Naamkunde. Jaargang 23
(1991)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |||||||
Morfosyntactische aspecten van de Belgische familienamen op basis van het ‘Belgisch repertorium van familienamen’InleidingOm types van familienamen (FN) uit geografisch oogpunt adequaat te kunnen beschrijven en verklaren, is een omvangrijke, gelijkvormige en betrouwbare materiaalverzameling onontbeerlijk. In tegenstelling tot Nederland, waar aan de hand van het zopas voltooide veertiendelige Nederlands Repertorium van FamilienamenGa naar voetnoot(1) het naamgeografisch onderzoek terdege kon worden uitgebouwdGa naar voetnoot(2), ontbreekt voor de Belgische antroponymie een soortgelijke bron. Nochtans werd ook in België het plan opgevat een ‘Belgisch Repertorium van Familienamen’ uit te geven waarin evenzo de gegevens van de volkstelling van 31-12-1947 zouden worden gebundeld, maar de reeks bleef beperkt tot twee delen over twee Waalse arrondissementenGa naar voetnoot(3). Deze lacune in het materiaal werd in België zo goed mogelijk opgevangen door, met de nodige omzichtigheid, gebruik te maken van de telefoongidsen, waarvan het materiaal, vergeleken met de ‘volledige’ Nederlandse Repertoria, uiteraard slechts een beperkte steekproef van de bevolking bevat. Zo gaf de vraag naar de representativiteit van telefoonboeken voor de FN-geografie in de jaren zestig aanleiding tot een kleine polemiek tussen Noord en ZuidGa naar voetnoot(4). Indien men anderzijds taalgeografische verhoudingen historisch wil interpreteren, is men aangewezen op archivalia. Voor het Nederlandse taalgebied leverde J. Van Loon in dit verband baanbrekend werk. Voor de formulering van mijn werkhypo- | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
theses ben ik dan ook in grote mate schatplichtig aan zijn dissertatie over de morfeemgeschiedenis en morfeemgeografie der Nederlandse toenamenGa naar voetnoot(5). Van Loon heeft, op basis van tienduizenden excerpten, talrijke isomorfen getekend die zonder twijfel duidelijke tendensen blootleggen. Wegens de omvang van het archiefwerk moest hij zich echter hoofdzakelijk beperken tot de drie Belgische provincies Antwerpen, Limburg en Brabant. Intussen heeft de technologie ook in de naamkunde gelukkig niet stilgestaan. Aan de met rasse schreden vorderende informatisering hebben we te danken dat inmiddels recente gegevens relatief eenvoudig toegankelijk zijn via een databank. Dank zij computergegevens uit het Belgisch Rijksregister - toestand op 31-12-1987 - die ons op onze vraag ter beschikking werden gesteld door het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS, Brussel), kan men, 40 jaar na de eerste aanzet ertoe, met recht spreken van het ‘Belgisch Repertorium van Familienamen’, zij het dat dit niet in uitgegeven vorm voorhanden is. De destijds geopperde bezwaren tegen het gebruik van telefoongidsen in de FN-geografie, zijn door de aard van deze materiaalverzameling tevens in één klap weggewerkt, zodat aan het naamgeografisch onderzoek in België een nieuwe, computerondersteunde impuls kan worden gegeven. Deze lezing is het resultaat van enige tijd experimenteren met die nieuwe mogelijkheden. | |||||||
1. Het corpusElk record van het bestand bevat drie velden met resp. de naam, het NIS-nummer van de fusiegemeente en het aantal naamdragers in die gemeente. Via een programma dat de coördinaten van de fusiegemeenten van België combineert met de aantallen dragers per naam kunnen naar believen variabelentypen grafisch worden weergegevenGa naar voetnoot(6). De lengte van de symbolen op de kaart stemt logaritmisch overeen met het aantal naamdragers in die gemeente. De opdeling met als kleinste entiteiten de fusiegemeenten bleek fijn genoeg voor onze vraagstelling. | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
