Naamkunde. Jaargang 24
(1992)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
Naar aanleiding van de publikatie van de ‘Hessischer Flurnamenatlas’Hessischer Flurnamenatlas, hrsg. von H. Ramge, nach den Sammlungen des Hessischer Flurnamenarchivs Gießen und des Hessischen Landesamtes für geschichtliche Landeskunde, unter Mitarbeit von S. Hassel-Schürg, U. Reuling, G. Weigel, B. Vielsmeier, computativ bearbeitet von H. Händler, W. Putschke (Arbeiten der Hessischen Historischen Kommission, N.F. Bd. 3). Darmstadt, 1987, 62 S., 143 Karten. De publikatie van de veldnamenatlas over de Duitse deelstaat Hessen luidt om diverse redenen een nieuw tijdperk in de naamkunde in. Dit omvangrijke, prachtig uitgegeven werk, waaraan 7 jaar is gewerkt door een groep wetenschappers op interdisciplinaire basis, is niet alleen de eerste naamkundige atlas waarin het plaatsnamenbestand van een uitgestrekte regio cartografisch in beeld wordt gebracht; het is bovendien de eerste atlas die volledig, d.w.z. vanaf het stadium van de gegevensverzameling tot en met het uitdrukken van de kaarten, met behulp van de computer is vervaardigd. De Hessense veldnamenatlas bevat een uitvoerige inleiding, een vijfdelig register met literatuuropgave, een kaartendeel met 143 becommentarieerde kaarten en 3 transparante kaarten die op de overige kaarten kunnen worden gelegd. Deze computerondersteunde atlas is experimenteel tot stand gekomen. De diverse stadia in het wordingsproces, de keuzes die men gemaakt heeft en de eventuele onvolkomenheden die daarvan het gevolg zijn worden in de inleiding nauwgezet verantwoord. Er zijn meer dan 300 voorontwerpen van kaarten gemaakt; uiteindelijk heeft men 143 kaarten geselecteerd voor de uitgave. De bewerkers van de atlas konden putten uit een voorraad van niet minder dan 280000 attestaties van moderne veldnamen uit 2818 Hessense gemeenten. Het feit dat in de deelstaat Hessen een traditie van ruim 80 jaar van toponymisch materiaal inzamelen bestaat, is daaraan niet vreemd. Het welslagen van een grootschalige onderneming als het maken van een veldnamenatlas, waarin men alle naamtypes met een hoge verspreidingsvariatie en hun varianten die in een groter gebied voorkomen visueel en descriptief wil voorstellen, is in belangrijke mate afhankelijk van zowel de | |
[pagina 206]
| |
kwaliteit als de kwantiteit van de materiaalverzameling. De wetenschappelijke bewerking van de microtoponymische namenvoorraad uit een grotere regio stelt hoge eisen aan de materiaalverzameling, niet alleen wat de omvang, maar ook wat de dateerbaarheid en lokaliseerbaarheid van de gegevens betreft. De omvang van het Duitse materiaal is zonder twijfel toereikend voor de beoogde naamgeografische doelstellingen. Het opgelegde kwantitatieve criterium, nl. een minimum van 40 exact identificeerbare bewijsplaatsen per naamtype als vereiste om in aanmerking te worden genomen voor bewerking, wordt in de meeste gevallen gemakkelijk bereikt. Gemiddeld zijn per kaart enkele honderden vindplaatsen verwerkt; sommige kaarten zijn gebaseerd op meer dan duizend vindplaatsen (kaarten 7, 32, 83, 104). Kwalitatief beschouwd is het basismateriaal vrij heterogeen. Een groot deel van de ambtelijke vormen is rond de eeuwwisseling via een schriftelijke vragenlijst ingezameld. De recente veldnamen zijn merendeels tussen 1964 en 1966 opgetekend. In het kader van het project zijn tenslotte in 1980 en 1981 de lacunes in het onderzoeksgebied aangevuld. Daar het basisbestand over een periode van 80 jaar tot stand is gekomen, wordt de optie om de geografische variatie van de recente toponiemen, i.c. de huidige veldnamen, te onderzoeken ruim ingevuld. Anderzijds mag men ervan uitgaan dat de vroegst ingezamelde namen, die uit de ambtelijke teksten afkomstig zijn, omwille van hun schriftelijk karakter slechts langzaam veranderen, zodat de atlas, niettegenstaande het deels oudere materiaal, wel degelijk in eerste instantie de huidige toestand weergeeft. Wel zijn er in de tweede helft van deze eeuw door opeenvolgende verkavelingen tal van veldnamen verdwenen; dank zij de ruime interpretatie van het begrip ‘recent’ in deze atlas gaan deze namen niet verloren voor het nageslacht. Hoewel de bewerkers er zich van bewust zijn dat de materiaalverzameling op sommige punten te wensen overlaat, hebben zij er terecht de voorkeur aan gegeven het beschikbare gegevensbestand met zijn onvolkomenheden te exploreren, liever dan het wetenschappelijke werk uit te stellen tot een ideaal gegevensbestand beschikbaar zou zijn, waarvan de totstandkoming zich overigens in de nabije toekomst niet laat voorzien.
