Naamkunde. Jaargang 22
(1990)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |||||||||
BoekbesprekingenD.P. Blok, Ortsnamen. Turnhout, Brepols, 1988. 49 blz. ISBN 2-503-36054-8. (Typologie des sources du moyen âge occidental, A-8, Dir. L. Genicot, Fasc. 54). In de fundamentele Typologie-reeks van L. Genicot, aktief emeritus van de UCL, is nu ook de toponymie als bron voor de middeleeuwse geschiedenis aan bod gekomen. De auteur is D.P. Blok, lid van de Naamkunde-redaktie en als geen ander vertrouwd met dat tema. Na een mediëvistische opleiding aan de Universiteit van Amsterdam was hij eerst als wetenschappelijk ambtenaar en van 1965 tot 1986 als directeur werkzaam aan het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde (sedert 1979 P.J. Meertens-Instituut). Ruim 25 jaar lang vervulde hij bovendien een leeropdracht (sinds 1980 als buitengewoon hoogleraar) in de nederzettingsgeschiedenis en naamkunde aan de genoemde UniversiteitGa naar voetnoot(1). Vooral op dat terrein, de historische naamkunde en de middeleeuwse geschiedenis, heeft hij baanbrekend werk verricht in een aantal publikaties, waardoor hij in binnen- en buitenland als een autoriteit wordt erkend. Het is dan ook niet te verwonderen dat Blok met onderhavige verhandeling voor een meesterlijke syntese heeft gezorgd. Hij beperkt zich hier uiteraard tot een typologisch-metodologisch onderzoek van de toponymie als hulpwetenschap voor de geschiedenis. De bibliografie gaat tot 1986 en bevat een keuze uit de Duitse, Engelse en Franse vakliteratuur: handboeken, studiën, (ook Nederlandse en Skandinavische) lexica en tijdschriften. Meer speciale werken en artikelen worden op de toepasselijke plaats in voetnoot vermeld. In vijf hoofdstukken krijgt de mediëvist de nodige informatie aangeboden in een heldere tekst met treffende voorbeelden. De eerste twee kapittels handelen in het kort over de eigen aard van de plaatsnamen, zowel synchroon als diachroon, hun indeling, vorming en ontwikkeling. Met terminologische bijzonderheden vormen ze een essentieel verantwoorde inleiding. De drie volgende hoofdstukken gaan dieper in op de kernproblemen van het betrokken studiegebied: de chronologische indeling van de plaatsnamen, de kritische beoordeling van toponymisch materiaal, toponymie en middeleeuwse geschiedenis. Achtereenvolgens worden daar de desbetreffende criteria en de gevolgde metodes besproken en toegelicht, op zulke wijze dat de uiteenzetting - die in eerste | |||||||||
[pagina 191]
| |||||||||
instantie voor historici bestemd is - ook aan naamkundigen gepreciseerde informatie verstrekt. Het betreft o.m. de middelen om middeleeuwse plaatsnamen te onderscheiden van oudere lagen, anderzijds de problemen om toponymische attestaties (ook in originelen) juist te evalueren, te identificeren en etymologisch te interpreteren. Wat de toponymie rechtstreeks voor de middeleeuwse geschiedenis te betekenen heeft wordt overzichtelijk samengevat in het laatste hoofdstuk en verduidelijkt met betrekking tot de Germaanse volksverhuizingen en latere migraties, de nederzettingsgeschiedenis in meertalige gebieden en binnen een zelfde taalgemeenschap, de historische geografie, sporen van heidense cultusplaatsen en andere facetten van de kultuurgeschiedenis. Het is een veilige gids voor historici en historisch geïnteresseerde naamkundigen. Uit technisch oogpunt zijn nog wel enkele zetfouten te verbeteren. De persoonsnamen zullen door D. Geuenich in dezelfde reeks apart behandeld worden.
