Naamkunde. Jaargang 22
(1990)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
KroniekHulde-album voor Prof. K. RoelandtsGa naar voetnoot*Op 6 mei 1989 vierde Prof. Dr. K. Roelandts, emeritus-hoogleraar in de vergelijkende en historische spraakkunst en de Scandinavische talen aan de K.U. Leuven en eminent specialist van de Nederlandse plaats- en persoonsnaamkunde, zijn zeventigste verjaardag. Bij die gelegenheid werd hem door het Instituut voor Naamkunde en Dialectologie (Leuven) een feestbundel aangeboden. Liever dan een boek samen te stellen met bijdragen van vrienden en vakgenoten, werd er de voorkeur aan gegeven een gedeelte van Prof. Roelandts' eigen werk samen te brengen in een hulde-album. Uit zijn omvangrijke bibliografie (ruim 200 titels) werden 26 originele artikels uit binnen- en buitenlandse publikaties gekozen - waarvan er twee in het Duits, één in het Frans en één in het Zweeds geschreven zijn - en, op een uniformering van de spelling na, ongewijzigd herdrukt. Alle houden ze verband met het thema dat als een rode draad door zijn werk loopt: de expressiviteit, primair in naamvormen, dan geëxtrapoleerd naar andere woordvormen, om tenslotte te worden ingepast in een algemeen genetisch-evolutief systeem ter verklaring van het fundamentele mechanisme van taalverandering, meteen ook de titel van de bundel. Overeenkomstig de gedachtengang die Prof. Roelandts geleidelijk ontwikkeld heeft, omvat het boek inhoudelijk drie grote delen; daarbinnen werd een chronologische ordening in acht genomen. Dr. W. Van Langendonck schreef het voorwoord; de inleiding en de bio-bibliografie van K. Roelandts zijn van de hand van ondergetekende. In de eerste drie artikels van het eerste deel werkt Roelandts een programma uit om een bruikbare methode te vinden die het aandeel van het gevoel in de opbouw van woordenschat en grammatica verduidelijkt. De persoons- en plaatsnamen nemen daarbij een sleutelpositie in. Door hun aparte status in het taalmateriaal zijn ze minder onderhevig aan allerlei beregelende krachten. Vooral vleivormen van persoonsnamen kunnen binnen de sfeer van het gezin en de familie vrij variëren en zich eindeloos vernieuwen. De naamkunde heeft bovendien het grote voordeel dat ze doorgaans kan steunen op een documentatie van gedateerde en gelokaliseerde varianten. Vandaaruit wordt het mogelijk om ook de appellatieve stemmingsvarianten, die dezelfde formele kenmerken vertonen, in tijd en ruimte te situeren. In de volgende negen bijdragen worden de middelen waarover de expressieve | |
[pagina 199]
| |
fonetica beschikt om gestalte te geven aan het emotieve in het taalgebruik vanuit zowel diachronisch als synchronisch oogpunt getoetst aan overvloedig antroponymisch én appellatief materiaal. De invloed van diverse fonetische processen die hun oorsprong vinden in de gevoelstaal wordt achtereenvolgens nagegaan aan de hand van de consonanten (6 artikels) en de vocalen (3 teksten). Gemeenschappelijk aan een tweede reeks artikels (acht in totaal) is de correlatie tussen familiarismen en het neutrale lexicon op het vlak van morfologie en woordvorming. Door een spel van afleiding en samenstelling ontstaan secundair expressief gevaloriseerde formaties. Indien dergelijke stemmingsvarianten occasioneel worden overgenomen en geleidelijk de ongemarkeerde vorm gaan verdringen, kan het