Naamkunde. Jaargang 23
(1991)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Van-namen als emigratiemeterHet is een feit dat heel wat familienamen in de Nederlanden met het voorzetsel van beginnen. Iedereen kan dat zonder moeite constateren. Geen Nederlands voetbalelftal, geen Vlaamse wielrennersploeg, of er zijn steevast een paar mensen met een van-naam bij. Kortom, het element van is een specifiek kenmerk van een groot aantal familienamen die in het Nederlandse taalgebied ontstaan zijn. Er is echter nog meer. Bij familienamen van niet-Nederlandse oorsprong - en ik denk hier allereerst aan Franse - vindt men nagenoeg geen enkele naam die met diezelfde lettercombinatie begint. Men moet, bij wijze van spreken, een vergrootglas gebruiken om b.v. ergens een Vanauld, een Vançon, een Vanet, een Van(n)ier, een Vannereau of een Vanot te vinden. Hun aantal is echter, ook in Frankrijk, zo gering dat ze tussen de vele van-namen van Nederlandse oorsprong in het niet verzinken. M.a.w. men kan stellen dat van- ook een exclusief kenmerk is van familienamen van Nederlandse oorsprong, vermits het elders zo goed als ontbreekt. Dat wil dan ook zeggen dat elke van-naam die nu ergens in Frankrijk voorkomt, aan emigratie uit de Nederlanden toe te schrijven is. Door die namen te tellen en hun procentueel aandeel te berekenen moet men derhalve een en ander kunnen leren over de omvang en de spreiding van die emigratie. Ook hier zullen we met ons vergrootglas van daarnet een paar verfranste varianten vinden, die echter opnieuw in het niet verzinken tussen de onvervalste van-namen. Ik bedoel namen met Vam-, zoals Vambalberghe, Vambrouck, Vammale, of Vamparys, of met Wan- zoals Wanaverbercq, Wandenberg, Wandewinckelle, Wanecque, Wannebrouck, Wanuffel enz. Zij kunnen desnoods als compensatie dienen voor de minieme vervalsende invloed die namen als Vanauld en consoorten eventueel op het percentage zouden kunnen uitoefenen. In de overtuiging dus dat er uit de frequentie van de van-namen betrouwbare aanwijzingen te halen zouden zijn over de emigratie uit de Nederlanden, heb ik me enkele jaren geleden dan maar eens aan het tellen gezet. Ik heb daarbij enkel gebruik gemaakt van een reeks | |
[pagina 22]
| |
Belgische en Franse telefoonboeken, de enige bron die mij ter beschikking stondGa naar voetnoot(1). Ik ben namelijk van oordeel dat telefoonboeken wel degelijk representatief genoeg zijn voor naamgeografisch onderzoek. Na de heftige polemiek die daarover in de jaren '60 gewoed heeft, zijn de naamkundigen het er eens over geworden dat het aantal abonnees toen al groot genoeg was om ‘niet meer in tegenspraak te zijn met de statistische wet van de grote getallen’Ga naar voetnoot(2). Vandaag, een kwarteeuw later, met nog veel meer abonnees, kan er a fortiori geen reden meer zijn om nog aan die representativiteit te twijfelen. Dat sluit natuurlijk niet uit dat volledige naamkundige repertoria uiteraard nog veel nuttiger werkinstrumenten zouden zijn, maar bij ontstentenis daarvan kan het eenvoudige telefoonboek, dat toch binnen ieders bereik is, beslist ook zijn diensten bewijzen. En dat geldt vooral voor onze Belgische telefoonboeken, die voor een dergelijke studie oneindig veel beter geschikt zijn dan b.v. de Nederlandse. Zoals bekend, zijn de van-namen in het alfabetiseringssysteem dat men in Nederland gebruikt, niet gegroepeerd bij de V, maar op basis van het grondwoord in de naam. Het is dan ook onbegonnen werk om daar alle van-namen te tellen. Ook de Franse telefoonboeken lenen zich minder goed tot een dergelijk onderzoek. Daarin gebruikt men wel hetzelfde alfabetiseringssysteem als wij in België, maar men heeft er het nadeel dat de abonnees van ieder dorpje, hoe