Met betrekking tot het aantal en de vorm van de namen zijn er deze beperkingen: het bestand bevat de eerste 16 tekens, zonder accenten en spaties, van enkel de FN die minimaal 5 maal in die Belgische fusiegemeente voorkomen. De FN die in België het meest voorkomt, is Peeters (kaart 1): er zijn in totaal 33170 Belgen met die naam. Dat zijn er nog ruim duizend meer dan de 32054 Janssens (kaart 2), de naam op de tweede plaats in de top-tien van de frequentste namen. Als je er echter de 8655 mensen die Janssen heten en de 4531 mensen die Jansen heten bij optelt, kom je in totaal aan meer dan 45000 Janssens (gespeld met 1, 2 of 3 x -s-), zodanig dat Jans(s)en(s) met spelling- en andere varianten toch kan worden beschouwd als de meest voorkomende FN in België. Dit voorbeeld illustreert dat de selectie van de namen afhankelijk is van de probleemstelling. Om concentraties van bepaalde FN vast te stellen, om het kerngebied van de verspreiding van een FN te bepalen, is dit de geschikte manier. De grootste dichtheid van zowel Peeters als Janssens zie je op de kaart (1 en 2) in de provincies Antwerpen en Brabant, in iets mindere mate Limburg, maar ook elders in het land, tot over de taalgrens, hebben (de FN) Peeters en Janssens heel wat vertegenwoordigers. Anderzijds veronderstelt onderzoek naar grafische varianten (bijv. de FN Vandenbergh geschreven met -gh of -g of -ch) of klankgeografisch onderzoek (bijv. de umlautisoglosse in namen als Debacker t.o.v. Beckers) of morfosyntactisch onderzoek (bijv. de verspreiding van de vormtypes Bakker-Debakker-Bakkers-Bekkering) dat men bij de keuze van het materiaal de niet-relevante tegenstellingen uitselecteert. Mijn aandacht gaat verder vooral naar ‘de eigenlijke kern van de FN-geografie’Ga naar voetnoot(7): de morfosyntaxis van FN. | |||||||
2. Morfosyntactische aspecten van de FNIn het rijtje van de 10 meest frequente FN in België, worden de eerste negen plaatsen opvallend ingenomen door mansnamen in de genitiefvorm, nl. - in dalende volgorde van frequentie - Peeters, Janssens, Maes, Jacobs, Mertens, Willems, Claes, Wouters en Goossens. Pas op de tiende plaats komt een ander naamtype: de beroepsnaam De SmetGa naar voetnoot(8). | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
Die oververtegenwoordiging van het patronymische type is voor een deel toe te schrijven aan het kleinere aantal varianten en aan de uniformere spelling van deze op eigennamen gebaseerde namen. Als men alleen al de schrijfvarianten van het oorspronkelijk appellatieve De Smet samenneemt (met -d, -t, -dt, het lidwoord al dan niet los van het hoofdwoord), komt die naam veel hoger in de rangschikking. Belangrijker is het de getallen uit te splitsen per provincie: er blijkt qua naamtype een wezenlijk verschil te bestaan tussen het oosten en het westen van Vlaanderen: in Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant zijn de 10 frequentste namen alle patroniemenGa naar voetnoot(9). In deze provincies domineerde als naamvormend procédé de afleiding van de vadersnaam. In Oost- en West-Vlaanderen daarentegen is er meer variatie: De Smet staat bovenaan, gevolgd door de andere populaire beroepsnaam De Clercq. Verder zijn er heel wat toponymische namen bij de eerste tien: Van Damme, Verstraete, Vandenberghe, Van de Velde, Verhaeghe, Vermeersch... Enkel Claeys (West-Vla.), Maes en Janssens (Oost-Vla.) scoren nog hoog als genitiefvormenGa naar voetnoot(10). Ten oosten van de Schelde zullen bijgevolg de meeste van de kaartjes met patronymische FN beter gevuld zijn dan aan de westkant ervan. Bij de beroeps- en toponymische namen is er doorgaans een evenwichtigere verdeling tussen oost en west: er is weliswaar heel wat streekgebonden variatie in de gebruikte vormtypes, maar de appellatieven voor beroepen en plaatsen die geproprialiseerd werden, zijn meer dezelfde. | |||||||