formantisch element van de variant patroonvormend gaan werken en ingang vinden in het morfologisch systeem. Vormkenmerken van vertrouwelijk taalgebruik als verkorting, klankvariatie, verlenging en rijmspel, substitutie... leveren nieuwe afleidingselementen in de woordvorming. Aangenaam om te lezen is bijv. de bijdrage over formaties met anorganische syllabe, die opduiken in het ritmespel van kinderlijk-speelse varianten. Enkele opstellen van dit tweede deel tenlotte hebben betrekking op parallelle verschijnselen in het Afrikaans, Fries, Engels... De volgende vier artikels (deel III) zijn een illustratie van Roelandts' opvatting van de grammatica als een genetisch-evolutief systeem: in elk stadium van een zich steeds herhalende cyclus van registratie, classificatie, patroonvorming en (re)productie kunnen afwijkingen van de traditie ontstaan. Dergelijke bij de individuele taalgebruiker opgekomen varianten kunnen zich vervolgens in het ruimere taalverkeer doorzetten en een verschuiving in het taalsysteem op gang brengen. Indien de klankverandering regelmatig wordt doorgevoerd, ontstaat een klankwet, die in haar verschillende verschijningsvormen eveneens haar oorsprong vindt in het principe van de grammatica als een dynamisch proces (laatste twee artikels). Dat Prof. Roelandts in zijn lange academische loopbaan vele vrienden gemaakt heeft en terecht een brede wetenschappelijke bekendheid verworven heeft, blijkt wel uit de lange Tabula Gratulatoria met binnen- en buitenlandse intekenaars. Door de uitgave van deze bundel werden een aantal vrijwel onbereikbaar geworden opstellen opnieuw toegankelijk gemaakt voor de belangstellende lezer. Bovenal werd voor het eerst in ons taalgebied een unieke verzameling van artikels bijeengebracht over de rol van de expressiviteit als een mogelijke factor van taalontwikkeling. Het boek moge een bijdrage vormen tot een hernieuwde belangstelling, vanuit een originele invalshoek, voor de variabiliteit in het taalgebruik. Het hulde-album werd plechtig overhandigd aan de jubilaris tijdens een druk bijgewoonde, stemmige academische ziting in de Justus Lipsiuszaal van het Erasmushuis (Faculteit Letteren en Wijsbegeerte) op 26 juni 1989. In verschillende toespraken werd aan Prof. Roelandts als de fijnzinnige wetenschapsmens en de hoogstaande geleerde een warme | |
[pagina 200]
| |
hulde gebracht. We hopen dat hij nog lang in zijn vertrouwde omgeving zijn geliefde studieterrein mag betreden en zijn vele activiteiten, niet het minst het redactioneel werk voor dit tijdschrift, in het Instituut en daarbuiten zal voortzetten. Bij diezelfde gelegenheid werd ook Prof. Dr. J. Goossens gehuldigd om het doctoraat honoris causa dat hij in maart 1989 ontving van de Rijksuniversiteit te Luik. Aan Prof. J. Goossens, ordinarius aan de Westfälische Wilhelms-Universität te Münster, buitengewoon hoogleraar aan de K.U. Leuven en lid van het Instituut voor Naamkunde en Dialectologie, werd het eredoctoraat toegekend voor geheel zijn wetenschappelijk oeuvre, dat een brede waaier van taal- en letterkundige deeldisciplines omvat. Vooral op het vlak van de dialectologie, de taalgeschiedenis en de middeleeuwse letterkunde verschenen er met de regelmaat van een klok belangrijke studies van zijn hand. Prof. Dr. Dr. h.c. J. Goossens sprak namens beide gevierden het dankwoord uit.