klein ook - en in Frankrijk wil dat een en ander zeggen - in afzonderlijke lijsten vermeld zijn. Daar in rurale streken alle van-namen gaan tellen zou zo goed als onmogelijk zijn en meestal zouden de absolute cijfers bovendien te klein zijn om in bruikbare percentages omgezet te worden. In onze Belgische telefoonboeken daarentegen waren de abonnees, althans in 1980 toen ik mijn onderzoek startte, nog per zone gerangschikt, zodat het tellen van de van-namen geen omslachtige karwei was. Ik heb dan ook uitsluitend telefoonboeken uit die jaren gebruikt, | |
[pagina 23]
| |
niettegenstaande men sedert 1982 overgeschakeld is naar een meer opgesplitste rangschikking per nieuwe fusiegemeente. Het gebruik van die nieuwere telefoonboeken zou heel wat meer tijd gevergd hebben, terwijl het rendement nagenoeg hetzelfde gebleven zou zijn. Alleen zou het gedetailleerder geweest zijn, vermits men over percentages per gemeente zou beschikken, maar het is ten zeerste de vraag of dat dan de overzichtelijkheid niet geschaad zou hebben. Nu heb ik de resultaten van mijn onderzoek nog op één overzichtelijk kaartje kunnen samenbrengen. Met verdere opsplitsing zou dat niet meer mogelijk geweest zijn. De cijfers die men op het kaartje vindt, zijn de percentages van het aantal van-namen per zone, met links onderaan de gemiddelden voor Vlaanderen en Wallonië: respectievelijk 15,7% en 3,1%, en ook het nationale gemiddelde voor België: 10,4%. Natuurlijk worden die cijfers pas echt interessant en leerrijk wanneer men ze per zone bekijkt. We constateren eerst en vooral dat het Vlaamse gemiddelde van 15,7% blijkbaar gevoelig overschreden wordt in heel het centrale gedeelte van Nederlandstalig België nl. in Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Vlaams-Brabant, met pieken van bij en boven de 19% in de zones Ninove, Aalst, Dendermonde en Mechelen, en iets lagere cijfers in de zones Ronse, Gent, Antwerpen, Herentals en Leuven. Voorts wordt datzelfde Vlaamse gemiddelde ongeveer geëvenaard in de zones Brugge, Roeselare en Kortrijk ten westen en in de zone Diest ten oosten van dat centrale gedeelte. Een opmerkelijk lagere score dan het gemiddelde hebben we alleen in westelijk West-Vlaanderen, nl. de zones Oostende, Veurne en Ieper met cijfers tussen 12% en 10%, alsook in heel Limburg met 9,9% voor Hasselt en amper 6,2% voor Tongeren. Wat is daar de verklaring voor? Voor wat Limburg betreft, meen ik die lage score bijna volledig toe te mogen schrijven aan het feit dat het preferente naamstype voor familienamen van geografische oorsprong daar meestal niet een van-constructie is, maar wel een genitiefconstructie met s-uitgang. Ik denk hier b.v. aan namen als Kerkhofs en Puts, waar we elders uitsluitend namen als Vandekerkhove en Vandeputte hebben. Daarnaast denk ik ook aan de vermoedelijk grotere concurrentie die van-namen in het Limburgse ondervinden van geografische namen met andere voorzetsels zoals die van het type Aendekerk, Indestege, Opdenacker en Uyterhoeven en misschien ook van die met het achtervoegsel -mans, zoals o.m. Brink- | |
[pagina 24]
| |
mans, Breugelmans, Straetmans en Steegmans, ofschoon die namen ook wel buiten Limburg inheems kunnen zijn. Voor wat westelijk West-Vlaanderen betreft dient de verklaring uiteraard in een totaal andere richting gezocht te worden. Ik denk dat hier zelfs op zijn minst twee verschillende oorzaken een rol gespeeld hebben. Ten eerste hebben we in West-Vlaanderen doorgaans een vrij grote spreiding van Ver-namen die, zoals bekend, via Vaer- uit Van der-ontstaan zijn: ik bedoel namen als Verhaeghe en Vermeulen die ooit respectievelijk Vanderhaeghe en Vandermeulen geluid hebben, en nu dus a.h.w. ‘verholen’ van-namen geworden