K. Roelandts Frans Claes, Guy Hanegreefs, Frans Loix en Nanda Reynders, Schaffen door de eeuwen heen. Uitg. Oostbrabantse Werkgemeenschap. Tielt-Winge, Perklaan 1, [1989]. 275 blz. BEF 600. Op initiatief van L. Van de Poel, die zorgde voor aanvullend materiaal bij zijn ‘Bouwstoffen voor de geschiedenis van Schaffen’ (1956), nam F. Claes de leiding om een nieuw boek over die (in 1977 bij Diest gevoegde) gemeente samen te stellen. Zelf behandelt hij daarin de periodes van de prehistorie tot het midden van de 17de eeuw, met een verklarend overzicht van de plaatsnamen die nog bekend zijn of die lokaalhistorische inlichtingen kunnen verschaffen. Dat de toponymie in deze dorpsmonografie behoorlijk gevaloriseerd wordt is te danken aan de brede belangstelling en de vakkennis van de auteur, die ook aan de lezers van Naamkunde al een reeks instruktieve bijdragen heeft bezorgd. Het toponymisch overzicht (blz. 39-98) is geïllustreerd met een paar kaartjes en bevat vooreerst een studie van de gehucht- en nederzettingsnamen, de namen van laat- en cijnshoven, huizen, wegen, waterlopen en vijvers. Daarna worden de veldnamen bestudeerd, die herinneren aan de aard en de begroeiing van de bodem, aan de grondeigenaars en de gebruikers, de gekweekte gewassen en dieren de nijverheid en beroepen, het ekonomisch en sociaal leven. De interpretatie is doorgaans goed gemotiveerd, met een duidelijk onderscheid tussen feiten en hypotesen. Opmerkelijk is o.m. de ontwikkeling van Tghenen Arde (1416) tot Tschenaer en Tschonaerde (1566), nu dialektisch (op) Tsjenaat, officieel Schoonaarde. De ‘toevoeging van een s-klank’ (blz. 46-47) heeft de auteur al vroeger, in Naamkunde 15 (1983) blz. 189, nader verklaard door de ‘palatalisatie van g’ na t (uit voorz. te). De variant met s verschijnt hier in de 16de eeuw. Ik denk hierbij aan de evolutie van mnl. | |||||||||
[pagina 192]
| |||||||||
geghen (met oorspronkelijk wgm. g-) dat na t(e) al drie eeuwen vroeger is ontwikkeld tot tseghen, naast frekwenter jeghen, teghen, tjeghen enz. De grafie ts, in dat voorzetsel in de 13de-14de eeuw afwisselend met ch, wijst vermoedelijk op gemouilleerd tsj, te vergelijken met genoemd dialektisch Tsjenaat waarin het vnw. gene (uit wgm. j-) schuilt. Hier lijken de grafische varianten ts en ch (zoals in tseghen/cheghen) voor een tsj-klank in de 16de eeuw versmolten te zijn in de spelling (t)schen-, wat in de schrijftaal geleid heeft tot volksetymologisch Schoon-. De spelling tsh komt een enkele keer zowel in tsheghen (1294) als in tshenarde (1592) voor. Dat kan de overeenkomst in de kronologisch verschillende klankontwikkeling van tg- bevestigen. Waarschijnlijker is evenwel dat - afwijkend van (te)geghen > (t)jeghen, met verlies van de g-variant - de latere mouillering in Tghenen Arde, met behoud van een schriftelijke g-variant tot in de 18de eeuw, geen tj-stadium heeft gekend maar rechtstreeks van gepalataliseerd tg- tot dialektisch tsj- en een gestandaardiseerde uitspraak tsch- > sch- is geëvolueerd. Aan zo'n tweevoudige ontwikkeling heeft Claes ook gedacht in zijn bovengenoemd artikel van 1983, waar hij ook meer attestaties geeft van het naburige Genenbroek, met een parallelle wisseling van (te) ghenen- en (t)schenen-, van de 16de tot de 18de eeuw. Daarna komt deze naam niet meer voor, zodat de interpretatie van (t)sch- daarmee niet nader belicht kan worden. In onderhavige dorpsmonografie komen zulke details natuurlijk niet ter sprake. De schrijver heeft zich daar wijselijk beperkt tot een historisch relevante uitleg van de toponiemen. De verdere geschiedenis van Schaffen is in vijf hoofdstukken (met bijlage) opgesteld door G. Hanegreefs en met betrekking tot ‘het militair vliegveld’ aangevuld door F. Loix. Voor de toponymie wordt nog interessante informatie verstrekt door N. Reynders, met historische bijzonderheden over de twee schansen (sedert 1635 resp. 1629) en over de Kelbergse (ijzerzand)steengroeven: ontgonnen sedert 1380, werden ze in het begin van de 19de eeuw Tetheukesberg, naar de eigenaar Wathieu (blz. 232), en later het Steenkot genoemd. Met een register van persoons- en plaatsnamen en talrijke illustraties is dit boek een degelijke aanwinst voor de Brabantse heemkunde.