2.1. Patronymische FNBij de overdracht van een naam van vader op zoon kon die naam verschillende vormen aannemen. Formeel maken we een onderscheid tussen het type met uitgang en dat zonder uitgang. In ons corpus komen voor als uitgangen: -s, -en, -sone, -sen, -sens en -ens. Als er geen uitgang is, is de FN gelijk aan de voornaam, bijv. Jan David. Volgens Van LoonGa naar voetnoot(11) zijn er op dit ogenblik, afhankelijk van de morfologische ontwikkeling, bij de patroniemen en metroniemen drie grote gebieden te onderscheiden (kaart 3): | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
Om de verspreiding van die afleidingstypes bij patroniemen na te gaan, heb ik enkele frequente FN in kaart gebracht, waarvan de voornaam die er de oorsprong van is, niet eindigt op een -s, nl. de FN afgeleid van Adriaan, Aart, Maarten, Michiel en Willem (kaarten 4-8). De varianten worden telkens met dezelfde symbolen aangeduid: een horizontaal streepje voor alle schrijfwijzen van de uitgangsloze FN, een vertikale streep voor de vormen op -s, een slash (diagonaal streepje naar rechts) voor de namen met als suffix -sen, en een back-slash (diagonaal naar links) voor die met -sens in de auslaut. De namen staan in de legende per type in dalende volgorde van frequentie. Op het eerste gezicht lijkt het globale kaartbeeld van deze vijf namen niet helemaal overeen te stemmen met de vooropgestelde indeling van Van Loon. De uitgang -s is zonder twijfel de meest preferente: hij overheerst inderdaad in de provincies Antwerpen, Brabant en Limburg, maar is ook opvallend goed vertegenwoordigd in Oost- en West-Vlaanderen (FN Maertens, Willems en Michiels). FN met als etymon Adriaan en Aart komen in Oost- en West-Vlaanderen globaal minder voor (cfr. supra), maar ook deze hebben daar bij voorkeur de uitgang -s. Juxtapositieve vormen van deze FN daarentegen zijn zeer zeldzaam of helemaal afwezig: men treft ze enkel aan in een strook langs de kust en in Zuid-West-Vlaanderen. Uit andere namen blijkt nochtans dat juxtapositie wel degelijk het vigerende naamgevingssysteem is geweest in West- en Oost-Vlaanderen, maar kennelijk kon het niet zonder meer toegepast worden op alle gangbare voornamen. De meest frequente voornamen bleven buiten spel: Jan, Pieter, Wouter, Jacob, Michiel bijv. komen nauwelijks of niet voor als FN. Juxtaposities vind je enkel bij eerder zeldzame, oude Germaanse voornamen, bijv. Huyghebaert, Ringoot, AelbrechtGa naar voetnoot(12). Vaak zijn ze zo specifiek dat ze enkel tot het | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
Vlaams beperkt zijn gebleven en geen tegenhanger hebben op -s (bijv. Huyghebaert en Ringoot). Een voorbeeld van een nevengeschikte naam die ook buiten Vlaanderen voldoende voorkomt om er conclusies aan te kunnen verbinden is Rombout. Op de kaart Rombout/Rombouts (kaart 9) komt de grens tussen het juxtapositieve en het genitiefpatronymische gebied duidelijk te voorschijnGa naar voetnoot(13): Rombout komt voor ten westen van de lijn Schelde-Dender, Rombouts ten oosten van die rivieren. Dat die lijn Schelde-Dender hier wel een zeer scherpe grens vormt tussen de gebieden met FN met en die zonder uitgang, blijkt ook uit de verzamelkaart van alle FN die als tweede lid -brecht hebben (Embrecht, Robrecht, Gijsbrecht, Hubrecht, Lambrecht, Liebrecht enz., kaart 10, legende in voetnoot Ga naar voetnoot(14)). Er is nauwelijks sprake van een overgangsgebied: ten oosten van de Schelde-Dender hebben al die namen vrijwel uitsluitend de uitgang -s, ten westen van die lijn hebben ze geen uitgang. In principe komen alle voornamen in aanmerking om patroniem te worden. In het oosten blijkt het systeem van genitiefpatroniemen erg produktief geweest te zijn: de meest gebruikelijke voornamen hebben daar ook de meest frequente patroniemen opgeleverd. Dit is niet zo in het juxtaponerende westen: enkel tweestammige, weinig courante Germaanse voornamen zijn FN geworden. Je vindt bijv. wel Geeraert, maar niet Geert en niet Aert als FN. Die verkorte, eenlettergrepige voornamen waren vermoedelijk te frequent en te weinig onderscheidend als voornaam om zonder toevoeging van een uitgang ook als FN te | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
kunnen fungeren. De oostelijke vormen namen hun plaats in: Maertens, Michiels, Geerts, Aerts. Juxtapositie als naamvormend procédé was vermoedelijk niet functioneel genoeg om zich onvoorwaardelijk als systeem te handhaven. Bij de hoogfrequente voornamen leidde de identiteit tussen voor- en toenaam wellicht tot communicatiestoornissen, waardoor die namen buiten het bereik van het systeem vielen en het aantal patroniemen in het FN-bestand van West- en Oost-Vlaanderen beperkt bleef. Niet toevallig horen in die twee Vlaamse provincies (naast het aparte geval Janssens) enkel Claes en Maes bij de eerste tien meest voorkomende FN: uit de vorm kan je niet opmaken of het een genitiefpatroniem is of een juxtapositieve naam: het laatste is vermoedelijk het geval in West- en Oost-Vlaanderen. Enkel in westelijk West-Vlaanderen komen ook courante voornamen voor in juxtapositie (kaarten 4-7). Een verklaring hiervoor ligt wellicht in het feit dat in dit gebied de vrouw werd aangeduid door toevoeging van een genitief -s aan de familienaam van haar vader of echtgenootGa naar voetnoot(15). De uitgang -s markeert hier dus het onderscheid tussen de geslachten (patroon ø = mannelijk/ -s = vrouwelijk), waardoor de algemene invoering van een -s als genitiefsuffix verhinderd werd. Op de bovenvermelde reeks van 5 kaarten (kaarten 4-8) tekent zich nog de omtrek van de gebieden met -sen en -sens als naamvormende suffixen af. Met uitzondering van Maartensen, dat in België niet voorkomt, vind je de overige vier namen gecombineerd met het -sen-suffix in de streek in het noorden van de provincie Antwerpen. De hoogste frequenties halen ze in de noordelijkste gemeenten van de Antwerpse Kempen (Essen, Kalmthout, Wuustwezel, Brecht, Hoogstraten, Merksplas, Ravels en Turnhout), waar ze kwantitatief de bovenhand hebben op hun tegenhangers met -s-auslaut (Adriaensen, Michielsen, Willemsen). Er komen verder nogal wat -sen-namen voor in een halve cirkel ten oosten van Antwerpen, met uitlopers tot in Mechelen, maar naar het zuiden toe nemen ze duidelijk af in aantal. Ten zuiden van de lijn Lier-Herentals-Mol tref je er geen meer aan. Deze namen op -sen lijken me talrijk genoeg om ze als een endogene categorie te beschouwen, aansluitend bij het Zeeuws-Hollandse -sen-gebied, op de grens met het oostelijke genitiefpatronymische gebied. | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
Tenslotte is het niet verwonderlijk dat precies in het kerngebied van de -sen-namen, rond Antwerpen, de vrij zeldzame namen op -sens voorkomen: Michielsens, Willemsens, Aartsens, als een combinatie van het -sen-type en het genitiefpatronymische systeem. Vermoedelijk zijn deze namen, gevormd met het stapelsuffix -sens jonger, en is de uitbreiding met een -s toe te schrijven aan een latere sterke genitiveringstendens (cfr. infra)Ga naar voetnoot(16). Namen op -sens vind je ook, maar in mindere mate, in het noordelijke Waasland, ten westen van de Schelde, bijv. Adriaenssens, Claessens (kaart 7, kaart 11). Wellicht