zijn, die het totale aantal echte van-namen flink hebben doen dalen. Ten tweede moeten we m.i. ook rekening houden met het feit dat die Westhoek veel meer dan andere streken te lijden gehad heeft tijdens de Godsdienstoorlogen: er is daar toen een massale uitwijking geweest, die de eerste jaren daarna vrij snel gecompenseerd werd door aanzienlijke inwijking uit Franstalig gebied, in die mate zelfs dat we zonder overdrijving kunnen zeggen dat tegenwoordig één inwoner op drie in de Westhoek een oorspronkelijke Franse familienaam heeft, zonder van- uiteraard. En nu Wallonië. Het algemene gemiddelde van 3,1% wordt daar blijkbaar gevoelig overschreden in de aan Vlaanderen grenzende zones Aat, Waver, Doornik, Nijvel en Borgworm, alsook in de Henegouwse industriecentra Bergen, La Louvière en Charleroi. Dat het Luikse industriecentrum maar half zo hoog scoort, zal wel uitsluitend een gevolg zijn van het feit dat de arbeiders daar vooral gerecruteerd werden in Limburg, waar de van-namen ook zo laag scoren. Zoals elders in de aangrenzende gebieden, schommelen de percentages ook daar rond 1/3 van die in de Vlaamse zones erboven. Heel normaal dus. De echte uitschieters voor het Franstalige landsgedeelte zijn de zones Moeskroen en Komen met respectievelijk 10,6% en 7,7%, cijfers die in de buurt komen van 2/3 van die van de Vlaamse zones Kortrijk en Ieper erboven, dubbel zoveel dus als in de andere Waalse taalgrenszones. Dat wil dus zeggen dat de zones Komen en Moeskroen in feite maar half zo Waals zijn als de andere, tenminste als men de familienamenvoorraad als criterium neemt. Voorts kunnen we voor wat Wallonië betreft nog constateren dat de landbouwstreken ter hoogte van Samber en Maas aanzienlijk hogere percentages hebben dan b.v. de Ardennen, waarheen de inwijking uit Vlaanderen logischerwijze altijd zeer miniem geweest isGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 25]
| |
Blijft dan alleen nog de zone Brussel, die met 9,6% een gemiddelde heeft dat het nationale van 10,4% dicht benadert. Ook dat ligt m.i. helemaal in de lijn der verwachtingen. Al bij al vind ik het resultaat van mijn onderzoek voor België heel bevredigend, te meer als men bedenkt dat het louter gebaseerd is op een summiere telling van een beperkt aantal namen in enkele telefoonboeken. Aangemoedigd door dat ‘Belgische’ succes, heb ik daarna gepoogd om mijn onderzoek ook naar Noord-Frankrijk uit te breiden. Net als in Wallonië mocht ik toch ook daar terecht een percentage van-namen verwachten dat rechtstreeks evenredig zou zijn met de afstand van het Nederlands taalgebied en de intensiteit van de emigratie daaruit. Mijn onderzoek is hier evenwel heel wat beperkter gebleven, niet het minst omdat de Franse telefoonboeken, door de reeds besproken versnippering van het namenmateriaal tot de onooglijkste dorpjes, voor een dergelijk onderzoek minder geschikt zijn. Ik heb me dan ook beperkt tot enkele steekproeven, meer bepaald, door in het departement Nord alleen de grotere dorpen en steden te nemen, nl. die welke meer dan vier bladzijden beslaan in het telefoonboek. Dat is uiteraard een willekeurige grens, waardoor het onderzoek weliswaar minder volledig is, maar m.i. toch nog uitgebreid genoeg om als emigratiemeter vanuit Nederlandstalig gebied te kunnen gelden. Hier volgen nu enkele cijfers. Ik begin met de Rijselse agglomeratie, van laag tot hoog, en met het Waals gemiddelde van 3,1% voor ogen, ter vergelijking: Rijsel 1,7%, Loos 1,9%, Haubourdin 2,2%, Villeneuve d'Ascq 2,5%, Lomme 2,7%, Lambersart 2,9%, Faches en La Madeleine 3,1%, Roubaix 3,2%, St.-André en Wambrechies 3,3%, Wattignies 3,5%, Mons-en-Baroeul 3,6%, Hellemmes 3,7%, Bondues, Marcq-en-Baroeul en Ronchin 3,9%, Hem 4%, Tourcoing en Wattrelos 4,2%, Croix 4,5%, Mouvaux 4,6%, Wasquehal 5%. En zo zitten we al ver boven het Waalse gemiddelde van 3,1%. Uit onderlinge vergelijking van die | |