Herent K. Roelandts C.L. ten Cate, Borne en z'n Borg. Etymologie, feiten en speculatie. (Uitgave nr. 8 van de Stichting Genealogie Ten Cate / Ten Kate, Zwaluwstraat 220, 3145 NH Maassluis). Utrecht 1989. 96 pagina's. Het boek maakt aannemelijk dat Borne is ontstaan uit een Borg-nederzetting waarvan de plaatsnaam is afgeleid. Tot zover het resultaat in een notedop. De recensent zal trachten om dat resultaat uit te werken terwijl hij de inhoud van het boek beschrijft. | |||||||||
[pagina 193]
| |||||||||
Op de pagina's 1-6 met titel en inleiding volgt een bloemlezing van de in archivalia gevonden vormen van de plaatsnaam die sinds 1644 constant Borne wordt geschreven, voordien echter ook Borg(h)ende of Borg(h)unde (met varianten) gespeld werd en als Burgunde voor 't eerst en voor 't laatst in 1206 en ca. 1215 verschijnt (pp. 7-11). Publicaties over de etymologie van Borne/Borg(h)ende etc. worden op pp. 12-23 opgesomd en besproken; een nieuwe etymologie van Borg(h)ende wordt dan op pp. 24-34 uitvoerig beredeneerd. Identieke en aanverwante namen elders in Europa worden behandeld op pp. 35-42, waarbij een verband tussen de Twentse plaats en de oude Boergondiërs terecht wordt ontkend. Op pp. 42-43 wordt de vorm Borne overtuigend verklaard als uitkomst van een plaatselijke uitspraakgewoonte waardoor Borg(h)ende samengetrokken werd tot Borne. Ten overvloede wordt nog gerept van de kans dat geleerde middeleeuwers de plaats vernoemd hebben naar de roemruchte Burgonden waarvan het ‘Nibelungenlied’ verhaalde (p. 43). Blijkbaar mag het etymologisch onderzoek zich bepalen tot de vormen Borg(h)ende/Borg(h)unde, en komen drie interpretaties in aanmerking: De plaatsnaam is te verstaan als (1) een tegenwoordig deelwoord van het werkwoord borgen, = ‘het bescherming gevende’; of, de plaatsnaam is (2) een samenstelling van de twee zelfstandige naamwoorden borg en *anđja, = ‘het randgebied van een borg’; ofwel, de plaatsnaam is (3) het zelfstandig naamwoord borg met een achtervoegsel *-anđja/-unđja, vóór-Germaans *-anti̭o/-ṇti̭o, = ‘hetgeen bij de borg behoort’. Deze drie mogelijkheden worden als serieuze kanshebbers geopperd in de samenvatting van de etymologische discussie (p. 43). De auteur geeft als zijn eigen of andermans oordeel te kennen dat de mogelijkheid (1) ‘zeer twijfelachtig’ en de mogelijkheid (2) ‘zeer aanvechtbaar’ is, en ziet in (3) ‘de meest waarschijnlijke verklaring’. De recensent stemt ermee in. Ook hij voelt weinig voor (1), en ook hij kiest liever voor (3) dan voor (2), zij 't met enige aarzeling: Zowel (2) alsook (3) kunnen doelen op een nederzetting bij een borg! Zo'n nederzetting zou men zich kunnen voorstellen in of onder de voorborg behorende bij de borg (3) of op de rand van het borgveld (2), en die rand werd wellicht ook bij de borg gerekend zodat (2) en (3) synoniem werden. En wie zou een uit *ƀórg̵anđja voortgekomen middeleeuwse naam Borg(h)ende ooit kunnen onderscheiden van een eender luidende middeleeuwse naam, voortgekomen uit *ƀorg̵ánđja = ‘borg-einde’ na een speelse verspringing van de klemtoon? Om de balans ten gunste van (3) te doen doorslaan, moet men veel gewicht toekennen aan de twee oudste bewijsstukken, namelijk de twee in 1206 en ca. 1215 opgetekende vormen met de spelling Burgunde. Het is slechts een tweetal bewijsstukken, en ze zijn slechts door copieën overgeleverd; ze worden echter bekrachtigd door vrij talrijke doorgaans Noordeuropese vormen die eveneens uitgaan op -und. Aanvaarden we nu de 't eerst aangetoonde spelling Burgunde als die spelling welke de oorspronkelijke uitspraak inderdaad 't dichtst benadert, mogen we (2) | |||||||||
[pagina 194]
| |||||||||