Leuven Ann Marynissen | |
Prof. Dr. D.P. Blok emeritusHoewel hij al op 7 januari 1990 de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, heeft Prof. Blok zijn onderwijs nog vele maanden voortgezet. Om zijn studenten niet midden in het studiejaar aan zichzelf over te laten, heeft hij zijn afscheid van de Universiteit van Amsterdam uitgesteld tot 1 juni. Op die dag hield hij in de aula van die universiteit officieel zijn afscheidscollege. Na afloop daarvan is hem een feestbundel overhandigd, waarin 35 bijdragen van collega's en vakgenoten zijn opgenomen. De artikelen zijn van de hand van Nederlandse en Vlaamse auteurs en stammen uit de verschillende vakgebieden waarvoor de scheidende hoogleraar altijd interesse heeft getoond, naamkunde, middeleeuwse geschiedenis, historische taalkunde, historische geografie, archeologie en rechtsgeschiedenis. Aan de feestbundel is bovendien een bibliografie toegevoegd van het wetenschappelijk werk van D.P. Blok. Het zou te ver voeren alle titels van de bijdragen hier op te sommen. Ik beperk me tot die op het gebied van de naamkunde: Vibeke Dalberg, ‘Sporen van verdwenen plaatsnamen’; R.A. Ebeling, ‘Boer retrograde. Over -boer in een omgekeerd gealfabetiseerd familienamenregister’; Maurits Gysseling, ‘Het voortleven van voormiddeleeuwse persoonsnamen in Noord-Gallië’; J.A. Huisman, ‘Over enkele problematische attestaties van Nederlandse plaatsnamen. sui noverit, Fumarhara, Heoa, Harburc’; Loes H. Maas, ‘Het toponiem Plei’; H.T.J. Miedema, ‘De friese voornamen Gjalt en Jelte naast gjalt, geld “onbevrucht”’; Ferjan Ormeling, ‘Minderheidstoponiemen in Oost Europa’; Ellen Palmboom, ‘De vorming van -hoeven-namen in de veenontginningen van West-Nederland’; Rob Rentenaar, ‘Origineel en kopie bij | |
[pagina 201]
| |
de overlevering van vroegmiddeleeuwse toponiemen’; Karel Roelandts, ‘De Oudvlaamse plaatsnaam Sausele en mnl. souwe’; J.M. Verhoeff, ‘Enige aantekeningen over toponymische -er-afleidingen’. ‘Feestbundel aangeboden aan Prof. dr. D.P. Blok bij zijn afscheid als hoogleraar in de nederzettingsgeschiedenis in verband met de plaatsnaamkunde aan de Universiteit van Amsterdam’ (Amsterdamse Historische Reeks, Grote Serie 12). Hilversum, Verloren, 1990, 397 blz., ill. Prijs f 75,-. ISBN 90 6550 2327. | |
Noord-BrabantDe amateurs onder de Nederlandse veldnamenonderzoekers zijn in principe in twee groepen te verdelen, de veldwerkers en de archiefwerkers. Regionaal gezien zijn zij niet gelijkmatig over het land verdeeld. In sommige delen, bij voorbeeld Overijssel en Zeeland, gaat de belangstelling in de eerste plaats uit naar de namen die nog in de volksmond leven. Elders heeft men de aandacht vooral geconcentreerd op de gegevens die aan de archieven ontleend kunnen worden. De vertegenwoordigers van de laatste groep zijn in het bijzonder actief in Noord-Brabant. Mensen als Mélotte (met steun van Molemans), Buiks en Cornelissen hebben op dit punt hun sporen verdiend. De Veldnamencommissie Noord-Brabant is sinds enige jaren weer actief. In samenwerking met de Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening stimuleert zij het veldnamenonderzoek dat lokale kringen in archieven verrichten en helpt deze kringen bij hun streven naar publicatie van de resultaten. Door deze samenwerking, die geheel op vrijwillige basis plaats vindt, wordt de kans op verbetering van de kwaliteit vergroot. Daarnaast zijn er uiteraard altijd de eenzame wolven, die geheel in hun eentje hun materiaal bijeenbrengen. Rien van Berkom