Naamkunde. Jaargang 29
(1997)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Jef Cuvelier en Camiel Huysmans: twee Bilzense pioniersHemelvaartsdag van het jaar 1869 werd in het Bilzense Hôtel du Limbourg, op de hoek van de Statiestraat en de O.L.-VrouwstraatGa naar voetnoot(1) tegenover de Gendarmerie, buitengewoon feestelijk gevierd. Op die 6de mei beviel de 43-jarige Antoinette Clercx er immers van haar vierde kind en enige zoon. Daarmee schonk ze haar man, Jozef Cuvelier, de stamhouder die hij zo vurig had gewenst. Tegelijk verzachtte ze ook voor zichzelf een beetje het verdriet om het verlies van haar twee oudste dochtertjes, die in de drie voorgaande jaren op twee- en driejarige leeftijd waren gestorven. Twee jaar en twintig dagen later vond in een andere burgerlijke familie te Bilzen een bevalling in meer gedrukte sfeer plaatsGa naar voetnoot(2). Op 26 mei 1871 schonk in de Brugstraat nr. 19 de jonge, ongehuwde dochter van landmeter David Hansen het leven aan haar eerste zoon. De natuurlijke vader, een 18-jarig apothekersstudentje uit Tongeren, had het niet aangedurfd zijn verantwoordelijkheid op te nemen. De boreling werd in zijn grootouderlijk huis echter met open armen ontvangen. Eerst jaren later, toen zijn moeder trouwde met Godefroid Huysmans, kreeg deze jongen zijn definitieve familienaam. De loop der dingen in de eerste 25 levensjaren van deze twee Bilzense jongens heeft ervoor gezorgd dat naamkundigen in Limburg en in heel het Nederlandse taalgebied hun familienamen steeds samen uitspreken. Met Cuvelier-Huysmans wordt dan de toponymische studie over Bilzen bedoeld, die in 1897 door de Koninklijke Vlaamsche Academie gepubliceerd werdGa naar voetnoot(3). Wie er niet verder bij stilstaat, zou allicht veronderstellen dat die studie het resultaat is van een eenmalige, op een of ander toeval gebaseerde samenwerking van een germanist en een historicus over hun ge- | |
[pagina 218]
| |
meenschappelijke geboorteplaats. In de biografieën van beide auteurs wordt dit werk weggecijferd tot een voetnoot in de drukke, betekenisvolle carrière die ze elk van beiden hebben mogen maken: de een in het Belgische archiefwezen, de ander in de Belgische en de internationale politiekGa naar voetnoot(4). Daarmee wordt niet alleen het werk zelf, maar vooral ook de levenslange en bijzondere vriendschap van Jef Cuvelier en Camiel Huysmans onrecht aangedaan. Deze bijdrage wil vooral het verhaal van die bijzondere vriendschap vertellen. Daarvoor maak ik naast het gepubliceerde materiaal ook gebruik van ongepubliceerde eigentijdse bronnen. Er zijn brieven en er zijn memoires. Die van Huysmans, die hij in zijn laatste levensjaar als 96-jarige aan het papier toevertrouwde en die onder de titel ‘Jeugdherinneringen’Ga naar voetnoot(5) postuum verschenen; maar vooral ook de tot nog toe ongepubliceerde memoires van Cuvelier, die hij in 1939 aan het begin van zijn oorlogsdagboek optekendeGa naar voetnoot(6). Wat valt daarin te achterhalen over de band tussen Cuvelier en Huysmans? Hoe past de toponymische studie in dat verhaal? Met die vragen in het achterhoofd ben ik op zoek gegaan. Ik voeg daar straks een derde thema aan toe, namelijk de biografie van Jef Cuvelier zelf. In 1997 is het immers ook precies 50 jaar geleden dat deze voormalige rijksarchivaris overleed. | |
[pagina 219]
| |
1. Jeugdjaren te BilzenHet is weinig waarschijnlijk dat Jef Cuvelier en Camiel Hansen, later Huysmans, elkaar tijdens hun kinderjaren in Bilzen reeds hebben leren kennen. Het waren zeker geen op straat ravottende, doorsnee Bilzer jongens. Uit beider memoires valt af te lezen hoe ze als kind door hun naaste omgeving van de buitenwereld afgeschermd en vertroeteld werden. Cuveliers vader stamt uit een familie grootgrondbezitters en notabelen met adellijke verwantschap in de Limburgs-Luikse grensstreekGa naar voetnoot(7). Zijn grootvader was notaris te Bommershoven, zijn vader werd geboren op de kasteelhoeve van Caster bij Ternaaien. Cuveliers moeder stamt eveneens uit een gegoede familie, die sinds generaties de pachthoeve Grote Bievelen op de grens tussen Bilzen en Hoeselt bezat. Haar vader was tot aan de Franse Revolutie pachter van deze abdijhoeve van Herckenrode geweest. Haar moeder was een telg van het oud-adellijk geslacht de Voet uit het Prinsbisdom Luik. Van haar erfden Cuveliers moeder en hij zelf een doorgedreven standsbewustzijn en talrijke relaties met adellijke en vooraanstaande families uit de streek. In zijn memoires wijdt Cuvelier enkele bladzijden aan de gedetailleerde opsomming van deze relatiesGa naar voetnoot(8). Hij stelt er onomwonden dat ook hem zelf een aangeboren hautaine mentaliteit niet vreemd was. ‘Aussi haut que remontent mes souvenirs, je ne retrouve qu'un petit enfant gâté qui se croyait supérieur à tout ce qui l'entourait’Ga naar voetnoot(9), schrijft hijzelf. Die aristocratische mentaliteit en de liefde voor oude papieren en antiquiteiten heeft hij, steeds naar eigen zeggen, van zijn moeder geërfdGa naar voetnoot(10). Cuveliers ouders trouwden toen ze beiden al midden dertig waren. In 1864, één jaar na hun huwelijk, vestigde het echtpaar zich in het huis van Antoinette Clercx' grootmoeder. Ze hielden er een winkel en tegelijk het hotel ‘du Limbourg’. Cuvelier vermeldt in zijn mémoires herhaaldelijk dat het gezin kon overleven, maar het niet breed kon laten hangen. Met tevredenheid noteert hij dan ook via welke beurzen hij tijdens zijn college- en universiteitsjaren kon bijdragen in de extra-kosten die zijn studies voor het | |
[pagina 220]
| |