en de -anđja-variant van (3) uitsluiten, zodat de ondubbelzinnige -unđja-variant van (3) als de meest waarschijnlijke mogelijkheid overblijft. Een heuse borg te Borne wordt door de auteur aangetoond met oorkonden die in 1647, 1659, 1668 en 1669 spreken van die Borch in die Horst (pp. 44-46), in het centrum van Borne, op de betrekkelijk hooggelegen stroomrug die aan drie kanten werd omsloten door een beek. Hoe die borg er kan hebben uitgezien, wordt met talrijke illustraties uiteengezet op pp. 47-70, waar ook duidelijk wordt dat de Horst te Borne alle wezenlijke kenmerken van een echte borg-vestigingsplaats heeft. De recensent die noch geograaf noch archeoloog is, ziet ook als leek wel dat een dergelijke plek een uitnemend geschikte vestigingsplaats voor mensen was die in het eertijds waterrijke Twente hoog en droog wilden wonen; en dat zo'n plek verdedigbaar werd gemaakt, begrijpt iedereen. Hier is een versterkte behuizing annex nederzetting sinds onheugelijke tijden denkbaar, een borg dus, in welke gedaante dan ook, annex nederzetting, met welke naam dan ook. Die naam kan oeroud zijn, en is ook wellicht continu overgeleverd door sprekers van een vóór-Germaanse taal aan nakomelingen en/of nieuwkomers die Germaans spraken, wier nazaten de naam tenslotte in de vormen Burgunde, Borg(h)ende, Borne hebben doorgegeven aan ons. Dit nu is het resultaat dat de auteur heeft gevonden. Het komt voort uit een gedegen betoog dat mede door gegevens in de noten op pp. 74-95 onderbouwd is. Het boek wordt afgesloten met een lijst van illustraties op p. 96. Een recensent die in de middeleeuwse Duitse taal- en letterkunde gespecialiseerd is, let in 't bijzonder op de verwerking van gegevens die aan zijn vakgebied zijn ontleend. Op dat punt heeft de recensent nogal wat aan te merken. Opvallend is de slordigheid bij het citeren: In de citaten uit Duitstalige publicaties springen talrijke citeerfouten in het oog; een uitvoerige contrôle met steekproeven brengt zeer veel onnauwkeurigheden aan het licht, ook in citaten uit Nederlandstalige literatuur. Waar de auteur ten gerieve van zijn lezers de onder Duitstalige filologen gebruikelijke afkortingen voluit schrijft, ontspoort hij heel opvallend op p. 25 alwaar men ‘oud-indisch’ en ‘angelsaksisch’ te lezen krijgt inplaats van resp. ‘oud-engels’ en ‘oud-saksisch’; op diezelfde pagina ziet men ook een transliteratie ‘bagis’ voor βᾶρις. Het probleem van filologenletters zoals ʒ en ə wordt op diezelfde pagina opgelost door weglaten (burʒ wordt bur) en door vervangen (bərəz wordt berez), en elders in het boek vergaat 't die letters niet beter. (De recensent vindt dat in een typoscript desnoods met de pen zulke letters mogen worden ingevuld.) Misleid door Hans Krahe die van ‘Volksker’ spreekt waar de Volsci bedoeld zijn (citaat op p. 28), identificeert de auteur in zijn noot 51 op p. 79 dat volk met de ‘Gallische volksstam, de Volcae, die ca. 300 na Chr. in Italië verscheen.’ Hier springt ook de misplaatste datum in het oog. In noot 105 op p. 85 is sprake van de ‘(Slavische) Wenden’ inplaats van de Sorben. Noot 40 op p. 79 noemt de Oudhoogduitse ‘Abrogans’ ‘het oudst bekende Duitse handschrift uit het | |||||||||
[pagina 195]
| |||||||||