ondervonden ze vanwege de formele gelijkenis met het genitiverende type, dat net zoals -sen in een verder verleden op -sone teruggaatGa naar voetnoot(17), minder weerstand hiervan dan van het in het Vlaams oorspronkelijk gebruikelijke juxtaponerende type. De FN Adriaensen(s) is frequent genoeg om andere observaties mogelijk te maken. Mijns inziens is het niet geheel zonder betekenis dat het merendeel van de vormen Adriaansen in de spelling één -s- heeft in de inlaut (kaart 12) en bijgevolg moet worden opgevat als Adriaan- + sen. Adriaenssens (kaart 13) wordt vaker met -ss- in het midden geschreven. De grondvorm is hier Adriaans, waaraan het suffix -sen en nogmaals een genitiefuitgang werden toegevoegd. Hetzelfde verschijnsel van verdubbeling van de -s- bij genitivering doet zich voor bij de FN waarvan het etymon uitgaat op een -s, zij het dat, zoals verder zal blijken, sommige varianten een heel andere ontleding vragen. Op de kaart met de vormvarianten van Claes bijv. (uit Nicolaas, kaart 11) tekenen er zich deels dezelfde contouren af: de FN Claes, juxtaponerend of genitiefpatronymisch - dat is niet uit de vorm op te maken - komt in heel Vlaanderen voor. Claes(s)en en Claes(s)sens vind je in het eerder beschreven gebied in het noorden van de provincie Antwerpen, dat echter verder naar het zuiden reikt dan Adriaensen. Daarnaast is er duidelijk een tweede -sen en -sens-gebied in het oosten van Limburg. De grenzen daarvan stemmen overeen met die van het Oostlimburgse gebied waarvoor FN op -issen kenmerkend zijnGa naar voetnoot(18). Meer bepaald hebben Limburgse en Antwerpse namen eindigend op -is, zoals Joris, Gilis, Nelis, in Oost-Limburg een variant op -issen: Jeurissen, Gilissen, Nelissen (kaart 14: joris, kaart 15: gilis). Formeel lijkt het | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
suffix -sen toegevoegd te zijn aan deze namen, maar in feite gaat het hier om een uitbreiding van het genitief(nul)morfeem met de zwakke uitgang -en. De vatbaarheid van die namen voor de zwakke genitief hangt samen met de syllabestructuur ervan. De verkorte, meestal tweelettergrepige vormen zoals Nelis, Theunis (kaarten 16-17) zijn meer geneigd om tweemaal te genitiveren dan hun onverkorte tegenhangers Cornelis en Antonis (kaarten 18-19). Vice versa vind je haast geen Gilissen, Nelissen, Jorissen in het Noordantwerpse gebied. Het kaartbeeld van de varianten van Teunis(sen) en Meeuwis(sen) (kaart 17, kaart 20) toont dit nog duidelijker aan. Vormen als Theunissen, Meeuwissen ontbreken nagenoeg in het noorden van Antwerpen, maar zijn des te nadrukkelijker aanwezig in het oosten van Limburg, hetgeen bevestigt dat de formeel identieke FN op -issen(s) in die twee geografisch niet aangrenzende gebieden een andere oorsprong hebben, die bij een preferente woordvorm hoort: in het -sen-gebied in het noorden van de provincie Antwerpen werden vooral meerlettergrepige namen op -is gesuffigeerd met -sen. In het genitiefpatronymische Limburg werd in een langgerekte strook in het oosten bij de namen op -is, maar ook die met -s-auslaut (cfr. infra), de morfologisch niet herkenbare genitiefaanduiding -s verduidelijkt door er een tweede, de zwakke genitief -en aan toe te voegen. Die zwakke genitief vond in die streek steun bij de vanouds zwakke propria die de -en-uitgang bewaard hebben, bijv. Rutten (uit Rutger), Bollen (uit Bold-win), Vranken (uit Frank). In het Brabants vertonen deze later de neiging zich aan te sluiten bij de sterke flexie, waardoor je doubletten als Ruts/Rutten, Bols/Bollen, Vranckx/Vranken, Cools/Coolen krijgt (kaart 21: ruts, kaart 22: bollen, kaart 23: vranken). Een evolutie in de andere richting komt ook voor: een aanvankelijk sterke eigennaam