gezin betekendenGa naar voetnoot(11). Met zijn vader, een gepassioneerd jager, had hij een zeer goede verstandhouding. De vele lange wandelingen die hij als kind met hem door Bilzense velden en beemden maakte, zijn wellicht een eerste biografisch feit dat met de latere toponymische studie in verband gebracht kan worden. Ook Huysmans' moeder en vader waren middenstanders. Na hun huwelijk richtten ze in het huis van grootvader Hansen een winkel in. Het echtpaar Huysmans-Hansen kreeg nog drie kinderen, met wie de reeds 10-jarige Camiel weinig contact schijnt gehad te hebben. Zijn opvoeding was reeds veel eerder door grootvader Hansen in handen genomen. In de ‘Jeugdherinneringen’ valt na te lezen hoe de notabele buurman, mijnheer Charles, de Italiaanse orgelbouwer Luïni, de dokter en enkele anderen uit het liberale Bilzense burgermilieu de latere socialistische voorman gevormd hebben. Bekend is ook het verhaal hoe Huysmans tijdens zijn eerste schooljaar in 1879-'80 als enige leerling op de schoolbank van de gemeenteschool zat. Daar was ten gevolge van een nieuwe wet van de liberale regering Frère-Orban de pastoor immers vervangen door een leek, meester DandoyGa naar voetnoot(12). Jef Cuvelier behoorde tot de vele Bilzense jongeren die in datzelfde jaar 1879 om die reden door hun ouders uit de gemeenteschool werden weggehaald en naar de nieuwe, vrije lagere school gestuurd. De schoolstrijd heeft dus verhinderd dat Cuvelier en Huysmans reeds in de lagere school met elkaar konden kennismaken. | |
2. Begin van de vriendschap aan het Tongerse AtheneumToen Camiel Huysmans 12 jaar werd, stelde zich een probleem. Als leerling van de Bilzense gemeenteschool mocht hij van de deken zijn plechtige communie niet doen. Daarom werd hij met Pasen 1882, na vier jaar bijnaprivéles gekregen te hebben van meester Dandoy, ingeschreven aan het Koninklijk Atheneum in Tongeren. Vanaf oktober 1882 begon ook Jef Cuvelier aan zijn middelbare studies in datzelfde Atheneum. Huysmans ging toen over naar het tweede jaar, zodat hij een jaar hoger zat dan Cuvelier, die nochtans twee jaar ouder was dan hij. Het waren beiden, zeker in de ho- | |
[pagina 221]
| |
gere jaren, primussen. Op het programma van de prijsuitdeling in 1884 staat Huysmans met een eervolle vermelding voor de sectie Latijn, Grieks en Frans en voor de sectie Nederlands, Duits en Engels, terwijl Cuvelier voor alle vakken een eerste prijs behaalde. Dat heeft hij overigens zes jaar lang gedaan, hetgeen hem een speciale staatsprijs opleverdeGa naar voetnoot(13). Voor de jonge Bilzenaren was het schoollopen in de stad Tongeren een zwaar corvee. Cuvelier beschrijft in zijn memoires het verloop van een schooldag als volgt: opstaan om zes uur om voor zeven uur al de trein naar Tongeren te nemen. Om half acht begon de studie; van acht tot twaalf en van twee tot vier was er les. Om vijf uur begon dan de avondstudie, die ze om kwart over zes mochten verlaten, om de trein van half zeven naar Bilzen te nemen. Om zeven uur 's avonds waren zij weer thuis en kon na het avondmaal aan de huistaken begonnen worden. 's Middags en om vier uur bezocht Cuvelier een studentenpension waar hij een maaltijd en een vieruurtje nuttigdeGa naar voetnoot(14). Daar maakte hij kennis met de vier jaar oudere Lambert Lambrechts, de zoon van de Hoeseltse onderwijzer. Ze werden goede vrienden en Lambrechts, die later naam zou maken als Limburgs auteur en dichter van talloze Vlaamse liedteksten, behoorde tot de medeoprichters van het Limburgsch Jaarboek, waarover dadelijk meer. Aan zijn atheneumtijd hield Cuvelier nog andere vriendschappen over, maar geen enkele daarvan was zo intens als zijn vriendschap met Camiel Huysmans. Daarvan hebben beiden op latere leeftijd getuigenis afgelegd. Cuvelier noemt in zijn memoires Huysmans kortweg zijn ‘meilleur camarade’ en wijdt dan een passage aan zijn politieke loopbaan van formaatGa naar voetnoot(15). Huysmans geeft in zijn ‘Jeugdherinneringen’ volgende bondige, maar scherpe typering van zijn studiegenoot Jef Cuvelier: ‘Hij was een veel ernstiger leerling dan ik. Hij was altijd de eerste van zijn klas, en hij was onderdanig, wat ik nooit ben kunnen worden. Hij was links en is het gebleven, maar behoedzaam! Hij heeft het bij de heren van rechts nooit verkorven. De familie had ten andere edele ambities en zij keek met eerbied op naar de graven en de baronnen, die hen beschermden. Toen ik naar | |
[pagina 222]
| |
het socialisme overging, bleef hij in zijn kleine hoek der gehoorzaamheid zitten. Hij wilde rijksarchivaris worden en hij heeft het gebracht tot algemeen rijksarchivaris. Hij was de man van de maatschappij van gisteren en 's zondags ging hij regelmatig naar de kerk. Dat nam niet weg dat wij samen vrijden met de dochters uit dezelfde herberg; hij, de oudere, met de oudste, en ik, de jongere, met de jongste.’Ga naar voetnoot(16) Over die vrijages kunnen we verder enkel gissen. Het zou kunnen gaan om de dochters - als die er waren - uit het café annex toneelzaal Casino in de Brugstraat. Wellicht heeft een ongepubliceerd vurig liefdesgedichtGa naar voetnoot(17) uit 1887, geschreven door Huysmans maar bewaard tussen de correspondentie van Cuvelier, op deze vrijage betrekking; misschien ook de berijmde ‘Brief aan Jef’Ga naar voetnoot(18) uit het 3de Jaarboek van 1894-'95 over een opgelopen blauwtje. | |
3. Studiejaren te LuikIn 1887 had Huysmans zijn retorica in Tongeren achter de rug. Hij wilde leraar worden. Daarom vroeg en kreeg hij de toestemming en een beurs om op 16-jarige leeftijd aan de Luikse École Normale des Humanités Germaanse talen te studeren. Het jaar nadien trok ook Cuvelier naar Luik. De kantonnale ontvanger van de registratie der domeinen was als jachtkompaan van vader Cuvelier een vriend des huizes. Hij had zoon Jef reeds een plaats in zijn administratie aangeboden, maar de jongeman wilde zich goed voorbereiden op een voorspoedige carrière in de overheidsadministratie en besloot daarom eerst rechten te studeren. Een nieuwe wet op het hoger onderwijs deelde het oude doctoraat in de filosofie en letteren vanaf 1890 op in vijf groepen, waaronder geschiedenis. Cuvelier zag in die opleiding al zijn interessen gebundeld en besloot geen advocaat, maar atheneumleraar geschiedenis te worden. Voor zijn eindverhandeling over het economische leven van de abdij van Val-BenoitGa naar voetnoot(19) stuurt Cuveliers promotor, Godefroid Kurth, hem naar het Luikse Rijksarchief. Na een jaar ijverig | |
[pagina 223]
| |