uit Nistelrode is een duidelijk voorbeeld van dit type onderzoekers. Vier jaar lang heeft hij in het Rijksarschief van 's-Hertogenbosch het Rechterlijk Archief van Nistelrode doorgeploegd op zoek naar veldnamen. Dit heeft geresulteerd in een lijst van toponiemen [en niet toponymen!] van Nistelrode uit de perioden 1420-1455 en 1800-1810. Alle ijver ten spijt is het een niet geheel bevredigende publicatie geworden, die eigenlijk alleen bestaat uit een alfabetische lijst van namen met attestaties uit de twee genoemde perioden. Kaarten en localisaties ontbreken geheel en de historisch-geografische context beperkt zich tot enkele bladzijden uit een dissertatie waarvan de titel niet wordt vermeld. Het boek begint met een inleiding van vier bladzijden over toponymie en deze vier bladzijden doen mij het ergste vrezen met betrekking tot de precisie van de auteur. Het is lang geleden dat ik in zo weinig tekst zoveel bibliografische slordigheden ben tegengekomen. Waar vind je immers zo dicht achter elkaar de naamkundige J. Naarden, de publikatie van J. Leenen ‘Theorie en praktijk van de straatnamen’, ‘Waterwegen in Nederland’ van M. Schönfeld en Edelmans artikel ‘Iets over veldnamen en parcelingen’? Laten we hopen dat de auteur de archivalische gegevens wat zorgvuldiger heeft behandeld dan de literatuur. | |
[pagina 202]
| |
R. van Berkom, ‘Veldnamen. Voorlopige lijst van toponymen in Nistelrode en Vorstenbosch van 1420-1455 en van 1800-1810’. Nistelrode, Stichting Cultuurgoed Nistelrode, 1988. 90 blz., ill. | |
Katwijk en Valkenburg in 1825De historische atlassen vliegen ons de laatste tijd om de oren. Overal verschijnen historische atlassen en ‘grote’ historische atlassen, hoewel iedere uitgever er iets anders onder lijkt te verstaan. Nu is dat in de eerste plaats een probleem voor bibliografen en bibliothecarissen. De gebruiker zal er zich wellicht wat minder zorg om maken. Het verheugende feit blijft dat er op het ogenblik zeer veel kaartmateriaal ter beschikking komt voor historisch onderzoek. Soms betreft het kaarten die zo oud zijn, dat zij op zich als historische bron beschouwd kunnen worden, soms zijn het kaarten die zijn vervaardigd op basis van reconstructies van ouder kartografisch materiaal en vaak met toevoeging van historische gegevens uit andere bronnen. Een aantrekkelijke vertegenwoordiger van het laatste genre is de ‘Historische Atlas van Katwijk en Valkenburg 1825’ van de hand van D. Parlevliet. De samensteller, naar zijn naam te oordelen een echte Katwijker, heeft in tekst en kaarten materiaal bijeengebracht voor een topografische reconstructie van deze beide gemeenten aan de mond van de Oude Rijn in de provincie Zuid-Holland rond het begin van de negentiende eeuw. Zoals hij zelf aangeeft, is zijn doel niet naamkundig, maar historisch-geografisch. Deze reconstructie dient als hulpmiddel bij het zoeken naar de oorspronkelijke nederzettingsstructuur van de twee dorpen. Dat wil niet zeggen, dat de naamkundige geen profijt kan trekken van deze publicatie. De auteur heeft zich namelijk niet beperkt tot het weergeven van de verkavelingsstructuur ten tijde van de opstelling van het oudste kadaster omstreeks 1825. Hij heeft tevens de toponiemen verzameld die in de kadastrale bronnen worden vermeld en die welke omstreeks die tijd in de rechterlijke en notariële archieven worden aangetroffen. Voor zover hij ze heeft kunnen lokaliseren, heeft hij deze toponiemen zeer leesbaar afgedrukt op drie los bijgevoegde kaarten. In het boek vinden we verder onder meer nog lijsten met de namen van grondeigenaren omstreeks 1825 en een overzicht over de kaarten van Katwijk en Valkenburg tussen 1700 en 1900 die van belang zijn voor het topografisch onderzoek. D. Parlevliet, ‘Historische Atlas van Katwijk en Valkenburg 1825’. Katwijk aan den Rijn, 1900. 42 blz., krtn., 3 losse krtn. De atlas kost f 29,90 en is te bestellen door overmaking van dit bedrag plus f 6,50 verzendkosten op girorekening 49869 t.n.v. Kantoorboekhandel Van den Berg, Katwijk. | |