als bijv. Simon kon in het Limburgs een zwakke uitgang krijgen, die een namenpaar als Moons/Moonen deed ontstaan (kaart 24). De frequentie van de uitgang -s of -en is een goede graadmeter voor het oorspronkelijk sterk of zwak zijn van het proprium. Dat er in de buurt van de -s/-en-isomorf overlappingen zijn tussen beide paradigmata, hoeft niet te verwonderen; een stapelvorm als Ruttens getuigt hiervan (kaart 21)Ga naar voetnoot(19). De voorgaande observaties zijn niet zonder belang voor de namen met -s-auslaut. Ze suggereren dat niet alle Claesen en Claesens over | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
dezelfde kam mogen worden geschoren. De FN Claesen kan je zowel ontleden als Claes + sen dan als Claes + en. Het onderscheid tussen -sen en -en blijkt fonetisch niet, maar is bij die namen wel gereflecteerd in de spelling. Op de volgende kaart (kaart 25) zijn de spellingen van de FN Claes(s)en met 1 -s- (horizontaal) onderscheiden van die met 2 x -s- (vertikaal). Het kaartbeeld bevestigt helemaal het vooropgestelde patroon: de vormen met 1 -s- komen opvallend veel voor in het courant zwak flecterende Oostlimburgs (dus Claes + en); de vormen met dubbele -s- zijn typisch voor het -sen-gebied in de Antwerpse Kempen (dus Claes + sen). Dan stelt zich de vraag of ook de spellingen van de FN Claes(s)ens uitsluitsel geven over de morfeemstructuur ervan, en dus Claes + sen + s ruimtelijk differentiëren van Claes + en + s (kaart 26). Spellingen met 1 -s- komen echter haast niet voor. Kennelijk ging de toevoeging van een -s als genitiefmarkering vrij wetmatig gepaard met de verdubbeling van de -s- in de inlaut in het schrift, als extra aanduiding van de genitivische grondvormGa naar voetnoot(20). Ook de meerderheid van de FN Adriaenssens had tweemaal -ss- (kaart 13). Op kaart 26 krijg je nochtans dezelfde concentraties als bij Claesen (vgl. kaart 25), nl. een Claessens-gebied in Antwerpen en één in Limburg, zodat je wel uit de geografie kan besluiten dat er onderliggend twee verschillende types zijn (het ene -sen + s, het andere -en + s). Patroniemvormingen waren in het Oostlimburgs nog mogelijk tot in de 16de-17de eeuwGa naar voetnoot(21), zodat een stapelvorm als Claessens, die buiten Antwerpen vooral voor de oostelijke grensstreek typisch is (kaart 26), niet hoeft te verwonderen. Aan de andere kant van de grens doet dit fenomeen zich trouwens ook voor: in Nederlands Limburg houden het totale aantal Claessen en Claessens elkaar ongeveer in evenwichtGa naar voetnoot(22). Andere, formeel identieke eenlettergrepige namen op -s met een stapelsuffix zijn daarentegen, veeleer tegen de verwachtingen inGa naar voetnoot(23), vrij zeldzaam: namen als Theyssens, Nijssens | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
Ga naar voetnoot(24), Vaessens komen haast niet voor, ofwel horen ze niet thuis in dit gebied (Driessens). De boven gevolgde gedachtengang levert een hypothese op voor de zeer frequente, maar naamkundig problematische naam Jans(s)en(s) en varianten in BelgiëGa naar voetnoot(25). Jans(s)en(s) zou op dezelfde manier ontleed kunnen worden als Claes(s)en(s), ware het niet dat de voornaam Jan initieel niet uitgaat op een -s. De gewone genitiefvorm van Jan is Jans (kaart 27). Die vorm is ook behouden als FN in de streek rond Brussel en in een groter gebied in Zuid-Limburg, maar weegt kwantitatief niet op tegen alle andere vormen van Janssens, duizenden in aantal, die dan zouden zijn uitgebreid met één of meer suffixen. Gezien het onevenwicht in frequentie tussen het normaal te verwachten patroniem Jans en de in die opvatting gemarkeerde vormen Jans(s)en(s), lijkt een etymon Jan als oorsprong van deze namenreeks me niet voor de hand