opzoekingswerk staat Cuveliers besluit vast: hij wil en zal archivaris worden. Zoals bekend ligt de directe aanleiding tot het schrijven van de Bilzense toponymische studie in die Luikse studentenjaren. Maar deze studie is niet de enige en evenmin de eerste vrucht van de samenwerking tussen het jonge duo Huysmans-Cuvelier geweest. Zij hadden zich reeds voordien samen verdienstelijk en ook een beetje onsterfelijk gemaakt in Bilzen en in Limburg. | |
4. De KluchtvriendenDe tijdens de dagelijkse treinreizen tussen Bilzen en Tongeren gesmede vriendschap werd nog tijdens de atheneumjaren van Cuvelier en Huysmans sterk geïntensifieerd. In 1874 had Nicolaas TheelenGa naar voetnoot(20) in Bilzen het Dramatisch Genootschap opgericht, een toneelvereniging die vooral volkse stukken opvoerde. Enkele jaren later verhuisde Theelen, de sterspeler van het gezelschap, echter naar Tongeren om er de krant ‘Het Algemeen Belang’, de voorloper van ‘Het Belang van Limburg’ te stichten. Na dit vertrek van de stichter en bezieler deemsterde het Dramatisch Genootschap weg. De Bilzense jeunesse dorée, op zoek naar ontspanning en vermaak van niveau, richtte in 1884 een eigen gezelschap op onder de naam ‘De Kluchtvrienden’. Onder leiding van Jan Bollen en Jef Cuvelier verwierf deze club heel wat aanhang. Uiteraard zou ook Camiel Huysmans zich bij hen voegen, net als drukker Léon Simoens, advocaat Jos Beckers en andere Bilzense burgermanszonen. Er werd een afdeling literatuur, een afdeling toneel en een afdeling muziek opgericht. Deze laatste bestond uit een 15-koppig kamerorkest, waarin Cuvelier fluit en Huysmans fagotGa naar voetnoot(21) speelde. Naar eigen zeg- | |
[pagina 224]
| |
gen was Huysmans tegelijk ook orkestleider. Cuvelier schrijft over de Kluchtvrienden: ‘Nous avions créé là un petit centre artistique et littéraire qui exerçait la plus heureuse influence sur toute la commune.’Ga naar voetnoot(22) Het was echter vooral de toneelgroep van de Kluchtvrienden die in de daaropvolgende jaren van zich deed spreken in en buiten Bilzen. Naast revueachtige stukken waarin met lokale toestanden de draak gestoken werd brachten ze eigen werk. Vooral Camiel Huysmans vierde als 16/17-jarige zijn literaire talent en ambities bot. Zo vertaalde en bewerkte hij b.v. ‘Le bourgeois gentilhomme’ van Molière voor de Kluchtvrienden. Ronduit memorabel moet de toneelavond in het Bilzense Casino op 8 oktober 1888, kermismaandag, geweest zijn. Op het programma stond eerst ‘De laatste heer van Bilzen’, een historisch drama in vijf bedrijven van de hand van Jef Cuvelier. De auteur vertolkte zelf de hoofdrol van Willibald, zoon van de heer, terwijl Huysmans de rol van baron van Riddervoort, heer van Bilzen speelde. In zijn ‘Jeugdherinneringen’ zegt Huysmans daarover: ‘Ik moest de rol van de oude baron spelen, omdat ik zo schoon sterven kon op het toneel. U kunt zich geen idee vormen van de indruk op de Bilzenaren. Toen ik krampen kreeg - de baron werd vergiftigd - zaten ze allen te huilen, zelfs de burgemeester, en vanzelfsprekend ook mijn meisje.’Ga naar voetnoot(23) Na dit drama volgde het obligate blijspel, dat Huysmans geschreven had en waarin hij de hoofdrol speelde. Het was een adaptatie van een stuk van Molière, dat hij de titel ‘Klaas' vossenstreken’ had gegeven. Die toneelavond werd in Bilzen een enorm succes. In ‘Le journal du Limbourg’ verscheen een lovende kritiek op de prestaties van beide jonge auteurs/acteurs, waarin hun een veelbelovende theatertoekomst werd voorspeldGa naar voetnoot(24). Uit twee brieven die Huysmans in april 1888 aan Cuvelier schreef, kan worden opgemaakt dat hij ook het historische drama van Cuvelier grondig herwerkt heeft: ‘Toekomende week ga ik aan uw drama beginnen. Aan “Klaases Vossenstreken” zal ik insgelijks een handje leggen’Ga naar voetnoot(25). En in de tweede brief van een week later: ‘Wat ons drama betreft: Willibald gaat binnen komen... maar voor den drommel ik weet niet hoe dit toneel | |
[pagina 225]
| |
schikken... Laat ons maar er eenen dag op peinzen en... dat de minnezanger maar binnen kome.’Ga naar voetnoot(26) De Kluchtvrienden hebben een belangrijke rol gespeeld in de vriendschappelijke relatie van onze beide actoren. Het is overigens via deze toneelgroep dat Huysmans de ontdekking gedaan heeft van het 17de-eeuws mysteriespel ‘de Menschwording’ van rederijker Michiel De Swaen. Al heeft het 25 jaar geduurd eer hij, toen reeds minister, de auteur ervan geïndentificeerd had. Uit lokaal chauvinisme wou hij het stuk immers eerst absoluut toekennen aan een zekere Jan Emerix. In Cuveliers correspondentie bevindt zich een brief en enkele aantekeningen over deze Emerix, zodat geconcludeerd mag worden dat in deze zaak de historicus Cuvelier de literator/germanist Huysmans ter hulp gekomen isGa naar voetnoot(27). De Kluchtvrienden hebben overigens ook naast het podium voor heel wat commotie in Bilzen gezorgd. Na de succesvolle toneelavond van kermismaandag besloot het gezelschap dat het maar eens gedaan moest zijn met het onnozele gedoe om jonge mannen de toch al schaarse vrouwenrollen te laten spelen. Ze wilden, net als de Tongerse gezelschappen, voortaan een beroep doen op ingehuurde actrices uit het Brusselse toneelmilieu. Dat plan schoot de nieuwe Bilzense deken, Emiel De Meerschman, echter in het verkeerde keelgat. Vanop de kansel hield hij donderpreken tegen deze ongepermitteerde zedenloosheid. De koppigheid van de jonge Kluchtvrienden deed de zaak escaleren, temeer daar de gemeenteverkiezingen voor de deur stonden. Huysmans deed zijn duit in het zakje door in het liberale weekblad ‘Le journal du Limbourg’ venijnige stukken over de Bilzense toneelkwestie te laten verschijnen, die overgenomen werden in enkele Brusselse kranten. Weldra circuleerden er spotliedjes en -gedichten op de bekrompen houding van de Bilzense deken en zijn aanhang. De vraag ‘met vrouwenrollen of zonder’ werd de inzet van de lokale verkiezingen: de aanhangers van de Kluchtvrienden kwamen met een lijst op en de deken stelde daar zijn verkiezingslijst tegenover. De tonelisten wonnen de verkiezingen met enkele tientallen stemmen en Jan Bollen werd de nieuwe burgemeester. Het is nadien de vaste overtuiging van zowel Huysmans als Cuvelier gebleven dat deze affaire hen bij het begin van hun beroepsleven nog parten gespeeld heeft. Huysmans slaagde er niet in om een vaste benoe- | |
