.J. Hécart, Dictionnaire Rouchi - Français. Valenciennes, 18343. |
Herbillon & Germain |
J. Herbillon & J. Germain, Dictionnaire des noms de famille en Belgique romane et dans les régions limitrophes (Flandre, Fance du Nord, Luxemburg). I-II. Bruxelles, 1996. |
Hoebeke 1972, 1973 |
M. Hoebeke, Een toponymisch uitstapje naar Flobecq, in: Naamkunde 4 (1972), 71-93. Correctie, aanvulling en samenvatting in het Frans, in: Naamkunde 5 (1973), 163-167. |
Kurth |
G. Kurth, La frontière linguistique en Belgique et dans le nord de la France. I-II. Bruxelles, 1896-98. |
Mariaule |
A. Mariaule, Toponymie de la commune de Flobecq. Graphies, étymologie, glossaire alphabétique (avec une carte toponymique), in: Annales du Cercle archéologique du canton de Soignies. Soignies 10 (1948), 103-170. |
Milis |
L. Milis, De onuitgegeven oorkonden van de Sint-Salvatorsabdij te Ename voor 1200. Brussel, 1965. |
Morlet 1967 |
M.Th. Morlet, Etude d'anthroponymie picarde. Les noms de personne en Haute Picardie aux XIIIe, XIVe, XVe siècles (Collection de la Société de Linguistique picarde, t. VI). Amiens, 1967. |
Morlet 1968-1972 |
M.Th. Morlet, Les noms de personne sur le territoire de l'ancienne Gaule du VIe au XIIe siècle. I-II. Paris, 1968-1972. |
Morlet 1991 |
M.Th. Morlet. Dictionnaire étymologique des noms de famille. Paris, 1991. |
Nègre |
E. Nègre, Toponymie générale de la France. Etymologie de 35.000 noms de lieux. I-III (Publications romanes et |
| |
| |
|
françaises, 193-195). Genève, 1990-91. |
Piot |
Ch. Piot, Cartulaire de l'Abbaye d'Eenaeme. Bruges, 1881. |
(A)RA... |
(Algemeen) Rijksarchief... (B = Brussel, G = Gent, R = Ronse). |
Reaney |
P.H. Reaney, A dictionary of British surnames. Second edition with corrections and additions by R.M. Wilson. London-Boston, 1976. |
Smith |
A.H. Smith, English Place-Name Elements. I-II (English Place-Name Society, vol. XXV-XXVI). Cambridge, 1956. |
Tack & Van den Bremt & Hermy |
G. Tack, P. Van den Bremt & M. Hermy, Bossen van Vlaanderen. Een historische ecologie. Leuven, 1993. |
Teirlinck |
I. Teirlinck, Zuid-Oostvlaandersch Idioticon ([uitgegeven door de] Kon. Vl. Ac. Taal- & Lett.), I-IV. Gent, 1908/10-1924. |
TW |
M. Gysseling, Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) I-II (Bouwstoffen en Studiën voor de Geschiedenis en de Lexicografie van het Nederlands. VI. 1-2). Tongeren, 1960. |
Van Durme 1996 |
L. Van Durme, Galloromaniae neerlandicae submersae fragmenta. Gent, 1996. |
Van Durme 1998 |
L. Van Durme, Dries, vooral in Centraal- en Zuid-Oost-Vlaanderen, in: HCTD 70 (1998), 117-212. |
Van Durme & Rogge |
L. Van Durme & M. Rogge, Het Romeinse wegennet en de romanizering, resp. germanizering van noordelijk Henegouwen en zuidelijk Oost-Vlaanderen, in: M. Lodewijckx (ed.), Archaeological and historical aspects of West-European societies. Album amicorum André Van Doorselaer (Acta Archaeologica Lovaniensia Monographiae, 8). Leuven, 1995, 145-152. |
VR |
Le polyptyque illustré dit ‘Veil Rentier’ de messire Jehan de Pamele-Audenarde (vers 1275). Texte intégral et |
| |
| |
|
illustrations de ce manuscrit. Prolégomènes par L. Verriest. Bruxelles, 1950 [handschrift nr. 1175 van de Kon. Bibl. te Brussel]. |
|
|