[pagina 26]
| |
percentages onthouden we vooral dat de massale Vlaamse uitwijking naar de Noordfranse industriesteden zich in de vorige eeuw niet voltrokken heeft in het oude agglomeratiecentrum zelf (Rijsel en Loos), waar toen al geen nieuwe woonruimte meer was, uiteraard nog niet in de nieuwere centra (Villeneuve d'Ascq, Lomme en Haubourdin), die pas in de laatste decennia hun grote expansie gekend hebben, maar wel in voorsteden als Roubaix, Tourcoing, Croix, Mouvaux en Wasquehal, om er maar enkele te noemen. De percentages evenaren er die van de zones Doornik en Bergen in Henegouwen. Voor het arrondissement Rijsel heb ik voorts nog cijfers voor de grenssteden: Armentiers 3,1%, Frans Komen 4,1% en Halewijn 6,9%. Dat laatste is mijn hoogste score voor Frankrijk, bijna zo hoog als de 7,7% in Belgisch Komen in de onmiddellijke nabijheid. In de rest van het departement Nord heb ik voorts nog enkele gegevens. Eerst voor van oudsher Nederlandstalig gebied: Hazebroek 3,3%, Belle 3,9%, Duinkerke 2,9%, Koudekerke 4,1% en St.-Polsaan-Zee 4,5%. Net zoals in het Rijselse is er hier dus weer een aanzienlijk verschil tussen het oude Duinkerke zelf en zijn nieuwere voorsteden, die veel hoger scoren. In het van oudsher Franstalige gebied van het departement Nord zijn die percentages gevoelig lager, maar toch weer het hoogst in de industriecentra: Seclin 1,9% en Hautmont 1,6%. Overal elders is het aanzienlijk minder: St.-Amandles-Eaux 1%, Cambrai en Marly 0,9%, Douai, Maubeuge en Valenciennes 0,8%, Denain 0,5%, Caudry 0,4%, en Fourmies 0,3%. Ook het departement Pas-de-Calais heb ik onderzocht. Daar heb ik de hoogste percentages voor de noordelijke steden: Calais 1,8%, Longuenesse en St.-Omer 1,2%. Dan komt het mijngebied en de omgeving ervan: Bailly-les Mines 1,1%, Harnes en Lens 1%, Aire-sur-la-Lys, Auchel, Beuvry, Carvin en Hénin-Beaumont 0,9%, Avion, Liévin en Lillers 0,8%, Bethune 0,7%. Daarna wat zuidelijker: Arras 0,7% en St.-Pol-sur-Ternoise 0,6%. En wat westelijker: Outreau 0,7%, Boulogne en Le Touquet 0,6%, St.-Martin en Berck-Plage 0,5%. Voorts heb ik nog cijfers voor drie andere departementen, waaruit weer blijkt dat er een geleidelijke daling te merken is naarmate men zich verder van Vlaanderen verwijdert. In het departement Somme heb ik: Amiens 0,52% en Abbeville 0,42%, in het departement Aisne: St.-Quentin 0,63%, Chauny 0,56%, Hirson 0,51%, Laon 0,41%, Soissons 0,35% en Château-Thierry 0,22%, in het departement Ardennes: | |
[pagina 27]
| |
[pagina 28]
| |
Charleville-Mézières 0,29%, Sedan 0,28%, Vauziers 0,2% en Rethel 0,15%. Uit pure nieuwsgierigheid heb ik ook verderop in Frankrijk nog een paar losse steekproefjes gedaan. Dat was eerst en vooral het geval voor Parijs, waar ik 0,11% van-namen geteld heb, dus 11 op 1000, nog eens tienmaal minder dan het gemiddelde in Pas-de-Calais, dat rond 1% schommelde. Bordeaux b.v. was vanzelfsprekend nog wat minder: 0,08% en Marseille amper 0,04%, dus weer eens de helft minder. Opvallend hoog - en daarmee besluit ik - was mijn percentage voor het verre Lourdes, het beroemde bedevaartsoord dat in Vlaanderen overbekend is. De score was daar 0,24% dus driemaal meer dan het nabije Bordeaux en meer dan het dubbele van Parijs. Me dunkt dat een voorbeeld als dit alleen al kan volstaan om te illustreren dat mijn van-namenemigratiemeter a.h.w. uitgerust is met een fijne registreernaald die met seismografische precisie ook op de geringste schokken reageert. Dat is voor mij een verrassing geweestGa naar voetnoot(4).
Ieper Wilfried Beele |
|