[pagina 226]
| |
ming in het middelbaar onderwijs te krijgen en Cuvelier moest ondanks zijn kwalificaties en forse voorspraak van o.m. Godefroid Kurth twee en een half jaar wachten om in het Rijksarchief de functie van eenvoudige bediende te krijgen. ‘Nous nous trouvions tous sur une liste noire au Cabinet du Ministre’Ga naar voetnoot(28), luidt het daarover in Cuveliers memoires. | |
5. Het Limburgsch JaarboekUit de samenwerking bij de Kluchtvrienden groeiden nog andere culturele initiatieven. Zo publiceerde Huysmans in 1891 de literaire tekst ‘Een vastenavond in 1483’, waarbij Cuvelier een historische inleiding schreefGa naar voetnoot(29). In 1890 begonnen genoemde Jan Bollen en Léon Simoens een drukkerij in Bilzen en stichtten meteen ook het weekblad ‘De Bilzenaar’. Huysmans en Cuvelier waren hun voornaamste redacteurs, die pro deo werkten. Cuvelier publiceerde in ‘De Bilzenaar’ zijn eerste historische studies, een geschiedenis van Bilzen en een studie over het klooster van Munsterbilzen in afleveringenGa naar voetnoot(30). Opmerkelijk is dat beide vrienden ook jaren nadien nog journalistiek bedrijvig geweest zijn om een frank bij te verdienen. Huysmans schreef van 1897 tot 1904 in Brussel voor Le Peuple; Cuvelier was als hulparchivaris te Brugge medewerker van het ‘Journal de Bruges’ en publiceerde in zijn beginjaren te Brussel onder het pseudoniem Johan Collas een hele reeks historische artikelen, o.m. over de Brusselse geschiedenis. Dat beide vrienden een goede pen en publicatiedrift bezaten, blijkt nog meer uit een ander belangrijk cultureel exploot: het Limburgsch Jaarboek. Samen met de Hoeseltse schrijver Lambrecht Lambrechts stichtten Huysmans en Cuvelier op 24 april 1892 de ‘Limburgsche Maatschappij voor Letterkunde en Wetenschap’. Hun initiatief kon in de provincie op veel bijval rekenen. Literatoren met naam, zoals Pieter Buckinx en Arnold Sauwen, werden Jaarboekers en publiceerden bij hen. Huysmans schreef zelf ook vele gedichten en literaire verhandelingen voor het Jaarboek, terwijl Cuvelier, die tevens de functie van ‘boekbewaarder’ had, de historicus onder de Jaarboekers was. In Jaargang I en II verscheen van zijn hand in | |
[pagina 227]
| |
twee delen een uitvoerige status quaestionis onder de titel ‘Wat er ontbreekt aan onze Limburgsche geschiedschrijving’. Het tweede deel daarvan uit 1893 is volledig aan de Limburgse Plaatsnaamkunde gewijdGa naar voetnoot(31). De toponymische studie van beide Bilzenaren kondigt zich daarmee duidelijk aan. Wat weten we over de wordingsgeschiedenis ervan? | |
6. De toponymische studieHet verhaal van de toponymische studie over Bilzen begint, zoals gezegd, in Luik. Zowel Huysmans als Cuvelier hebben daar college gelopen bij Godefroid Kurth, een historicus die de vader van de Belgische toponymie genoemd mag worden. In 1885 en 1886 hield Kurth op het Oudheidkundig Congres te Antwerpen en te Namen een lezing getiteld: ‘La toponymie. Programme d'une science nouvelle’. De tekst van deze programmaverklaring voor de plaatsnaamkunde werd in 1887, het eerste jaar van Huysmans' vierjarige studie te Luik, gepubliceerdGa naar voetnoot(32). Kurths theoretisch exposé was op praktijkervaring gebaseerd: nog in hetzelfde jaar publiceerde hij immers zijn ‘Glossaire toponymique de la commune de Saint-Léger’Ga naar voetnoot(33), de allereerste toponymische studie in ons land. Het enthousiasme van deze 40-jarige ‘uitvinder’ van de toponymie en het voorbeeld van zijn studie over Saint-Léger hebben aanstekelijk gewerkt op zijn beide Bilzense studenten. Gestimuleerd en begeleid door Godefroid Kurth besloten ze om voor hun gemeente een gelijkaardige onderneming op te zetten. Wanneer de werkzaamheden aan de toponymische studie precies begonnen zijn, is niet echt duidelijk. Wel staat vast dat Cuveliers naam met recht en reden als eerste auteursnaam op het werk prijkt. Hij was de initiatiefnemer voor de studie. Reeds voor 1893 had hij er opzoekingswerk voor verricht. Uit volgende passage in een sollicitatiebrief, die hij op 12 december van dat jaar aan de Algemeen Rijksarchivaris schreef, blijkt dat duidelijk: ‘pour le moment je classe et je fais l'inventaire des archives locales de ma commune, Bilsen. Antérieurement j'ai lu et étudié dix-sept registres | |
[pagina 228]
| |
aux oeuvres de loi (1483-1700) de la justice externe de Bilsen pour une étude toponymique.’Ga naar voetnoot(34) De samenwerking met Huysmans was een zeer bewuste keuze. In het tweede deel van zijn artikel ‘Wat er ontbreekt aan onze Limburgsche geschiedenis’, verschenen in het Limburgsch Jaarboek van 1894-'95, geeft Cuvelier aan geschiedkundigen die een toponymie voor hun gemeente willen schrijven de raad zich niet zelf te wagen aan de taalkundige verklaring van de toponiemen. Dan volgt de zin: ‘Daarom heb ik mijn werk over Bilsen slechts willen ondernemen, toen mijn vriend C. Huysmans, agregaat leeraar in de germaansche taalkunde, mij zijne medewerking beloofd had.’Ga naar voetnoot(35) In voetnoot volgt nog de te optimistische mededeling dat ‘het plaatsnaamkundig Woordenboek van Bilsen (...) waarschijnlijk op het einde des jaars verschijnen’ zal. Op de volgende bladzijde staat nog een opmerkelijke mededeling: ‘Ik zou u misschien ontmoedigen indien ik u zegde dat een mensch maar één goed plaatsnaamkundig Woordenboek kan vervaardigen: dat zijner geboorteplaats. Dát zal hij voorzeker best maken. Deze moeilijkheid kan echter eenigszins vermeden worden door samenwerking. Van nu af ben ik van plan (na mijne studie over Bilsen), hetzelfde werk voor Hoeselt met mijnen vriend, regent Lambrechts te ondernemen.’ Dit wekt de indruk dat Cuvelier in 1894 ervan overtuigd was dat ‘zijn’ toponymische studie voor Bilsen nagenoeg klaar was. In het genoemde artikel geeft hij verderop enkele staaltjes van de indicatieve waarde die verklaarde en gelokaliseerde toponiemen voor de historicus kunnen hebben. Heeft Huysmans' hulp en advies ertoe geleid dat een en ander in de studie nog eens herwerkt of aangevuld werd? Of hebben de twee extra jaren voor de studie klaar was vooral te maken met de praktische omstandigheden? Huysmans was van 1893 tot '95 immers collegeleraar te Ieper en gaf aansluitend een jaar aan het atheneum van Elsene les, terwijl Cuvelier vanaf juni 1896 in het Brugse Rijksarchief werkte. Hoe dan ook deelt Cuvelier in zijn memoires mee dat hij en Huysmans een tijdlang naarstig aan de studie gewerkt hebben wanneer ze in Bilzen waren, en dat hij er in 1896 te Brugge de laatste hand aan gelegd heeftGa naar voetnoot(36). Intrigerend is in dat | |