midden der 8ste eeuw: een laat-latijnse synoniemen-lexicon uit de Langobardische tijd (Codex 911 uit de St. Gallen-bibliotheek)’. Bedoeld is een werk dat als het oudste werk van de Duitse letteren geldt; het laat zich niet verbinden met de Langobarden; het bleef in meer dan één handschrift bewaard; één ervan is in de Stiftsbibliothek te St. Gallen, een stad met twee belangrijke bibliotheken. In noot 79 op p. 83 wordt de door Adolf Bach aangegeven reeks van wetmatige klankveranderingen (idg. -nt- > germ. > -nd- > ahd. -nt-) in de naam Schwechat, anno 1030 Oudhoogduits Suechanta, abusievelijk als uitzondering opgevat. In noot 123 op p. 88 wordt de Stathe te Utrecht, die de auteur terecht als een havenstrand beschrijft, nodeloos met Duitse keizers in verband gebracht; immers, de spelling met -th- kan in onze streken heel wel traditioneel geweest zijn, als weerspiegeling van een oorspronkelijk fricatieve uitspraak van de dentale medeklinker. Blijkbaar laat de auteur nogal wat filologische steekjes vallen. Jammer, dat hij zijn filologische helpers zijn werk-in-wording slechts liet meelezen, inplaats van hen als mede-auteurs te winnen. De wetenschappelijke integriteit van de auteur lijdt geen twijfel, nergens schrijft hij zijn gegevens naar een vooropgezette stelling toe, steeds geeft hij andermans meningen correct weer; het commentaar dat hij dan levert, geeft steeds opnieuw blijk van een nuchtere kijk op de feiten. En aangezien hij die feiten massaal presenteert, doet zijn slordigheid geen afbreuk aan de degelijkheid van zijn betoog. Zijn betoog is kerngezond, de kern van zijn resultaat doorstaat ook een indringende kritiek.
Bilthoven L. Okken STUDIA ONOMASTICA, Festskrift till Thorsten Andersson den 23 februari 1989. Redaktie Lena Peterson en Svante Strandberg, met medewerking van Lennart Elmevik, Lennart Moberg en Allan Rostvik. Stockholm, Almqvist & Wiksell, 1989. xxiv + 454 blz. (ISBN 91-22-01280-X). De artikels werden ook gepubliceerd in het tijdschrift Namn och bygd. De rijke gamma onderwerpen getuigt van de vitaliteit van het naamkundig onderzoek. In 52 bijdragen, alfabetisch gerangschikt volgens de auteur, worden ver uiteenlopende aspekten van persoonsnamen en plaatsnamen behandeld, alsook enkele bijdragen over runologie, dialektologie en historische taalkunde. Die veelzijdigheid maakt een evenwichtige bespreking van het geheel moeilijk. Vandaar dat er hier een selektie besproken wordt van de bijdragen die respektievelijk in het Zweeds (29), het Deens (6) of het Noors (3) gesteld zijn en een Engelse of Duitse samenvatting kregen. Dat betekent natuurlijk niet dat bijdragen als die van Arend Quak ‘Wikinger in Flandern?’ (297 ff) en Karel Roelandts ‘Nordische | |||||||||
[pagina 196]
| |||||||||
Einflüsse auf die altflämische Namengebung?’ (303 ff) minder belangrijk zijn. In de bundel vindt de eigen belangstelling van Thorsten Andersson voor de oude Europese hydronymie weerklank in artikels over Germaanse waternamen in Brandenburg (Gerhard Schlimpert, 340 ff) en over de Skandinaviërs in Norfolk, Observaties over sommige plaatsnamen aan de rivierkant in Norwich (Karl Inge Sandred, 337 ff). Een greep uit de bundel biedt o.a.: ‘Enkele persoonsnamen in Zweedse plaatsnamen. Een naamstrukturele studie’ van Sven Benson (9 ff). Hij brengt het huidige Zweedse plaatsnamenbestand die een persoonsnaam bevatten in kaart, en buigt zich dan over de moeilijke gevallen, als de interpretatie van de -s- op het einde van het eerste lid of als begin van het tweede lid van de samenstelling. Soms valt een appellatief precies samen met een persoonsnaam, bv. Sten/sten. Een grote, duidelijk herkenbare groep namen kan een kleinere, ondoorzichtige opslorpen. Vandaar de noodzaak om te weten 1. welke persoonsnamen vaak voorkomen, 2. waar die meest in gebruik zijn, 3. in welke plaatsnaamkategorie. Zo kan men cijfergegevens per naam en lokaliteit verzamelen om daar bv. uit op te maken dat Sven veel kans maakt als 1ste lid van een plaatsnaam in Zuid-Zweden. Men moet ook de kombinatiemogelijkheden met een tweede lid onderzoeken. ‘Vormen en misvormen van Zuidzweedse plaatsnamen in de dokumenten uit de Deense en de vroegste Zweedse tijd’ van Bertil Ejder (69 ff), biedt een fijne beoordeling van wat