De 143 becommentarieerde kaarten waarop de ruimtelijke tegenstellingen worden weergegeven zijn het voornaamste resultant van deze atlas. | |
[pagina 207]
| |
De kaarten zijn rigoureus opgebouwd volgens een systeem waarmee zoveel mogelijk informatie omtrent de naam wordt gegeven, zonder dat dit evenwel een onoverzichtelijk kaartbeeld oplevert, doordat teveel gegevens op een beperkte oppervlakte worden gecomprimeerd. De ervaring leert dat, wanneer men taalkaarten langs automatische weg vervaardigt, men minder vaak vervalt in het euvel van overladen kaarten, die de interpretatie van het kaartbeeld onnodig gecompliceerd maken. Wanneer in de loop van het onderzoek blijkt dat een bepaald fenomeen vrij veel variatie vertoont om op één kaart te worden voorgesteld, kunnen de computergegevens immers relatief eenvoudig worden opgesplitst. De samenhang in de feiten kan dan inzichtelijk worden gemaakt op meerdere deelkaarten. De Duitse projectonderzoekers hebben geopteerd voor puntsymboolkaarten. De fonetische realisatie van de onderscheiden naamtypes wordt met enkele courante geometrische figuren voorgesteld; de morfologische informatie is opgeslagen in vertikale (diminutief), horizontale (simplex) en schuine dubbele strepen (hoofdbestanddeel resp. determinerend bestanddeel) waarmee de cirkels, vierkanten en veelhoeken worden opgevuld. De aard van de bewijsplaats wordt typografisch zichtbaar gemaakt door middel van de dikte van de omtreklijnen van de kaarttekens: symbolen in vetjes zijn op mondelinge bewijsplaatsen gebaseerd, de niet-vetjes gedrukte symbolen gaan terug op de schriftelijke, i.c. ambtelijke overlevering. Wanneer het materiaal van een gemeente zowel mondelinge als schriftelijk overgeleverde attestaties bevat, wordt bij de symboolkeuze voorrang gegeven aan de mondelinge vorm, waarvan men aanneemt dat die het betreffende naamtype het getrouwste weergeeft. Een factor die op de kaarten m.i. niet adequaat is weergegeven, is de frequentie van de morfosyntactische varianten. Wanneer een vorm in een bepaalde plaats meer dan eens voorkomt, volstaat men met een standaardmarkering voor ‘Mehrfachvorkommen’. De informatie over het aantal dergelijke bewijsplaatsen gaat zo verloren in een niet naar de kwantiteit gedifferentieerd standaardsymbool. Men zou de factor frequentie, zonder daarom een bijkomend symbool te moeten invoeren, cartografisch kunnen voorstellen door te variëren in symboolgrootteGa naar voetnoot(1). Het Duitse materiaal bevat kennelijk meestal slechts één opgave per | |
[pagina 208]
| |
plaats, maar ik vermoed dat tenminste op een aantal kaarten, bijv. kaart 32: Driesch, een systeem van symboolgroottes die variëren in verhouding tot de frequentie van attestatie, een betekenisvolle concentratie van een morfosyntactisch type in een bepaald gebied zou te zien geven. Een terugkerend probleem bij de computergestuurde vormgeving van symboolkaarten, dat overigens inherent is aan het onderzoeksonderwerp, aangezien de taalgeografie precies de ruimtelijke variatie in de taalvormen wil beschrijven, is het overlappen van symbolen, telkens als er in één plaats meerdere varianten van een naamtype voorkomen. In de Duitse atlas heeft men dit probleem elegant opgelost door de overlappende symbolen uit elkaar te schuiven. De plaats waar de variant feitelijk is opgetekend wordt aangeduid door middel van een lijntje dat vertrekt op de plaats van attestatie. De mogelijkheid om symbolen op te vullen is in de Hessense atlas benut voor de morfologische informatie. Afhankelijk van de vraagstelling aan en de complexiteit van het te karteren materiaal is het denkbaar die mogelijkheid te reserveren voor de elkaar overlappende kaartsymbolen. Overgangsgebieden zouden volgens die methode kunnen worden afgebakend door een symbool dat een combinatie is van de symbolen voor de respectieve heteroniemen. Deze werkwijze levert echter slechts een bevredigend resultaat op wanneer het materiaal zich structureel leent tot opsplitsing in diverse deelproblemen of wanneer het basismateriaal weinig variabele componenten bevat, zodat in de symbolen zelf relatief weinig informatie opgeslagen dient te worden.