[pagina 229]
| |
licht een brief die Huysmans op 20 oktober 1895 aan de Gentse hoogleraar Jozef Vercouillie schreef, toentertijd secretaris van het Willemsfonds. Hij deelt daarin mee dat hij uit Ieper, waar hij les gegeven had, vertrokken is en naar een nieuwe baan in het onderwijs zoekt. Financieel gaat het hem daardoor niet voor de wind. Dan volgt een opmerkelijke zin: ‘Mijn plaatsnaamkundige studie is voldoende af; ik zal er u een exemplaar van laten geworden.’Ga naar voetnoot(37) Heeft Huysmans er via Vercouillie, die tevens lid was van de Koninklijke Academie, voor gezorgd dat de toponymische studie door de Academie werd uitgegeven? Ook in Bilzen zelf wordt een markant stuk in verband met de studie bewaard. Leo Simoens, kleinzoon en opvolger van de Bilzense drukker van de ‘Bilzenaar’ en van de Jaarboeken, bezit een fragment uit de drukproeven van de toponymische studie met daarop correcties van Huysmans' hand. Het gaat om de bladzijden 25 tot 41, het hoofdstuk over de plaatsnaam Bilzen. Het bijgevoegde kattenbelletje met datum 10-3-'97 van Huysmans verklaart alles: ‘Amice, zoo gij goesting hebt het stuk Bilsen over te nemen, hierbij een drukproef die ge kunt behouden. Tibi C.H.’ Meer dan waarschijnlijk doelde Huysmans op overname van dit hoofdstuk in het vijfde Limburgsch Jaarboek, dat er nooit meer gekomen is. Hij voegde op een apart velletje zelfs een kleine inleiding toe: ‘Ons worden de eerste gedrukte bladzijden medegedeeld van het werk plaatsnaamkunde der gemeente Bilsen, door Dr. Jef Cuvelier en Cam. Huysmans, dat weldra verschijnen zal in de uitgaven van de Vlaamsche Academie. We laten hier, als curiositeit, de studie volgen over het woord Bilsen, die blz. 25-41 van het boek uitmaakt. Wij laten uit rede van plaatsgebrek de noten van kant.’Ga naar voetnoot(38) | |
7. Het scharnierjaar 1897De voorpublicatie in het Limburgsch Jaarboek is er nooit gekomen. Dat heeft alles te maken met het scharnierjaar 1897, waarin beide vrienden definitief hun eigen weg gingen. De toponymische studie is dus het laatste gezamenlijke exploot uit hun Bilzense jeugdjaren geweest. | |
[pagina 230]
| |
Huysmans' eerste huwelijk is in die context zeker een belangrijke factor geweest. Naar verluidt leerde hij zijn vrouw, Martha Espagne, op de kermis te Eigenbilzen kennen. Ze was afkomstig van Schaarbeek en op kermisvisite bij verwanten in Eigenbilzen. Korte tijd later en blijkbaar zonder dat iemand van zijn Bilzense vrienden dat verwacht had, waren ze getrouwd. Dat laatste valt te lezen in twee brieven die Lambert Lambrechts, inmiddels getrouwd en leraar te Ronse, in 1897 aan Jef Cuvelier schreef. In de eerste luidt het: ‘Ik ontving gisteren eene kaart van Camille, waarop hij mij zegt dat hij na twaalf dagen trouwt! Is dat gemeend, of wat moet ik daarvan gelooven? Is zijn jaarwedde plotseling verhoogd om een vrouw in de hoofdstad te kunnen houden? Heeft hij het meisje bedrogen? Gaan zij op een kamer leven of een huis huren? Hij schrijft mij: “boosheid der ouders, geene bruiloft, geene uitnodiging.” En dat is alles. Weet gij meer? Wat er ook van zij, dat plotselijk besluit bevreemdt mij, en ik geloof dat de jongen vergeet dat trouwen geen kinderspel is. Hij heeft de gewoonte zijn gevoelens voor zich te behouden, ofschoon hij in dit geval wel eenige ontboezemingen aan zijne vrienden zou kunnen doen: wij zouden toch wel mogen weten, met welke moeilijkheden hij te kampen gehad heeft en welke zijne plannen voor de toekomst zijn.’Ga naar voetnoot(39) In zijn volgende brief uit Ronse komt Lambrechts op het huwelijk terug: ‘Het huwelijk van onzen vriend is dus voltrokken. Hij weze gelukkig, ofschoon ik erg vrees dat mijn wensch een twijfelachtig iets, dra een onmogelijkheid zij. Zonder bruiloft, zonder trouwbrieven, zonder huwelijksreis - 't is toch aardig! Wij zijn voornemens hem dezen zomer met zijne gade ten onzent uit te noodigen: hij moet ons zijne wederhelft toch presenteeren. Ter dier gelegenheid zult gij ook trachten naar Ronse te koomen en wij zullen allen te zamen zijn.’Ga naar voetnoot(40) Huysmans' Brusselse periode betekende niet meteen een breuk met zijn toponymisch verleden. Van 1898 tot 1911 was hij professor aan de Brusselse Université nouvelle. Daar doceerde hij naast vergelijkende letterkunde en filologische techniek ook het vak toponymie. Zo gaf hij op zijn beurt de door Kurth ontwikkelde methode via zijn colleges door aan anderen, iets wat Cuvelier via artikels, o.a. in het Jaarboek, had trachten te doen. | |
[pagina 231]
| |
Waren de Kluchtvrienden al enkele jaren eerder een stille dood gestorven na het uitzwerven van de voornaamste leden, het Jaarboek overleefde het jaar 1897 evenmin. In dezelfde brief informeert Lambrechts nog bij Cuvelier: ‘Wordt een 5de Jaarboek gedrukt? Werden reeds bijdragen ingezonden?’Ga naar voetnoot(41) In zijn memoires zegt Cuvelier dat het 5de jaarboek er niet meer gekomen is, omdat hij en Huysmans er zich niet meer intensief genoeg mee konden bezighouden vanop afstand en omdat drukker Simoens het niet aandurfde om alleen met de publicatie verder te gaanGa naar voetnoot(42). Daar zal lokale oppositie van deken De Meerschman misschien iets mee te maken hebben gehad. Cuvelier heeft nadien nog wel pogingen ondernomen om het Jaarboek te laten herrijzen. Op 12 augustus 1904 antwoordt een zekere Edmond van Wintershoven uit Eben-Emael hem in een brief daarover het volgende: ‘Wat het Limburgsch Jaarboek betreft, daar had ik vroeger altijd veel behagen in, en zeer gaarne zoude ik het zien herleven. Maar hoe daarmee begonnen? Er is maar één geneesheer in