liggend. Plausibeler is het Janssens af te leiden van een andere grondvorm, nl. Johannes. De verspreiding van de FN Hannes, uit Johannes, pleit o.m. voor die stellingGa naar voetnoot(26). Hannes (kaart 28) bestaat nl. precies niet daar waar Jans voorkomt. Als patroniem van Johannes is de Antwerps-Noordbrabantse vorm HannesGa naar voetnoot(27); in Limburg en Zuid-Brabant staat Jans daarmee in complementaire distributie. Jans(s)en(s) is dus vermoedelijk in een groot deel van België ontstaan uit Johannes, dat spoedig verkort werd tot Jannes, Jans. Afgeleid van een basisvorm op -s, kan de naam worden ingepast in het patroon van Claessens en Adriaenssens. Jans(s)en is dan, al naargelang de streek van voorkomen, te interpreteren als Jans + sen (suffix) of als Jans + en (zwakke genitiefuitgang); Jans(s)ens als Jans + sen + s of als Jans + en + s (stapelvormen). De kaart met de grafieën van Jans(s)en (kaart 29) bevestigt deze stelling minder uitgesproken dan bijv. bij Clae(s)sen (vgl. kaart 25) het geval was. Doorgaans is de verdeling tussen beide grafemen bij Jans(s)en vrij evenwichtig. Langs de rijksgrens met Nederland en aan de overzijde ervan is er een voorkeur voor de dubbele -ss-: Janssen. Dezelfde tendens merken we bij Hanssen en FranssenGa naar voetnoot(28). Kennelijk | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
heeft ook de foneemstructuur van de namen de spelling ervan beïnvloed: bij gelijkluidende namen als Jans(s)en, Hans(s)en en Frans(s)en (V̆CC) blijkt, te oordelen naar het tamelijk willekeurig dooreenlopen van beide grafieën, het onderscheid tussen het -sen-suffix en de uitgang -en grafisch vervaagd te zijn (kaart 30). Namen met een structuur analoog aan die van Clae(s)sen (V̄C), zoals Vaes(s)en en Maes(s)en, hebben daarentegen duidelijker vastgehouden aan dit verschil (kaarten 31-32)Ga naar voetnoot(29). In de voorgaande constructie blijft het enorme aantal Janssens in België (32054) en de ruime verspreiding van die naam (kaart 2) een opvallend gegeven. Deze enkel in het noorden van Antwerpen als autochtoon te beschouwen naamvorm moet zich vanuit zijn bakermat in het Antwerpse sterk hebben verspreid, zelfs naar het voor patroniemen vrij allergische Oost- en West-Vlaanderen en de andere vormen overvleugeld hebben (‘slechts’ 13186 Jans(s)en). Misschien sloot de variant Janssens formeel het best aan bij de structuur van de overige zeer frequente patroniemen: tweelettergrepig en uitgaande op een -s, bijv. Peeters, Wouters, Mertens, Willems enz. Naar analogie met deze namen kreeg wellicht de vorm Janssens, eveneens tweesyllabig en eindigend op een -s de voorkeur en vond hij op die manier ook ingang buiten zijn eigenlijke verspreidingsgebied. | |||||||
2.2. Toponymische FNBij de toponymische FN als Verheyen, Vandenberg, Van Dijk e.d. bestaat er een opvallende geografische tegenstelling tussen de namen ingeleid met het voorzetsel van (en varianten van den, van der, ver) en de namen gevormd met het personificerende suffix -man(s), bijv. Vandenbergh/Berghman(s), Verbeek/Beeckman(s), Vermeulen/Moleman(s), Vandenbosch/Bosman(s), Vandale/Daleman(s). Van dit laatste namenpaar bijv. is Vandale (kaart 33) de Oost- en Westvlaamse vorm; Dalemans is typisch voor een centraal gebied in het oosten van Oost- | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