De volgorde van de kaarten in de atlas is volgens een semantisch criterium vastgelegd. De kaarten zijn thematisch geordend: als voornaamste indelingsprincipe geldt het onderscheid tussen ‘cultuurnamen’ en ‘natuurnamen’. De eerste 69 kaarten hebben betrekking op cultuuragrarische eigenschappen van de benoemde plaatsen. Op de kaarten 70 tot en met 130 worden vervolgens de zgn. ‘natuurnamen’, de termen die refereren aan geomorfologische eigenschappen of verband houden met de plaatselijke flora en fauna, behandeld. Op de laatste 14 kaarten tenslotte wordt de distributie van enkele cultuurnamen in enge zin, d.w.z. namen die verwijzen naar een ingreep van de mens op zijn omgeving, in beeld gebracht. Van de beredeneerde structuur die de opbouw van het cartografische deel kenmerkt, getuigt ook het begeleidende commentaar, dat op de | |
[pagina 209]
| |
linkerbladzijde naast elke kaart wordt afgedrukt. Het commentaar bestaat uit een aantal vaste componenten, die in vijf subparagrafen worden toegelicht. In deel 1 wordt de woord- en naamgeschiedenis van het betreffende naamtype uitgewerkt. Deel 2 biedt een verantwoording van mogelijke afgrenzingsproblemen. In hoofdstukje 3 wordt een overzicht gegeven van bijzondere structuurkenmerken van de naamvarianten die in de kaartsymbolen niet tot uiting komen. Meestal hebben deze betrekking op de fonetische verschijningsvorm, soms worden ook bijzonderheden betreffende het genus en de flexie van de vormvarianten vermeld. Hoofdstuk 4 bevat relevante kwantitatieve gegevens in verband met de frequentste morfosyntactische types. De meestal beknopte toelichting bij dit punt bevat echter niet de informatie waarmee de aanduiding ‘Mehrfachvorkommen’ kan worden gepreciseerd. In de vijfde paragraaf tenslotte wordt het kaartbeeld globaal geïnterpreteerd. De differentiatie naar de fonetische variatie in de naamvormen is in deze atlas consequent doorgevoerd. De mogelijkheid om de fonetische variatie in de naamvormen in het onderzoek te betrekken, hangt uiteraard samen met de aard van de materiaalverzameling. Aangezien in dit geval het materiaal voor een groot deel op mondelinge overlevering berust, ligt de weg open om ook problemen van fonetische aard te behandelen. De fonetische realisatie van de hoofdtonige vocaal van bijv. Driesch (kaart 32), een cultuur-agrarisch toponiem dat ook in de Nederlandse microtoponymie frequent verspreid is, gaat, blijkens de legende en de toelichting in punt drie, van een zeer gesloten tot een zeer open klinker (Dri:sch vs. Dra:s). Bovendien bestaat er een alternantie tussen korte en lange klinkerkwantiteit (Drisch vs. Dri:sch; Drösch vs. Dra:sch). Het feit das er in de begeleidende tekst relatief veel aandacht wordt besteed aan punt drie, waarin de variatie in de realisatietypes wordt uiteengezet, geeft deze naamatlas m.i. een meerwaarde. Het onderzoek naar de fonetische realisatie van naamvarianten overstijgt immers de eigen discipline; het bevindt zich op het raakvlak tussen de naamkunde en de dialectologie. Men mag geredelijk veronderstellen dat er een vrij grote overeenstemming bestaat tussen de uitspraak van het proprium en die van het nog levende appellatief. Hoe nauw de propriale variant verbonden blijft met het appellatief waaruit hij is ontstaan, zou kunnen blijken uit een analyse van de eventuele vormveranderingen die een appellatief ondergaat wanneer het als een proprium gaat fungeren. | |
[pagina 210]
| |
Met de publikatie van de ‘Hessischer Flurnamenatlas’ is zonder twijfel pionierswerk geleverd dat bewondering afdwingt en navolging verdient. Wat België betreft, is de basis voor het maken van een soortgelijk werk voor Vlaanderen, dat qua werkwijze op het Duitse voorbeeld kan worden geïnspireerd, twee decennia geleden al gelegd. In de jaren zeventig is op het Leuvense Instituut voor Naamkunde het ‘Corpus Molemans-Thiry’ tot stand gekomenGa naar voetnoot(2). De tijdrovende fase van de materiaalverzameling die aan de basis ligt van het naamgeografische onderzoek, is daarmee nagenoeg beïindigd. De systematische omvorming van het omvangrijke materiaal in een veldnamenatlas is echter tot nu