staat om dit wonder te bewerken. Tu es ille vir! Gij alleen kunt dit doen.’Ga naar voetnoot(43) Van Wintershoven geeft vervolgens wel uitvoerig raadslagen over het beleggen van een nieuwe stichtingsvergadering en over de abonnementsprijs, maar zelf wil hij er voorlopig niet aan. In een volgende brief van 10 september, zijn de geluiden al positiever: ‘Gelijk u mij schreef moet er iemand aan het hoofd staan die er hart voor heeft, die alles gratis wil doen. Bij gebrek aan zoo iemand is het jaarboek gevallen. Ik zal mijn best doen om door u gesteund en aangemoedigd het jaarboek geregeld te doen verschijnen. Daarom ook moeten wij niet teveel leden in den raad hebben, vooral daar zij zoo zeer verspreid zijn door gansch België.’Ga naar voetnoot(44) Van Wintershoven heeft nog een verdienstelijke poging ondernomen, maar het Jaarboek is nooit meer verschenen. Daartoe was niet één vrijwilliger aan het hoofd vereist, maar een duo boezemvrienden die inmiddels andere beslommeringen hadden. | |
[pagina 232]
| |
8. De verdere carrière van Jef CuvelierDat hier over de verdere levensloop en loopbaan van Camiel Huysmans niet uitgeweid wordt, moge begrijpelijk zijn. Vanaf 1905, wanneer hij in Brussel secretaris van de Tweede Socialistische Internationale wordt, zijn die feiten genoegzaam beschreven en behoren ze deels zelfs tot onze vaderlandse en tot de internationale geschiedenis. Er bestaat dan ook een nog steeds aangroeiende stroom publicaties over deze markante Limburger en zijn betekenis voor ons land en het socialisme. De verdere carrière van zijn jeugdvriend Jef Cuvelier blijkt minder bekend te zijn. Ondanks zijn grote verdiensten voor het Belgische en internationale archiefwezen is hij vandaag de dag voor velen - ook in zijn geboorteplaats - een onbekende. Ten onrechte, zo moge uit het volgende blijken. Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad eer Jef Cuvelier zijn droomcarrière bij het Rijksarchief mocht beginnen. Ondanks aanbevelingen van zijn leermeester Kurth en van vooraanstaande Limburgers als Charles de Borman en de Hasseltse Rijksarchivaris Van Neuss, duurde het anderhalf jaar eer de minister van de hem aangeboden diensten gebruik wilde maken. In de eerder genoemde sollicitatiebrief uit 1894 kan Cuvelier naast zijn uitmuntende studieresultaten nochtans moeiteloos duidelijk maken dat hij de geknipte man is voor een baan in het archiefwezen. Zou die zwarte lijst n.a.v. de Bilzense toneelaffaire dan echt bestaan hebben? Eind 1894 is het dan toch zo ver: Cuvelier wordt bij ministerieel besluit benoemd tot bediende in het Rijksarchief van Luik. De werksfeer was er alles behalve prettig. Rijksarchivaris Van de Casteele moet een onmogelijk man geweest zijn. In zijn memoires schrijft Cuvelier: ‘si je n'avais pas pensé à mon avenir... je ne serais pas resté deux mois en fonction.’Ga naar voetnoot(45) Enkele maanden later, in het voorjaar van 1895, wordt in het Algemeen Rijksarchief te Brussel een plaats vacant. Cuvelier solliciteert en krijgt concurrentie van een Leuvense alumnus. Acht dagen voor de benoeming plaatsvindt, verschijnt een Koninklijk Besluit dat enkel personen met een diploma van kandidaat-achivaris voortaan nog aangeworven kunnen worden. Daardoor valt Cuvelier uit de boot voor de benoeming. Hij behaalt het vereiste getuigschrift op 13 april 1896 aan de Luikse Universiteit. | |
[pagina 233]
| |
In datzelfde jaar wordt beslist om in Antwerpen een Rijksarchief te openen en worden vacatures voor een archivaris en een adjunct-archivaris uitgeschreven. Hoewel het een stelregel was dat wie reeds in dienst was van het Rijksarchief geen ingangsexamen meer hoefde af te leggen, wordt Cuvelier, na zijn sollicitatie voor de functie van adjunct-archivaris in Antwerpen, toch voor het examen opgeroepen. Hij schrijft de minister hierover, die echter niets onderneemt. Piot, de voorzitter van de examencommissie, is verbaasd een personeelslid van het Luikse archief tussen de examinandi aan te treffen. Hij wijst Cuvelier erop dat hij niet verplicht is aan het examen deel te nemen. Cuvelier vraagt om toch te mogen deelnemen en slaagt als best gerangschikte van de zes kandidaten. Tegen alle verwachtingen in, wordt hij niet benoemd. Het ministerie vraagt uiteindelijk aan Gaillard, adjunct-archivaris te Brugge, om in Antwerpen archivaris te worden zonder adjunct. Nadat eerst nog een andere, lager gerangschikte kandidaat bedankt heeft, wordt aan Cuvelier aangeboden om in Brugge als adjunct-archivaris te beginnen. Met het vooruitzicht het juk van Van de Casteele te kunnen ontvluchten, grijpt hij deze kans met beide handen. Vier jaar lang werkt Cuvelier in het Brugse Rijksarchief. Het zijn gelukkige jaren geweest. In zijn memoires vertelt hij met genoegen hoe de Brugse bourgeoisie hem op talrijke partijtjes en recepties uitnodigde om hem te koppelen aan een van hun dochtersGa naar voetnoot(46). Net als zijn vriend Camiel leert hij zijn vrouw echter thuis, in Bilzen, kennen. Tijdens de vakantie van 1899 ontmoet hij er Jenny Cloës, de dochter van de voorzitter van de rechtbank van Verviers, tijdens een feestje. Ze corresponderen in de maanden nadien met elkaar en met Kerstmis wordt hij bij haar thuis voor een feestje uitgenodigd. Hij zit aan tafel naast de dochter des huizes en aan het eind van de avond vraagt hij haar ten huwelijk. Ze antwoordt hem dat die vraag aan haar ouders gericht moet worden, hetgeen hij in de weken daarna schriftelijk doet. Op 2 februari 1900 verloven ze zich, vijf maanden later wordt er getrouwdGa naar voetnoot(47). Inmiddels is Cuvelier in april van Brugge naar Brussel verhuisd. In Brugge moet hij de plaats ruimen voor een politieke benoeming en daarom wordt hem aan het Algemeen Rijksarchief een plaats aangeboden als... bediende. Na wat heen en weer gepraat treedt hij op 10 mei 1900 in dienst als | |
[pagina 234]
| |