WaternamenHet is beslist niet tot iedere uitgever doorgedrongen dat de naamkunde ook onder de taalgeschiedenis thuis hoort. In menig fonds dat | |
[pagina 203]
| |
zich op dit gebied beweegt, zal men vergeefs zoeken naar publicaties over toponymische of antroponymische onderwerpen. De uitgeverij Karl Wachholtz Verlag te Neumünster in Schleswig-Holstein vormt daarop een aangename uitzondering. Een van de reeksen die door deze uitgeverij wordt uitgebracht, bestaat zelfs bijna geheel uit werken op naamkundig terrein. De boeken die tot nu toe in deze ‘Kieler Beiträge zur deutschen Sprachgeschichte’ zijn verschenen, behandelen vaak onomastische problemen uit Schleswig-Holstein, waarbij steeds veel aandacht besteed wordt aan de verhouding tussen het Nederduits enerzijds en het Deens en het Hoogduits anderzijds. Gezien de interessesfeer van de twee redacteuren van de reeks, Friedhelm Debus en Wolfgang Laur, is dat uiteraard niet verwonderlijk. Enkele keren zijn in deze Kieler Beiträge ook boeken gepubliceerd met een geografisch minder begrensd thema. Recent nog verscheen als Band 12 de bundel ‘Namen in deutschen literarischen Texten des Mittelalters’. De uitgeverij heeft ons Band 13 in de reeks doen toekomen, een werk van Jens-Uwe von Rohden over ‘Die Gewässernamen im Einzugsgebiet der Treene’. Het betreft hier een uitvoerige behandeling van alle waternamen in het stroomgebied van de rivier de Treene in het midden van Schleswig-Holstein. Hoewel het gebied wat te ver van ons af ligt om hier gedetailleerd op dit onderzoek in te gaan, is het wel de moeite waarde op het bestaan van een dergelijke studie te attenderen. De auteur laat namelijk zien hoe belangrijk het is geografisch enige zelfbeheersing te tonen als men zich aan een hydronymische monografie waagt. Door zich te concentreren op de namen in het stroomgebied van één rivier is het namelijk mogelijk deze uit zoveel mogelijk gezichtspunten te bekijken zonder dat de publicatie van het eindresultaat een onhanteerbare omvang krijgt. Zelfs daarbij moet natuurlijk al aangetekend worden dat de 593 bladzijden van Von Rohden niet aan de kwalificatie van ‘een turf’ kunnen ontkomen. Een tweede reden om op de verschijning van deze studie te wijzen is gelegen in de mogelijkheden die hij biedt tot vergelijking met de situatie in onze eigen streken. Zowel etymologisch als namensemantisch blijken er overal in het waternamenbestand van de kustgebieden langs de Noordzee talrijke overeenkomsten te constateren. Denk bij voorbeeld aan de namen op -delf, -groof, -piep, -stroom en -loop. Voor Nederlandse en Friese onderzoekers bevat dit boek materiaal waaraan zij hun eigen gegevens kunnen toetsen. Jens-Uwe von Rohden, ‘Die Gewässernamen im Einzugsgebiet der Treene’ (Kieler Beiträge zur deutschen Sprachgeschichte Band 13). Neumünster, Karl Wachholtz, 1989. 593 blz., krtn. Prijs DM 60,-. ISBN 3 529 04363 X. ISSN 0173-0908. | |
[pagina 204]
| |