Vlaanderen tot het westen van de provincies Antwerpen en Brabant. In Limburg houden beide vormen elkaar ongeveer in evenwicht, maar tussen die twee gebieden zijn namen afgeleid van ‘dal’ schaars. De verspreiding van Verbeeck/Beeckmans stemt hiermee in grote mate overeen. De kaarten met Vandenberg/Berghmans (kaart 34) en Vandenbosch/Boschmans (kaart 35) geven een iets ander beeld: de vorm met van is karakteristiek voor het westen van het taalgebied en neemt naar het oosten toe af in frequentie, maar dringt toch diep door in de provincies Antwerpen en Brabant. Daarnaast vind je, nu in de hele provincie Antwerpen en Brabant, Bergmans en Bosmans. De -man(s)-namen zijn in dat gebied zowat de helft van de FN met ‘berg’ en ‘bos’ gaan uitmakenGa naar voetnoot(30). In de Limburgse Kempen komt tenslotte ook het simplex Berg of Bergs en Bosch voor. Binnen de FN gevormd met het suffix -man(s) is er een morfologisch onderscheid tussen de namen op -man (zonder uitgang) en die op -mans (gegenitiveerd) (kaart 36). De scheiding tussen de uitgangsloze vorm en de genitiefvorm loopt andermaal op de grens tussen Oost-Vlaanderen en Antwerpen/Brabant en valt dus samen met de scheidingslijn tussen het juxtapositieve en het genitiefpatronymische gebied bij de patroniemen (vgl. kaart 10). Die oostelijke genitivering is ook produktief geweest in de categorie van de beroepsnamen, zoals blijkt uit de geografische distributie van namenparen als Timmerman/Timmermans, Meuleman/Molemans, Bruggeman/Brugmans e.d.Ga naar voetnoot(31). Typisch voor Limburg tenslotte, parallel met vele plaatsnamen, maar globaal genomen in FN veeleer zeldzaam, is het gebruik van andere inleidende voorzetsels: op, aan, in. Namen als Opdenacker, Opteyndt, Opbroek; Indesteeghe, Intven, Indeganck, zelfs Inhetpanhuis (kaart 37); Aendenhof, Aendekerk, Aendenboom tref je voornamelijk in Limburg aan. Een aantal van deze reeks zijn vermoedelijk vondelingennamen, maar ze illustreren toch de mogelijkheid om met deze voorzetsels een FN te vormenGa naar voetnoot(32). Het opzoeken van de verspreiding van honderden FN heeft me ervan overtuigd dat de Vlaming, ook nu nog, een honkvast wezen is. Op de | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
kaarten zie je dat Vlamingen doorgaans erg aan de eigen streek hechten. Relatief weinig frequente namen concentreren zich bijna altijd in een aaneengesloten gebied. Zoals je vaak aan iemands taal kan horen waar hij vandaan komt, kan je ook op basis van het type van zijn naam vrij precies voorspellen uit welke streek hij komt.
Leuven Ann Marynissen | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
Kaart 1
| |||||||
[pagina 44]
| |||||||
Kaart 2
| |||||||
[pagina 45]
| |||||||
Kaart 3
| |||||||
[pagina 46]
| |||||||
Kaart 4
| |||||||
[pagina 47]
| |||||||
Kaart 5
| |||||||
[pagina 48]
| |||||||
Kaart 6
| |||||||
[pagina 49]
| |||||||
Kaart 7
| |||||||
[pagina 50]
| |||||||
Kaart 8
| |||||||
[pagina 51]
| |||||||
Kaart 9
| |||||||
[pagina 52]
| |||||||
Kaart 10
| |||||||
[pagina 53]
| |||||||
Kaart 11
| |||||||
[pagina 54]
| |||||||
Kaart 12
| |||||||
[pagina 55]
| |||||||
Kaart 13
| |||||||
[pagina 56]
| |||||||
Kaart 14
| |||||||
[pagina 57]
| |||||||
Kaart 15
| |||||||
[pagina 58]
| |||||||
Kaart 16
| |||||||
[pagina 59]
| |||||||
Kaart 17
| |||||||
[pagina 60]
| |||||||
Kaart 18
| |||||||
[pagina 61]
| |||||||
Kaart 19
| |||||||
[pagina 62]
| |||||||
Kaart 20
| |||||||
[pagina 63]
| |||||||
Kaart 21
| |||||||
[pagina 64]
| |||||||
Kaart 22
| |||||||
[pagina 65]
| |||||||
Kaart 23
| |||||||
[pagina 66]
| |||||||
Kaart 24
| |||||||
[pagina 67]
| |||||||
Kaart 25
| |||||||
[pagina 68]
| |||||||
Kaart 26
| |||||||
[pagina 69]
| |||||||
Kaart 27
| |||||||
[pagina 70]
| |||||||
Kaart 28
| |||||||
[pagina 71]
| |||||||
Kaart 29
| |||||||
[pagina 72]
| |||||||
Kaart 30
| |||||||
[pagina 73]
| |||||||
Kaart 31
| |||||||
[pagina 74]
| |||||||
Kaart 32
| |||||||
[pagina 75]
| |||||||
Kaart 33
| |||||||
[pagina 76]
| |||||||
Kaart 34
| |||||||
[pagina 77]
| |||||||
Kaart 35
| |||||||
[pagina 78]
| |||||||
Kaart 36
| |||||||
[pagina 79]
| |||||||
Kaart 37
|
|