onderafdelingshoofd ‘à titre personnel’. In de volgende jaren bouwt hij een vertrouwensrelatie op met de Algemeen Rijksarchivaris Gaillard, die in hem een beloftevol medewerker ziet. Cuvelier wordt zo een beetje zijn privésecretaris. Dat levert hem uiteraard de nijd en pesterijen op van andere collega's, vooral van de oude garde die nog zonder enige opleiding benoemd is. In de Koninklijke Bibliotheek vindt Cuvelier vele werken over buitenlandse archieven en hun beheer, die hij gretig bestudeert. Het wordt zijn diepe overtuiging dat er aan de opleiding van de archivarissen en aan het methodische archiefbeheer in België veel te weinig aandacht geschonken wordt. In 1902 richt hij samen met een bevriend bibliothecaris het vaktijdschrift ‘Revue des Bibliothèques et des Archives de Belgique’ op. Daarin publiceert hij zelf veelvuldig over de ‘archivéconomie’Ga naar voetnoot(48). Hij maakt zijn eerste buitenlandse dienstreizen, naar de archieven van Düsseldorf, Londen en Parijs. Zijn vrouw is dan reeds, en blijft, zijn trouwe reisgezel. In 1910 organiseert Cuvelier het eerste Internationale Congres van Archivarissen en Bibliothecarissen. Mede dankzij dit initiatief staat hij in het buitenland dan reeds bekend als de Belgische autoriteit op het vlak van de archivistiek. In 1912 wordt de functie van Algemeen Rijksarchivaris vacant. Een schare vooraanstaande historici, waaronder Kurth en Pirenne, delen de bevoegde minister Poullet op diens vraag mee, dat hun in Londen, Parijs en Utrecht enkel de naam van Cuvelier genoemd is als geschikte man om de hoogste archieffunctie in ons land te bekleden. En zo geschiedt. In 1913 bezocht Cuvelier op verzoek van de minister 22 Duitse, Oostenrijkse en Zwitserse archieven. In Zürich ontmoet hij Huysmans en Emiel Vandervelde bij de begrafenis van de socialistische voorman Bebel. Na deze studiereizen voelt Cuvelier zich voldoende gewapend om de grondige hervorming van het Belgisch archiefwezen, die hem reeds lang voor ogen staat, daadwerkelijk door te zetten. De Eerste Wereldoorlog komt daar echter tussen. Bij zijn nagelaten papieren in het Rijksarchief bevindt zich nog steeds een ongedateerde maar ondertekende verklaring dat hij, conform aan de bepalingen van de conventie van Den Haag van 1907, zijn taak van | |
[pagina 235]
| |
Algemeen Rijksarchivaris stipt zal blijven uitoefenen, zonder daarbij iets te ondernemen en alles te vermijden dat de Duitse administratie in het bezette deel van België zou kunnen schadenGa naar voetnoot(49). Tegelijk verscheen tijdens de oorlogsjaren geen enkele publicatie van zijn hand. Bekend is wellicht de originele list waarmee Cuvelier erin slaagde om aan de internationale wetenschappelijke wereld te laten weten dat Henri Pirenne, die inmiddels een goede vriend geworden was, in 1916 door de Duitsers gedeporteerd was. Onder het mom, aan een Nederlandse collega-archivaris inlichtingen te willen vragen over een Latijnse oorkonde, deelde hij het nieuws van de deportatie in het Latijn mee. Historici uit heel Europa, Duitsland incluis, reageerden verbolgen toen het nieuws over Pirennes wedervaren op die manier bekend raakte. Ook de inventarisatie van het Leuvense oude archief, waaraan hij in 1907 begonnen was, naar eigen zeggen om zijn erg karige salaris aan te vullen, sleept ten gevolge van de oorlog aan. Uiteindelijk zou het duren tot 1926 eer deze driedelige, magistrale inventaris gepubliceerd kon wordenGa naar voetnoot(50). Tijdens de arbeidsluwte van de oorlogsjaren werkte Cuvelier zijn plan voor een cursus in de ‘archivéconomie’ uit. Het werd in 1919 door minister Destrée goedgekeurd. Vanaf dan krijgen alle archiefmedewerkers in België een opleiding, gegeven door de Algemeen Rijksarchivaris. Cuveliers verdienste in dit opzicht vat hij zelf samen in de boutade: ‘Gachard a créé les Archives belges, Cuvelier a créé les archivistes’Ga naar voetnoot(51). Uit de verdere loopbaan van de Algemeen Rijksarchivaris mogen volgende exemplarische hoogtepunten volstaan om een indruk te krijgen van zijn belang. Hij werd lid van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, die hem later - samen met Pirenne - benoemde tot directielid van het Belgisch Historisch Instituut te Rome. Mede in die hoedanigheid maakte hij een zevental langere reizen door Italië. Andere opdrachten voerden hem naar Wenen en Spanje. In 1921 doorkruiste hij gedurende enkele maanden heel Nederland om er archieven te bezoeken. Cuvelier werd eveneens lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde en van de commissie van het Nationaal Biografisch Woordenboek. Hij ontving in binnen- en buitenland talrijke onderscheidingen en eremerken. Zijn | |
[pagina 236]
| |
richtlijnen inzake archivistiek gelden tot op de dag van vandaag in de Verenigde Staten en in India als de officiële voorschriften voor alle archieven. Ronduit indrukwekkend is ook Cuveliers publicatielijst, waarop maar liefst 195 titels prijkenGa naar voetnoot(52). Op 31 december 1935 verleende Leopold III aan Jef Cuvelier op zijn eigen verzoek eervol ontslag uit zijn ambt van Algemeen Rijksarchivaris en het recht om de titel van ere-Algemeen Rijksarchivaris te voeren. | |
9. Sporen van latere contacten tussen beide vriendenWie nu denkt dat deze drukke archiefcarrière en de politieke en internationale loopbaan van Camiel Huysmans ervoor gezorgd hebben dat beide vrienden elkaar na 1897 uit het oog zijn verloren, heeft het mis. De Bilzense boezemvrienden hebben hun leven lang min of meer regelmatig contact met elkaar gehouden en hebben daarbij ook de toponymie niet uit het oog verloren. Dat valt reeds af te leiden uit het feit dat Huysmans als minister van Kunsten en Wetenschap in 1926 de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie in het leven riep. Jef Cuvelier was gedurende 11 jaar de eerste voorzitter van deze Commissie. Huysmans heeft Cuvelier ook de functie van hoofd van de Koninklijke Bibliotheek aangeboden, maar die heeft hij, net als een leerstoel aan de Universiteit van Gent, geweigerd. Enkele andere curiosa met betrekking tot dienst en wederdienst uit de her en der bewaarde latere correspondentie tussen beide vrienden zijn exemplarisch voor de levenslange vriendschap tussen beide Bilzenaren. Op 26 juni 1922 schrijft Huysmans een briefje waarin hij Cuvelier verzoekt hem een korte nota over de wetenschappelijke werken van hun vroegere Luikse professor, Hubert, te bezorgen. Hij wil die informatie gebruiken in een toespraak in de Kamer. Een maand later schrijft Cuvelier een brief waaraan een lijstje toegevoegd is met de salarissen van alle afdelingshoofden en archivarissen van het Brussels Rijksarchief. Daaruit blijkt dat Cuvelier, als diensthoofd, het minste verdient. In de brief wordt Huysmans ver- | |