ReaderNiet alleen het Nederlands heeft geen vertaling voor het afschuwelijke woord ‘reader’, ook het Duits weet er kennelijk geen raad mee. Anders hadden Friedhelm Debus en Wilfried Seibicke wel een andere titel bedacht dan ‘Reader zur Namenkunde’ voor de bundel naamkundige artikelen die zij hebben bijeengebracht. Mijn privé aversie terzijde gelaten is hun initiatief bijzonder te verwelkomen. In tegenstelling tot in andere taalkundige disciplines heeft de reader in de naamkunde nooit een grote populariteit gekend. Zelfs in het Engelse taalgebied, waar dit fenomeen toch is ontstaan, moeten de onomastische readers met een kaarsje worden gezocht. Beperken wij ons tot het continentaal-westgermaanse taalgebied dan is de oogst nog veel geringer. In het Nederlands is nooit een dergelijk werk verschenen. In het Duits ken ik er eigenlijk maar twee, ‘Probleme der Namenforschung im deutschsprachigen Raum’, uitgegeven door Hugo Steger in 1977 en de in 1985 verschenen bundel ‘Eigennamen. Dokumentation einer Kontroverse’, die is samengesteld door Ursula Wolf. Bij dit laatste boek dient bovendien nog aangetekend te worden dat het eerder gaat om een bundeling van filosofische dan van onomastische artikelen. Wat is een reader? Als we de dikke Van Dale volgen, is het een ‘bundel met wetenschappelijke artikelen over één onderwerp, bestemd voor beginners’. Gemeten naar deze definitie kan de ‘Reader zur Namenkunde’ misschien niet helemaal geslaagd genoemd worden. Menige beginner zal immers grote moeite hebben met een aantal van de opgenomen teksten. Dat neemt niet weg dat we bijzonder verheugd mogen zijn over de verschijning van deze publicatie. Onder de 29 artikelen die hier zijn herdrukt, bevinden zich verschillende die tot de moderne klassieken van het vak behoren. Het is uitermate handig deze nu in een band bijeen te hebben. Deze ‘Reader zur Namenkunde’ is de eerste van een serie van vier, die de uitgevers in de komende tijd hopen uit te brengen. Dit eerste deel heeft als ondertitel ‘Namentheorie’ en is opgedeeld in vier onderdelen: A. ‘Zum Verhältnis von Nomen Proprium und Nomen Appellativum’; B. ‘Onomastische Strukturen’: C. Sprachgeographische-Soziolinguistische Aspekte; D. Stitistische-Literarische Aspekte. Het selectiecriterium voor de opname is geweest dat men een representatieve keuze wilde maken die de voortgang en de ontwikkeling van het naamkundig onderzoek in de laatste decennia op treffende wijze kon illustreren. De meeste artikelen zijn duitstalig, enkele zijn in het Engels geschreven. Hoewel de titel van de reader het niet zegt, ligt de nadruk van deze bundel duidelijk op de Duitse naamkunde. De uitgevers geven dat ook expliciet toe in hun voorwoord. Dat dwingt mij tegelijk tot de enige negatieve opmerking die ik wil maken met betrekking tot deze overigens waardevolle bundel. Het valt op dat de Skandinavische naamkunde volledig ontbreekt en dat terwijl het theoretisch denken over de naamkunde in het Noorden op vele punten verder is | |
[pagina 205]
| |
voortgeschreden dan in het westgermaanse taalgebied. Mocht men ooit van Skandinavische zijde een dergelijke reader uitbrengen met in het Duits of Engels vertaalde artikelen, dan zal dat mijn gelijk bewijzen. Voor het overige hoop ik dat de delen II-IV van de ‘Reader zur Namenforschung’ spoedig zullen volgen. Friedhelm Debus und Wilfried Seibicke (Hrsg.), ‘Reader zur Namenkunde I. Namentheorie’ (Germanistische Linguistik 98-100). Hildesheim, Zürich, New York, Georg Olms, 1989. 450 blz. Prijs DM 88,-. ISBN 3 487 09290 5. ISSN 0721-460 X.
Amsterdam Rob Rentenaar |
|