Naamkunde. Jaargang 22
(1990)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
De familienaam OpsomerDe familienaam Opsom(m)er is een oude Westvlaamse familienaam, die bovendien in de streek van Kortrijk zijn hoogste frequentie heeft. Vandaar dat de naam ook vrij talrijk voorkomt in de aangrenzende Oostvlaamse (Ronse) en Henegouwse (Moeskroen, Doornik) gebieden. De frequentste variant, nl. Opsomer, kwam in 1987 in België 1116 maal voor (516 × W.-Vl., 286 × O.-Vl., 172 × Hen., 48 × Brussel, 45 × Antw.). De genitiefvorm Opsomers kwam slechts zesmaal voor (4 Brl., 1 Vl.-B., 1 Hen.). Opsommer kwam 214 maal voor (113 × W.-Vl., 41 × Hen., 23 × O.-Vl., 22 × Vl.-B.). Minder frequent zijn de varianten Opsommere (12 ×, nl. 5 × O.-Vl., 4 × W.-Vl., 2 × Hen., 1 × Luik), Opzomer (1 × Antw., 1 × O.-Vl.) en Opzommer (1 × Antw.). De spellingen Obsomer (55 × Hen., 7 × Brl., 6 × W.-Brab., 2 × O.-Vl.) en Obsombre (9 × Hen.) zijn duidelijk van Henegouwse makelij. J. WinklerGa naar voetnoot(1) heeft de naam verklaard als inwoner van Bergen-op-Zoom in Noord-Brabant. J. LindemansGa naar voetnoot(2) heeft later de onmogelijkheid daarvan aangetoond. Allereerst heten de inwoners van Bergen-op-Zoom niet Opzomers, maar Bergenaars. Vervolgens ligt de klemtoon op Zoom, zodat een afleiding Opzomer, met klemtoon op de eerste lettergreep, moeilijk denkbaar is. Ten slotte strookt de verklaring van Winkler niet met de oudste vormen. Lindemans citeert: 1396 Hoopzomers, 1449 Hoepzomer, Zaventem; 16de eeuw Hoepzomere, Hoopsomere, Hopzomere, Hopsommere, Hoopzomers, Kasselrij Kortrijk; 1598 Opsom(m)ere, 1620 Opsomer(e). Wij kunnen er nu nog de volgende voorbeelden aan toevoegen: 1401 Robbrecht Hoopzomer, NederbrakelGa naar voetnoot(3); 1418 Pieter Hoopsomer, Deerlijk; 1440 Jan Hoopzomere, Desselgem; Jan Oopzomere, Waregem; 1430 Claeis Hoopzomere, KortrijkGa naar voetnoot(4); 15de e. Heine Hoepzomer, MolenbeekGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 188]
| |
Op grond daarvan vergeleek Lindemans Opzomer met De Somere, die hij afleidde van Mnl. somen ‘zomen, omboorden, omlijsten’. In het eerste element zag hij Mnl. hoep, hoop ‘ring, kring, band, hoepel van een vat’. Opsomer was voor hem dan ook een hoepzomer of kuiper, synoniem met Mnl. hoepbinder en te vergelijken met de Duitse FN Fassbinder. Hij besloot: ‘Een hoepzoomer kan dus een “kuiper” geweest zijn, “iemand die de vaten met hoepels omzoomt”. Het is nochtans niet uitgesloten dat wij zoomen zouden opvatten in den letterlijken zin van “zoomen naaien” en dan zou hoepzoomer een verdwenen woord kunnen zijn van Fransch ourleur of parrementier, “iemand die hoepen naait, b.v. knoopsgaten (ourlets), of boordsels ter versiering van de kleederstukken (parrements)”’. Lange tijd heb ik deze verklaring geredelijk aangenomen, zonder er verder bij stil te staan, blij dat ik niet zelf naar een verklaring hoefde te zoeken. Lindemans was nl. een autoriteit. En toch zijn er een paar zaken die tot argwaan stemmen. Slechts een paar oude voorbeelden hebben de spellingvorm hoep-, de meeste hoop-. Dan is het toch veeleer aangewezen om van Hoopzomer als oorspronkelijke vorm uit te gaan. Nu geeft het Mnl. Wdb. wel hoop als var. van hoep, maar een oo-spelling voor oe is me in het Middelkortrijks niet bekend (ik ken er geen roop voor roep, geen voot voor voet), terwijl een oe-spelling voor lange o wel erg gebruikelijk is (poerte/poorte, loepen/loopen). Dit is inderdaad geen doorslaggevend argument, maar toch een aanwijzing. Fundamenteler is het bezwaar dat steunt op de betekenis van het overgankelijke Mnl. werkwoord somen, nl. ‘met een rand of boord voorzien, omboorden’. Een hoepbinder bindt hoepels (rond de vaten), maar een hoepzomer zou dan hoepels moeten voorzien van boorden, hoepels omboorden. En dat is onmogelijk. Een hoepbinder kan hoepels binden, een D. Fassbinder of een Ndd. VatebenderGa naar voetnoot(6) kan vaten met hoepels samenbinden, maar je kunt geen hoepels van hoepels voorzien. Ten slotte valt het op dat geen voorbeeld van deze familienaam met een lidwoord voorkomt. Dit zou toch wel erg vreemd zijn, als deze (Zuidwestvlaamse!) FN een beroepsnaam zou zijn. Dan hadden we toch wel een paar keer De Hoepzomer of Dhoepsomer of Dopsomer verwacht. De betekenis van Hoopzomer wordt onmiddellijk duidelijk, als we daarnaast het Duitse pendant zien, nl. Hoffsümmer, Hoffsommer, | |
[pagina 189]
| |
Hoffsömmer. Hofsommer, waarvoor BahlowGa naar voetnoot(7) de voor de hand liggende verklaring geeft: ‘hoff auf den Sommer’, d.w.z. hoop op de zomer. Het is een Nederduits-Rijnlandse familienaam, die in 1535 al als Hoffsömmer in Duren voorkomtGa naar voetnoot(8) en waarvan Bahlow ook een archivalische oude vorm Hopsomer geeft, die hij evenwel niet dateert. Het zal een bijnaam zijn voor iemand die verlangend uitziet naar de zomer, een landbouwer wellicht. We kunnen de naam vergelijken met Bringesommer: 1196 Gotefrid Brengesumir, KeulenGa naar voetnoot(9). Driemaal is scheepsrecht. Laten we hopen dat deze derde poging om de naam Opsomer te verklaren de goede was.
Brugge F. Debrabandere |
|