[pagina 237]
| |
zocht om via een politieke tussenkomst aan deze anomalie een einde te makenGa naar voetnoot(53). In september van datzelfde jaar 1922 schrijft Huysmans, dan schepen van onderwijs te Antwerpen, aan Cuvelier: ‘Amice, Er moet absoluut iemand gevonden worden die voor onze scholen een leesboek van geschiedenis (met veel illustraties) van België fabrikeert. Wie zou zoiets aandurven? Waarom zoudt gij dat niet maken met een van onze beste onderwijzers (ter wille van de pedagogie).’ Reeds de volgende dag antwoordt de Algemeen Rijksarchivaris als volgt: ‘Beste vriend, Als gevolg op uw schrijven van 14 dezer, zou het mij aangenaam zijn van u te vernemen wat ge eigenlijk door leesboek van geschiedenis verstaat. Geldt het een manuel of handboek der geschiedenis van België of wel geschiedkundige verhalen, in den trant van de Récits historiques van Frans van Kalken? De keuze van den geschikten man zal natuurlijk van den aard van het werk afhangen. Het zou mij ook aangenaam zijn te weten hoe omvangrijk het werk moet zijn. Hand en groet.’Ga naar voetnoot(54) In 1939 publiceerde Huysmans een lovend artikel over zijn Bilzense schoolmeester Dandoy. Op 31 oktober schreef Cuvelier hem een briefkaart met daarop een foto van zijn buitenverblijf in het Nederlands-Limburgse Ell bij Weert. De kaart is echter verstuurd vanuit Brugge, waar Cuvelier dan door zijn schoonzoon verzorgd wordt wegens reumaklachten. Op de kaart meldt hij dat ook zijn Bilzense meester, Spee, een goed onderwijzer was en dat hij vanaf 10 november terug in Brussel zal zijn. Op 18 november stuurt Huysmans, dan burgemeester van Antwerpen, een lange brief, eveneens vanop het ziekbed. Hij is herstellende van een niet verzorgde longontsteking. Hij doet uitvoerig zijn beklag over de in zijn ogen lamentabele oorlogsvoorbereidingen die getroffen worden: ‘Ik hoop mijn actie in de Kamer rond december te hervatten, want er worden zooveel ezelarijen bedreven in de militaire leiding dat ik beschaamd ben over mijn land. De militairen hebben reeds de helft der paarden afgerakkerd, nutteloos, op eenige weken, en dat zal ons 150 millioen kosten. Hetzelfde met de auto's. Maar het bedrag is nog niet bekend.’Ga naar voetnoot(55) Ook voor de overheidsadministratie | |
[pagina 238]
| |
heeft de staatsman geen goed woord over: ‘Wij hebben, helaas! een talrijk ministerie van talrijke onbekwamen, en zij zitten op departementen die zij niet kennen, en de departementen die zij wel kennen zijn bezet door anderen.’Ga naar voetnoot(56) | |
10. SlotIn bovenstaande bijdrage is getracht de persoonlijke context te schetsen waarin de toponymische studie van Bilzen 100 jaar geleden ontstond. De twee auteurs ervan hadden, afgezien van hun gemeenschappelijke realisaties, in feite weinig gemeen. In sommige opzichten waren het zelfs elkaars tegenpolen. De een was een socialist die op zijn naamkaartje ‘minister en visser’ liet drukken, de ander is altijd een liberaal gebleven die zich enkel in de hogere kringen echt thuis voelde. De een noemt zich in zijn jeugdherinneringen een anti-klerikaal ten gevolge van de beslissingen van de Bilzense dekens uit zijn jeugd; de ander gaat er in zijn memoires niet weinig prat op dat hij door paus Pius XI in audiëntie werd ontvangen en als misdienaar van zijne Heiligheid mocht fungeren in de privékapel van de pausGa naar voetnoot(57). De een was een bevlogen voorvechter van de goede zaak met onmiskenbaar literair talent, de ander was een bezadigd beoefenaar van de historische wetenschap en een gedreven archivaris. De een staat als een van de drie Vlaamse kraaiende hanen in onze geschiedenisboeken, de ander sprak heel zijn leven Frans als eerste taal en publiceerde slechts een 30-tal van zijn talrijke studies in het Nederlands. Het moet wel een bijzonder hechte vriendschap geweest zijn die twee zo tegenstrijdige karakters een leven lang met elkaar heeft doen optrekken. Bilzen mag er zich op beroemen dat die vriendschap daar zijn oorsprong heeft gehad. Tegelijk schiet Bilzen tot op heden te kort waar het de herdenking van deze twee grote zonen betreft. Jef Cuvelier staat daar immers - ten onrechte zoals uit het voorgaande moge blijken - geheel in de ranke schaduw van zijn goede vriend Camiel. De verdiensten van de historicus en archivaris Jef Cuvelier kunnen op zijn terrein gerust de vergelij- | |
[pagina 239]
| |
king doorstaan met Huysmans' filologische en politieke verdiensten. Toch eert Bilzen enkel de nagedachtenis van zijn politieke zoon, en wel met een gedenkplaat aan zijn geboortehuis, een standbeeld en een straatnaam. Is dat niet in strijd met die hechte vriendschap? Cuveliers geboortehuis, het voormalige Hôtel du Limbourg, staat er helaas niet meer. In Rijkhoven is er wel een Cuvelierstraat, maar die is genoemd naar een naamgenoot die met Alden Biesen verband houdt. Of Bilzen groot of rijk genoeg is voor een tweede standbeeld, kan worden betwijfeld. Het Parijse beeld van Huysmans was in 1971 al te duur en eerst in 1993 heeft de stad zich het huidige beeld laten cadeau doen. De volgende, toponymisch verantwoorde suggestie zou de ongelijke behandeling kunnen verhelpen. De naam van het Camiel Huysmansplein zou door het stadsbestuur kunnen veranderd worden in het Jef Cuvelierplein. Zo wordt vermeden dat Bilzen twee Cuvelierstraten zou hebben en zou Huysmans ons voortaan begroeten vanop het Cuvelierplein. Camiel zelf zal daar niet boos om zijn. Hij beschouwde zijn onnatuurlijke familienaam toch al als ‘modder die hem aan de schoenen was blijven kleven’.Ga naar voetnoot(58) Jef Cuvelier zou daarmee eindelijk de lokale erkenning krijgen die hij zeker verdient in het Limburgse stadje waar zijn wetenschappelijke carrière haar grondslag heeft gekregen.
Leuven Marika Ceunen |
|