bronnen kunnen waard zijn. Om plaatsnamen te verklaren beroept men zich op schriftelijke overlevering, op de lokale uitspraak van de naam en op een brede kennis van realia. Hoe betrouwbaar is eigenlijk die oude inskriptie op een runesteen, de vorm in een Latijnse tekst opgenomen, of die in de standaardtaal? In Skåne, Halland en Blekinge bijvoorbeeld, stond noch de oudste Deense vorm, noch de later aangepaste Zweedse dicht bij de lokale spreektaal, maar men kan er van uitgaan dat de oudste vindplaatsen het minst vervormd zijn. Middeleeuwse schrijvers gaven echter graag hun eigen taalvorm, liever dan de lokale. Het is dus van belang te achterhalen waar de optekenaar vandaan kwam. De overgang in Zweedse handen in de 17de eeuw leidde tot het optekenen van verkeerd begrepen namen, tot bewuste wijzigingen en foutief verzweedste namen. Eens men zich van die toestand bewust werd, kwamen er tussenoplossingen en verbeteringen, tot heden toe. ‘Plaatsnamen en aantal dagen’ door Folke Hedblom (127 ff) is een levendig relaas over de vermelding van 365 eilanden in Zweedse meren, dwz. één voor elke dag van het jaar als metafoor voor erg veel. Daar bestaan in de volksoverlevering zowel in Zweden als daarbuiten sagen rond. Tussen de meer teoretische onderzoekswijzen door komt er dus wel eens een lichtere toon. ‘Plaatsnamen in de onbepaalde vorm’ door Botolv Helleland (143 ff) is zo een abstrakter artikel. Gewoonlijk staan Noorse plaatsna- | |||||||||
[pagina 197]
| |||||||||
men in de bepaalde vorm, maar in afwisseling daarmee komen ook onbepaalde vormen in heel Skandinavië voor. Naarmate het systeem van het gesuffigeerde lidwoord vaste voet krijgt, komen er meer plaatsnamen in de bepaalde vorm voor. In de onbepaalde bleven over:
Familienamen in Noorwegen komen dikwijls van hoevenamen. Die plaatsnamen noteerde men gewoonlijk in de onbepaalde vorm. Dat wordt gestaafd met oude hoevenamen uit West-Noorwegen. Als die in de datief opgetekend werden, liet dat geen bepaalde vorm toe. Het systeem om bepaalde vormen te gebruiken is ook afgezwakt door het samenvallen van bep. en onbep. in het neutrum in de uitspraak. Een vaste verdeelsleutel voor de keuze van bepaalde of onbepaalde vorm komt er echter uit deze studie niet naar voor. ‘Janus en Japetus - geleerde voornamen uit de renaissance’ door John Kousgård Sørensen (195 ff). Deense voornamen uit die periode werden minder grondig onderzocht dan de middeleeuwse, en namen van boeren en burgers uitvoeriger dan die van de adel of de intelligentsia in Kopenhagen in de 17de eeuw. Het latiniseren van namen was typisch voor de renaissance, maar hoe verhouden die neologismen zich tot de middeleeuwse namenschat? En raakten zij geïntegreerd in latere tijden? Sommige nevenvormen van Latijnse namen kan men daar niet meer mee verbinden, wat leidt tot nieuwe namen als Janus bij Jens en Iapatus bij Jeppe! Men zocht nu inspiratie bij namen die in de middeleeuwen onbekend waren, bv. profeten of goden uit de Oudheid. Slechts enkele van deze vondsten overleven als voornaam of als familienaam. De mansnaam *Tolke wordt door Svante Strandberg (375 ff) gerekonstrueerd uit plaatsnamen met Tolk-, waarin een appellatief minder waarschijnlijk is. Hij ziet daarin als mogelijke interpretatie o.a. een bijnaam of een hypokoristische formatie met een k-suffix, in aansluiting bij bv. Thorlak of andere mansnamen op Thor-. Of misschien speelde de invloed mee van de Nederduitse diminutiefuitgang? Een reeks verklaringen waarbij er geen voorkeur doorklinkt. Zoals met deze voorbeelden aangetoond werd biedt de bundel standpunten, plannen en vragen, kortom een blik op een bloeiend gebied van onderzoek in Skandinavië en daarbuiten.
Antwerpen Ria Vranckx |
|