niet gerealiseerd. Wel zijn op basis van het Corpus Molemans-Thiry enkele deelstudies geschreven. M. Devos heeft in haar doctorale dissertatie over de spreidings- en betekenisgeschiedenis van een reeks bouwlandtermen in de Vlaamse dialecten uitvoerig gebruikt gemaakt van de gegevens uit het CMTGa naar voetnoot(3). Zelf heb ik een tweetal jaren geleden de proef op de som genomen door de geografische verspreiding van de toponymische bestanddelen kouter, akker en rode uit het Corpus Molemans-Thiry in kaart te brengenGa naar voetnoot(4). Nu recent de plaatscodes van de dialectologische grondkaart van Kloeke, waarmee ook de naamkundige lemmata zijn gelokaliseerd, op het P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam zijn gedigitaliseerd, is bovendien ook de lokaliseringsbasis voor de plaatsen op de kaart voorhanden. Aangezien op het Leuvense Instituut voor Naamkunde en Dialectologie recent een computerprogramma is ontwikkeld dat de coördinaten van de gemeenten koppelt aan de naamkundige gegevens, is op dit ogenblik zowel het materiaal als de expertise om uit het Corpus Molemans-Thiry langs automatische weg een veldnamenatlas te distilleren aanwezig. | |
[pagina 211]
| |
Een factor die de voorstelling van de Zuidnederlandse toponiemen op naamkaarten onvermijdelijk compliceert, maar waaraan uit onderzoeksoogpunt niet kan noch mag worden voorbijgegaan, is de historische dimensie, die inherent in het Corpus Molemans-Thiry ingebouwd is. Dit corpus van de onuitgegeven toponymische documentatie uit Nederlandstalig België bevat immers vindplaatsen uit acht eeuwen: de oudste attestaties dagtekenen van de 13de eeuw, de jongste bewijsplaatsen zijn vormen die uit de volksmond zijn opgetekend. Dergelijke spreiding van de varianten in de tijd zet aan tot het opzetten van een chronologisch gelaagde atlas. Voor het welslagen van een historisch gediversifieerde atlas is evenwel een gelijkmatige spreiding van de varianten over verschillende tijdsperiodes een noodzakelijke voorwaarde. In een Zuidnederlandse veldnamenatlas op basis van dit corpus zou de nadruk wel komen te liggen op de schriftelijke naamvormen, aangezien het overgrote deel van de gegevens bestaat uit (historische) schrijftaalvormen. De huidige fonetische realisatie van in de volksmond nog bekende namen, is overigens lang niet altijd genoteerd. Niettemin lichten ook de diverse spellingen van het simplex dries zoals die in het Corpus Molemans-Thiry voorkomen, nl. dries, drijs, dreys, drisch, drys, dryes, driess, driessche, dryesch, dryessche, dris, drijesch, drijsch, driechs, dreese, drische, drissche, ons in over de openingsgraad en de kwantiteit van de klinker, alsook over de consonantische of vocalische auslaut van dit woord.
De ‘Hessischer Flurnamenatlas’ van H. Ramge en zijn medewerkers is het resultaat van een intense samenwerking tussen naamkundigen en informatici. Voor zowel de naam- als de dialectgeografieGa naar voetnoot(5), subdisciplines van de taalgeografie in het algemeen, is m.i. een gewisse toekomst weggelegd wanneer men de recent ontwikkelde computertoepassingen voor die tak van de linguïstiek in de praktijk kan uitbouwen. De koppeling van taalgeografische kennis aan een computerondersteunde werkwijze kan m.i. het taalgeografisch onderzoek in een stroomversnel- | |
[pagina 212]
| |
ling brengen. Het gebruik van de computer voor taalgeografische doeleinden brengt, alleen al door de tijdsbesparing die het automatisch karteren oplevert, de realisatie van projecten die men tot nu toe slechts partieel kon uitvoeren, een stag dichterbij. De publikatie van deze Hessense toponymische atlas toont aan waartoe een ploeg gemotiveerde en efficiënt werkende wetenschappers in staat is indien hen de materiële infrastructuur ter beschikking wordt gesteld om vanuit diverse invalshoeken eensgezind een thema, dat in ruime kring belangstelling geniet, op wetenschappelijk gefundeerde wijze uit te diepen. We hopen dat de publikatie van deze veldnamenatlas een stimulans mag betekenen voor de verdere ontwikkeling van het naamgeografische onderzoek in de landen van West-Europa.
Leuven Ann Marynissen |
|